Historie (4)


Zijn ze er wel (geweest) of niet?
Aagten (ondergrondse gangen)
door Drs. Harry H.M. Beckers

Enige tijd geleden kwam ik bij het lezen van een artikel een woord tegen dat ik niet kende. Het betrof het woord ‘aagt’. Enig zoekwerk leverde op dat dit woord is opgenomen in de Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie en dat het woord (onder meer) betrekking heeft op een ondergrondse gang. Dergelijke gangen worden soms door mensen gebruikt als vluchtgang in gevallen van gevaar.
De vraag dringt zich dan ook op: hebben in ons dorp ondergrondse gangen bestaan die onze voorouders de mogelijkheid boden om aan hun belagers te ontkomen?
Verhalen over dergelijke ondergrondse gangen in Keer zijn niet onbekend. In onze Keerder Kroniek is hierover een enkele keer geschreven waarbij het woord ‘aagt’ overigens niet werd gebruikt.
Mathieu va Sjiel (Spronck) heeft in één van zijn vele klappers een interessante veronderstelling over het bestaan van aagten in ons dorp geopperd. Al bij al voldoende reden om in dit artikel nog eens bij onderaardse gangen stil te staan.

Noodzaak
Waarom een onderaardse gang? Een voor de hand liggende vraag als men zich realiseert dat aan de aanleg en het onderhoud van een dergelijke gang veel werk verzet moet worden. Daar komt nog bij dat het zeker geen ongevaarlijk werk is want op een dergelijke gang staat behoorlijke druk van de bovenliggende aarde en instortingsgevaar ligt op de loer.
Toch was de aanleg kennelijk noodzakelijk en naar de reden daarvan hoeven wij niet lang te zoeken.

Plundering en roof komen in alle tijden voor. Maar in de periode van de 80-jarige oorlog (1568-1648) werd in deze streken en ook in ons dorp door rondtrekkende troepen geplunderd. De ligging van Keer en Cadier in de directe omgeving van Maastricht was één van de reden daarvan. Wanneer Maastricht belegerd werd (en dat gebeurde vaak), waren de omliggende dorpen verplicht voedsel voor de soldaten en voer voor de paarden te leveren. Als dat niet goedschiks kon dan maar kwaadschiks.

2018blz78

Huursoldaten op jacht naar kippen.
(Tekening Jean Bessems).

Naast deze oorlogshandelingen hadden onze voorouders in vorige eeuwen ook nog te maken met vagebonden, rondzwervende tot banditisme vervallen soldaten en zigeunergroepen Zij allen hadden ontdekt dat je met plunderen en afpersen van de lokale bevolking op een vrij eenvoudige wijze aan de kost kon komen.
Van overheidswege werd hiertegen wel opgetreden met de bedoeling om deze benden uit de dorpen te weren en zo nodig te verdrijven. Zo vaardigden de Staten-Generaal in 1738 een wet uit om hen uit de Staatse Landen van Overmaze (waartoe ons dorp sedert 1662 ook behoorde) weg te houden. Maar het voorgaande verhinderde niet dat onze voorouders regelmatig met de benden werden geconfronteerd.
Zij waren niet of nauwelijks bij machte om zich hiertegen doeltreffend te verdedigen. Sommige dorpen telden simpelweg te weinig weerbare mannen en ook geschikte verdedigingswapens zullen niet altijd voorhanden zijn geweest. Gevolg van dit alles was dat onze voorouders aan de willekeur van de dievenbenden waren overgeleverd.

De oplossing was zoeken naar een mogelijkheid om zich voor de overvallers te verstoppen of om ongezien een veiliger plek op te zoeken. Dat have en goed vervolgens voor de belagers onbeschermd achter moest worden gelaten en daarom voor het grijpen lagen, was de prijs die men voor het redden van het vege lijf (van vooral vrouwen en kinderen) moest betalen.

Doeleinden
Zo´n onderaardse gang kon verschillen doeleinden dienen. Zo kon deze naar een andere ruimte onder de grond leiden die korte tijd als schuilplaats zou kunnen worden gebruikt. Een ander doel zou kunnen zijn dat de gang als vluchtgang diende naar de kelder van een buurman om van daaruit een veilig heenkomen te zoeken.
Wat ook niet uit te sluiten is dat dergelijke gangen gediend hebben voor het zo veilig mogelijk verstoppen van waardevolle spullen om te voorkomen dat zij zouden worden geroofd.

2018blz79

Blokkade van Cadier en Keer.
(Tekening Jean Bessems).

In het geval de vluchtgang moest leiden naar de kelder van de buurman betekende dat wel dat van tevoren secuur de richting moest worden bepaald waarin men moest graven. Wanneer de gang uitmondde in de naastgelegen kelder lijkt dat niet zó moeilijk maar wanneer het ging om een kelder aan de overzijde van de straat veronderstelt dat de nodige ´technische´ kennis niet alleen voor het bepalen van de juiste richting maar ook voor de juiste diepte waarop gegraven moest worden.
Daarnaast moet de aanleg van de vluchtgang een intensief werkje zijn geweest; de leemgrond was hard en de afstand die overbrugd moest worden was niet zelden meerdere tientallen meters. Gezien de geringe doorsnede van zo´n gang was het verwijderen en vervolgens afvoeren van de leemgrond geen pretje. Daar kwam nog bij dat men zich bewust moest zijn van het gevaar dat de gang zou kunnen instorten. Overigens waren onze voorouders niet helemaal onbekend met graafwerk in de ondergrond. Bij het delven van mergelblokken in de grotten werd gebruik gemaakt van gedurende vele eeuwen overgeleverde kennis. Ook het slaan van waterputten was weliswaar geen dagelijks werk maar onbekend was dit werk geenszins.

Aagten in ons dorp
De vraag is of er ook in ons dorp één of meerdere aagten zijn geweest. Dat onze voorouders met roversbenden en losgeslagen soldaten te maken hebben gehad, staat wel vast en het ligt voor de hand te veronderstellen dat ze hebben geprobeerd uit hun handen te blijven. Of dat geresulteerd heeft in het aanleggen van vluchtgangen is niet meer met zekerheid vast te stellen.

De enige aanwijzing dat er sprake zou kunnen van een vluchtgang is een ronde opening in de leemwand van de kelder van boerderij Vliegen in de Kerkstraat. Die opening bevindt zich in de kelderzijwand aan de straatzijde. Of het inderdaad om een onderaardse gang gaat die in onzekere tijden als vluchtgang is gebruikt is niet onomstotelijk vastgesteld maar wel waarschijnlijk. Of deze gang in verbinding stond met kelders van andere woningen is ook niet duidelijk.

 Een andere indicatie van het mogelijk bestaan van ondergrondse gangen levert de aanleg van de riolering in de jaren 1961-1962 op.

2018blz81

Ronde opening in de kelder van boerderij Vliegen.

Bij het graven van sleuven voor die aanleg werd in de Kerkstraat een holle ruimte aangetroffen die als een deel van een vluchtgang zou kunnen worden aangeduid. Op grond waarvan tot het bestaan van een vluchtgang werd geconcludeerd is niet duidelijk. De betreffende vondst is niet nader beschreven.
Het valt te betreuren dat de ontdekking van deze (vermoedelijke) gang niet verder is gedocumenteerd in rapporten of door middel van foto’s is vastgelegd. Onderzoek door deskundigen heeft destijds niet plaatsgevonden terwijl er wel alle aanleiding toe was. Het werk mocht kennelijk niet stil komen te liggen want dat kostte geld of men onderkende het eventueel belang van deze ontdekking niet.
Helaas kan een onderzoek naar eventueel aanwezige gangen niet meer plaatsvinden omdat deze zijn verstoord. We zullen het dus moeten doen met veronderstellingen.

Veronderstelling Mathieu va Sjiel (Spronck)
Het voorgaande heeft Mathieu tot de gedachte gebracht dat er een vluchtgang tussen de Meusenhof naar de overkant van de Kerkstraat moet hebben bestaan. Hij sluit zelfs niet uit dat er tussen verschillende panden in de Kerkstraat onderling ondergrondse verbindingen zijn geweest. Zo acht hij het hoogstwaarschijnlijk dat deze gangen hebben gelopen zoals hij op een overzichtskaartje heeft getekend. 
2018blz83
Overzichtskaartje van Mathieu Spronck

Op zijn tekeningetje is aangegeven dat uitmondingen van een vluchtgang niet alleen hebben bestaan in de kelders van de Meusenhof maar ook bij enkele andere er tegenovergelegen boerderijen. Hij noemt de boerderij Claessens (afgebroken ten behoeve van de aanleg van het Raadhuisplein, op de tekening nr. 13), het huidige café Old Inn (Kerkstraat 111, op de tekening nr. 68) en de voormalige boerderij Vliegen (Kerkstraat 139, op de tekening nr. 14).

Zo er al een ondergrondse gang was die de verschillende panden in de Kerkstraat met elkaar verbond, dan hoeft deze niet in één keer te zijn aangelegd. Niet uit te sluiten valt dat de gang in latere jaren werd uitgebreid naar de buren. Het zal in eerste aanleg gegaan zijn om vluchtgangen; om snel een veilige uitweg te hebben om vervolgens van daaruit veiligheid te zoeken in de huisweide, ’t bakkes of te vluchten naar het buitengebied.
Een vlucht naar de mergelgrotten rondom ons dorp bood soms een oplossing maar alleen voor die gevallen dat men het onheil van tevoren kon zien aankomen en dat was lang niet altijd het geval.

Ondergrondse gangen in de Kerkstraat en boerderij Kessels?
Dat hoeft overigens niet persé te betekenen dat dergelijke openingen voor een vluchtgang niet hebben bestaan. De tijden zijn drastisch veranderd en de noodzaak om vluchtgangen te benutten voor de bescherming van lijf en leden van zichzelf en familieleden is gelukkig voorbij. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat - mochten er vluchtgangen in kelders van panden in de Kerkstraat hebben bestaan - deze in de loop der eeuwen zijn dichtgemaakt of voor altijd aan het zicht onttrokken.

Mathieu maakt ook melding dat een ingang dan wel een uitmonding van een ondergrondse gang te zien is in de kelder van de boerderij Kessels op de hoek van de Limburgerstraat en de Kusterkestraat. Hij volstaat alleen met het melding maken van het bestaan hiervan. Ook hier geldt dat voormalige bewoners aan het aanwezig zijn (geweest) van begin- of eindpunt van een vluchtgang geen herinnering hebben.

Afmetingen
Bij gebrek aan betrouwbare bronnen is het lastig om een aan te geven wat de doorsnee van zo’n vluchtgang bedroeg. Mathieu va Sjiel vermeldt dat deze gangen meestal 60 tot 80 cm hoog waren met een breedte van circa 55 tot 68 cm. Een gang met dergelijke afmetingen was niet alleen nauw maar ook erg kil en vochtig, aardedonker en er zal weinig zuurstof zijn geweest. Voor enige verlichting in de duisternis zullen kaarsen gediend hebben.

Bekend is dat dergelijke gangen hier en daar verbredingen en verhogingen kenden. De bedoeling hiervan was om in deze wat grotere ruimten korte tijd te verblijven tot het weer veilig was. De vluchtgang en een eventueel verblijf hierin - hoe kort ook - zal verre van comfortabel zijn geweest maar het betrof dan ook oplossingen voor noodsituaties.

Aagt in ‘t Gehuuch
In Sint-Antoniusbank werd bij de aanleg van de trambaan Maastricht-Gulpen-Vaals (1924-1925) in de leemgrond een ondergrondse schuilplek ontdekt. In tegenstelling tot de onderaardse gangen in Keer is deze vondst wel gedocumenteerd. Hieruit blijkt dat de ingang zich bevond op een afstand van drie meter van de as van de Zwarte Weg (nabij de kruising met de Bemelerweg en vlak bij de toenmalige halteplaats van de tram) en schuin naar beneden liep. Zijn lengte bedroeg ongeveer 4 meter met een breedte van 60 cm en een hoogte van 75 cm. Deze gang kwam uit in een langwerpig vertrek dat zeer regelmatig in de leem was uitgegraven. Deze ruimte was iets meer dan 3 meter lang met een breedte van meer dan 1 ½ meter; de hoogte bedroeg eveneens zo’n 1 ½ meter. In één van de zijwanden was een vierkant nisje, afgesloten met een driehoek (30 x 35 cm), uitgehakt. Waarvoor dit diende is niet vastgesteld. Opvallend was dat de zoldering niet alleen in deze ruimte maar ook in de vluchtgang in de lengterichting schuin was afgestoken. Vanuit deze ruimte was het begin van een tweede gang te zien; deze kon niet worden gevolgd omdat hij met losse grond was opgevuld.

2018blz85

Kort in de buurt van deze viersprong (links naar Keer en rechts naar Bemelen) is de tramhalte geweest.

Bij de aanleg van deze is meer dan waarschijnlijk iemand betrokken geweest die ervan op de hoogte was dat een spits plafond de druk van de bovenliggende grond beter kan opvangen dan een vlak plafond.Vermoed wordt dat het langwerpige vertrek in de vluchtgang bestemd was om enige tijd te dienen als schuilplaats tot het moment dat het gevaar geweken was. In de schuilplaats werden scherven van aardewerk en beenderen, vermoedelijk afkomstig van maaltijden aangetroffen. De scherven aardewerk zouden dateren van rond 1600. Dat wijst op het tijdperk van de Tachtigjarige Oorlog(1568-1648).

Ten slotte
Dat er in t Gehuuch een ondergrondse vluchtgang met een ‘verblijfsruimte’ heeft bestaan, is met zekerheid vastgesteld. Of in
Cadier en Keer dergelijke vluchtgangen eveneens in gebruik waren, is echter niet zeker. Alhoewel er voor de ronde opening in de kelder van boerderij Vliegen sterke aanwijzingen voor een vluchtgang bestaan, kon dit niet onomstotelijk worden vastgesteld. Het aantonen van het bestaan van dergelijke gangen in andere panden in ons dorp is thans niet meer mogelijk. De reden daarvoor zijn divers; zo hebben er verstoringen plaatsgevonden niet alleen in de ondergrond van de Kerkstraat maar zijn de kelders van de panden in veel gevallen in de loop der tijd aangepast. Behoefte aan een vluchtgang is er niet meer en de openingen hiervoor zullen – indien ze al aanwezig zijn geweest – aan het oog zijn onttrokken.
In nevelen zal dan ook gehuld blijven of de kelders van de Meusenhof en diverse woningen aan de overzijde van de Kerkstraat onderling met elkaar in verbinding hebben gestaan.

Bronnen
- Becker, Wiel: Kent u deze plek?, Keerder Kroniek, jaargang 3, 1999-2000, nr 1, blz. 6-8
- Haesen, Lei: Het monumentale pand Kerkstraat 139, Keerder Kroniek, jaargang 5, nr 3, 2001-2202, blz 134-143
- Klappers van Mathieu va Sjiel va Nandsje (Spronck)

De schrijver dankt Jeannie Prevoo-Spronck, Wino George, John Heijnens, Huub Souren, Jef Vaessen, Tom Kessels en Katrien Brouwers-Spronck voor de door hen verstrekte informatie.

 

Historie (3)

Geheim agent ’37 bis’ alias ‘Norbert’
Hubert Vorage, een Franse verzetsstrijder geboren op de Meusenhof
door drs. Harry H.M. Beckers en Jo Purnot

Onze parochie kent een aantal priesterzonen. Het levensverhaal van de meesten is in onze Keerder Kroniek beschreven. Een witte vlek vormt het priesterschap van Pierre Hubert Vorage (1894-1957). Deze in onze parochie geboren priester heeft een alleszins bewogen leven gekend, niet in het minst door zijn activiteiten als Geheim Agent voor de Franse spionagediensten. Die activiteiten oefende hij met veel inzet en passie uit zowel in de Eerste als in de Tweede Wereldoorlog. Het kwam hem op een doodvonnis van de Nazi’s te staan. Gelukkig heeft hij beide oorlogen – waarbij hij zich met hart en ziel heeft ingezet voor een vrij en onafhankelijk Frankrijk- overleefd. Vanwege zijn verzetsactiviteiten in die twee Wereldoorlogen is hem door de Franse overheid een drietal onderscheidingen toegekend Na de oorlog heeft hij zich als priester op verschillende wijzen ingezet voor zijn parochianen en heeft hij ook op deze wijze vorm en inhoud aan zijn roeping kunnen geven.
De witte vlek die pastoor Vorage voorheen voor ons was, is met dit artikel ingekleurd.

Het gezin Vorage
De familie Vorage stamt niet uit ons dorp. Ze is hier komen wonen in maart 1869 in de vlakbij de kerk gelegen Meusenhof. De boerderij en de daarbij behorende landerijen werden gepacht van Maria Guillemine Pauline Sophie Barones de Crassier. Zij was in 1857 gehuwd met de weduwnaar Jonkheer Mr. Pieter van der Does de Willebois. Deze was toen gouverneur van Limburg en zou later minister van Binnenlandse Zaken en daarna Minister van Staat (erebaantje) worden.

Vader Johann Joseph Hubert Vorage was op 16 maart 1839 in Bergenhausen (Reinland-Pfaltz) geboren. In die plaats (nog steeds een gehucht dat in 1871 slechts 141 inwoners telde) zag ook zijn echtgenote Catharina Breuer het levenslicht (19 januari 1841). Kort voor hun komst naar Cadier en Keer waren zij in Blatzheim (Duitsland) in het huwelijk getreden. Blatzheim is gelegen tussen Düren en Kerpen. Vermoedelijk is het pasgetrouwde stel van hieruit naar ons dorp gekomen om te boeren en een gezin te stichten.

2018blz56
De pachthoeve Meusenhof

Dat stichten van een gezin verliep oorspronkelijk voorspoedig.
In december 1869 werd het eerste kind (Anna Maria Hubertina) geboren en dan met tussenpozen van anderhalf tot twee jaar, nog een dochter (Maria Elisabeth Hubertina) en twee zoons Hubert Petrus Fernandus en Frans Joseph Hubert. Maar dan - ruim tien maanden later - slaat in het gezin Vorage het noodlot toe. Op 8 mei 1876 overlijdt de jongste zoon en elf dagen later de moeder en echtgenote Catharina Breuer; 35 jaar is ze pas.

Al een jaar later (31 mei 1877) is het weer feest op de Meusenhof, want de 38-jarige pachter hertrouwde met de 21-jarige Keerse Maria Gertrudis Hubertina Paulissen. Hun eerste kindje, een meisje, werd in het voorjaar van 1878 doodgeboren. En nadat weer vrij snel achter elkaar twee zonen worden geboren, Lambert Joseph Hubert in april 1879 en Johann Willem Emile in januari 1881, keert pachter Vorage met zijn gezin terug naar ’t Pruusjes (Duitsland). Hij had toen twaalf jaar (twee toesje van zes jaar) erop zitten.
Toch zal Johann Vorage tijdens zijn verblijf in Duitsland nog geregeld naar Keer zijn gekomen, want hier lag immers zijn eerste vrouw begraven. Misschien is dat ook wel de reden waarom hij februari 1887 weer met zijn gezin op de Meusenhof terugkeert. Zijn gezin is inmiddels uitgebreid met twee zonen Willem Josef Hubert en Joseph Ernst Hubert beiden respectievelijk in mei 1882 en augustus 1883 in Jüchen (Dld) geboren.

2018blz58
Binnenplaats van de Meusenhof
.
Ook op de Meusenhof gaat de gezinsuitbreiding gestaag voort. Eerst komt - in december 1887 - de tweeling Maria Hubertina Josephina en Maria Elisabeth Bertha ter wereld maar deze laatste overlijdt vrij kort na de geboorte. In november 1889 ziet weer een zoon Johan Joseph Hubert het levenslicht en in februari 1892 een dochter Maria Josephina Hubertina Bertha. En ten slotte volgt Pieter Joseph Hubert in 1894; de hoofdpersoon in dit artikel. Het pachtersgezin zou daarna nog twee jaar op de Meusenhof blijven om dan uit ons dorp te vertrekken en alleen nog voor familiebezoek naar Keer terug te keren.

De persoon Vorage
Hij moet een imposant iemand zijn geweest hetgeen nog geaccentueerd werd door zijn forse postuur. Uit een in Londen op 20 januari 1944 opgesteld document (hij is dan 49 jaar oud) blijkt hij 1.85 m groot te zijn; hij heeft bruine ogen, grijze haren en een groot voorhoofd.
Dat is ook wat wij op de foto’s zien; vanwege de omvang van zijn gestalte is hij direct tussen de andere gefotografeerde personen te herkennen. Op latere leeftijd zien wij hem als een ietwat kalend persoon die ons vorsend en doordringend aankijkt. Uit zijn gezichtsuitdrukking valt weinig op te maken. Hij draagt steevast een soutane; dat is een door katholieke priesters gedragen lang priesterkleed met nauwe mouwen en knoopjes van de hals tot de voeten. Bij de hals sluit de soutane met een priesterboord.

Opleiding
Zijn jeugdjaren heeft Hubert doorgebracht in Kerkrade. Op 2-jarige leeftijd vertrok hij in 1896 van zijn geboortedorp Cadier en Keer naar Bleijerheide waar zijn ouders (vermoedelijk) opnieuw een boerderij gepacht hadden. De lagere school volgde hij bij de Franse Franciscanen die er een klooster hadden. Die keuze was kennelijk weloverwogen want naast dit klooster van de Franse orde was er in Kerkrade ook nog een tweede klooster van de Franciscanen maar dat was van de Duitse orde.

2018blz59

Franciscaner kledij.

Op instigatie van de Franciscanen startte hij zijn priesterstudie niet als eerstejaars maar stroomde hij direct in als derdejaars student. Zij waren het ook die hem in eerste instantie naar Bastenaken (Bastogne) stuurden om daar zijn studies te vervolgen.

 De Franciscanen of minderbroeders vormen een kloosterorde bestaande uit volgelingen van Franciscus van Assisi. Franciscus kwam uit Umbrië (Italië) en samen met zijn metgezellen schonk hij al zijn bezittingen aan de armen om zelf in pure armoede verder te leven. De Franciscanen behoren tot de bedelorden. Zo proberen zij Christus na te volgen.

Francofiel
Op het eerste gezicht opvallend, is de inzet die Hubert Vorage heeft getoond om de Franse zaak te dienen en die hem heeft doen besluiten om zich te laten naturaliseren tot Fransman. Een keuze voor Duitsland zou op zichzelf niet als vreemd zijn beschouwd. Zijn vader was er namelijk geboren en was er voor een groot deel van zijn leven ook getogen.
Maar Hubert Vorage zelf heeft meermaals aangegeven dat zijn onvoorwaardelijke keuze voor Frankrijk hem was ingegeven doordat de wortels van zijn voorvaderen in dat land lagen en dat dus de Vorage-familie oorspronkelijk uit Frankrijk kwam. De naam ‘Vorage’ wijst ook duidelijk op een Franse oorsprong; het is een familienaam afgeleid van een beroep (vorage wijst op smederij). Uit alles blijkt dat al vanaf zijn prilste jeugd zijn oog op dit land gericht was en het wekt dan ook geen verwondering dat hij Frankrijk als zijn vaderland beschouwde.

Uitbreken Eerste Wereldoorlog
In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit en Frankrijk was een van de landen die bij die oorlog betrokken raakte. De priesterstudent Vorage, nog bezig met zijn studie bij de Franciscanen in Kerkrade, wil niet werkloos toezien en kan geen weerstand bieden aan zijn verlangen om voor Frankrijk te gaan strijden. Hij neemt op 5 augustus 1914 de trein naar het Franse Consulaat in Rotterdam en meldt zich daar om dienst te nemen in het Franse leger. Hij is dan nauwelijks 20 jaar oud.

In het consulaat waren ze uiteraard benieuwd naar zijn beweegredenen. Na afloop van het gesprek legden ze in hun verslag vast dat zij behoorlijk onder de indruk waren van zijn vaste wil en enthousiasme om voor Frankrijk iets te betekenen. Opmerkelijk vonden zij zijn intelligentie en zijn waarnemingsvermogen. In hun rapportage wezen zij ook op zijn uitgebreide kennis op verschillende terreinen die de nodige mogelijkheden bood om er later gebruik van te maken. Zo beheerste hij drie talen: Nederlands, Frans en Duits.
Het was hier in Rotterdam dat de kiem werd gelegd voor zijn toekomstige inzet en activiteiten in het Franse verzet.

Priesterwijding
Nadat de Eerste Wereldoorlog in 1918 was beëindigd, stopte
hij met zijn studie bij de Franciscanen in Kerkrade en stelde hij zich in dienst van de bisschop van Versailles, Monseigneur Gibier. Deze stuurde hem naar het groot Seminarie in Chalons-sur-Marne om zijn theologische studie voort te zetten. Naast deze studie wijdde hij zich tevens aan een aantal ondersteunende priesterlijke taken in verschillende parochies.

2018blz61

Interieur van de Sint-Lambertuskerk in Kerkrade waar Hubert zijn eerste H. Mis opdroeg

Hubert Vorage is priester gewijd op 29 juni 1922 in de kathedraal van Chalons-sur-Marne; hij was een paar dagen eerder 28 jaar geworden. Voorafgaand aan zijn priesterwijding was hij eerst onder-diaken (21 december 1921) en vervolgens diaken (11 maart 1922).

Zijn eerste H. Mis droeg hij op in de Sint Lambertuskerk in Kerkrade waar hij was opgegroeid. Dat gebeurde op zondag 2 juli 1922 slechts enkele dagen na zijn priesterwijding. Met veel vlagvertoon werd hij met zijn ouders afgehaald aan de versierde ouderlijke woning aan de Einderstraat. De feestrede werd uitgesproken door een oudere broer die ingetreden was bij de Lazaristen.

Tegelijk met zijn benoeming tot pastoor van Les Molières werd hem de zielzorg van een tweetal andere parochies in de Chevreuse-vallei toevertrouwd. Ook was hij enige jaren als leraar verbonden aan het bisschoppelijk college in het bisdom Versailles. Voor het Klein en Groot Seminarie aan dit college wierf hij jonge priesters in Nederland.

2018blz62

Ook in de krant werd melding gemaakt over de neomist.

Avontuurlijk leven
Pierre Hubert Vorage (roepnaam Hubert) heeft een avontuurlijk leven achter de rug. Een belangrijke episode vormt zijn inzet voor Frankrijk tijdens zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog als geheim agent. Enkele episoden in zijn leven tijdens zijn priesterschap en als verzetsstrijder heeft hij op papier gezet en zijn plan was om dit te publiceren. Zijn onverwacht en plotseling overlijden in 1956 heeft dit verhinderd. Het manuscript is gelukkig bewaard gebleven. Veel van hetgeen in dit artikel is beschreven kent dit manuscript als bron.
Dit manuscript lezend ontstaat het beeld van een avonturier, een durfal, voor de duivel niet bang. Bijna maniakaal gedreven door liefde voor Frankrijk; een drammer die met zijn sterke persoonlijkheid en fors postuur een natuurlijk overwicht bezat en daar ook gebruik van maakte. Niet aarzelde om mensen onder druk te zetten om zijn doelstelling te bereiken ook al bracht dat in enkele gevallen betrokkenen in levensgevaar. Onduidelijk blijft wat zijn daadwerkelijke bijdrage is geweest in acties die direct gericht waren op de Duitse bezetter waarbij geweld werd gebruikt. Heeft hij deelgenomen aan overval- en sabotageacties? Zelf schrijft hij in zijn manuscript daar niets over. Dat hij een belangrijke bijdrage leverde aan de voorbereiding van dergelijke acties staat overigens buiten kijf.

Pastoor in Les Molières
Op 4 juli 1927 volgde zijn benoeming tot pastoor van Les Molières. In die tijd was het een gehucht van circa 400-450 inwoners in de regio Il-de-France ten zuiden van Parijs, grenzend aan het regionaal natuurpark van de Chevreuse dat bekend is vanwege zijn natuurschoon (bossen en rivieren) en zijn rijkdom aan kastelen en abdijen. De afstand naar Versailles (met zijn kasteel) bedraagt nog geen 20 kilometer.

Met een onderbreking van 1940 tot 1944 vanwege de Tweede Wereldoorlog, zou hij dertig jaar lang (tot 1957) pastoor in Les Molières blijven. Op 2 september 1952 vierde hij het feit dat hij 25 jaar pastoor in deze parochie was. Inmiddels was het aantal parochies dat aan zijn pastorale zorg was toevertrouwd gegroeid tot vijf en vervulde hij tevens de functie van vice-deken.

Ook ons Koninklijk Huis was een regelmatig bezoeker van de streek. Tijdens één van die bezoekjes ontving Koningin Wilhelmina op 18 juni 1931 de burgemeester van Les Molières en de pastoor, ‘onze’ Hubert Vorage. In het Limburgsch Dagblad (zie hieronder) kunnen we lezen dat de pastoor opgetogen was over het feit dat Hare Majesteit hem wilde ontvangen.

2018blz64

Pastoor in Drocourt
In 1957 volgde zijn benoeming tot pastoor in Drocourt (tussen Arras en Rijsel); een parochie van ongeveer 3000 inwoners.
Die functie heeft hij slechts twee jaar kunnen uitoefenen. Hij overleed plotseling op 9 augustus 1959; 65 jaar oud en in het 38e jaar sedert zijn priesterwijding. In zijn vroegere parochie Les Molières heeft hij zijn laatste rustplaats gevonden in een kostbaar in Ducros marmer uitgevoerd graf. In dit graf rusten ook de stoffelijke resten van drie andere personen: Joseph Lennertz de jong gestorven (30-jarige) dorpsgenoot uit Kerkrade, pastoor van Fleury-Merogis (zo’n 30 km verderop); diens zuster en tevens huishoudster Julia Maria alsmede de moeder van Henri Mortier. Deze Henri was niet alleen Vorage’s steun en toeverlaat maar zorgde tevens voor het huishouden.

2018blz65

De grafsteen van pastoor Vorage.
(foto Diana de Saint Léger).

Geheim agent
Gezien de indruk die hij gemaakt had bij het gesprek op het Consulaat in Rotterdam bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wekt het geen verwondering dat Hubert Vorage door de Fransen gerekruteerd wordt als geheim agent. Zijn werkgebied was het Duitse grensgebied; hier kon hij zich als priesterstudent met familie in de grensstreek onopvallend bewegen. Bovendien leverden de Rijnlandse dialecten voor hem geen problemen op.

Zijn taak bestaat uit het signaleren van Duitse troepenbewegingen richting Frankrijk, dwars door België. Van belang was ook het identificeren van de legereenheden; het beoordelen van hun moreel en hun militair belang; de duur van hun training, de leeftijd van de dienstplichtigen alsmede de vermoedelijke vertrekdatum naar het front en de daarbij te volgen route. De geheim agent wordt door het inlichtingenvirus gegrepen. Van de morgen tot de avond was hij op jacht, observerend, luisterend en kijkend. Zo verrast hij de Franse geheime dienst met de mededeling dat in Düren een fabriek reserveonderdelen vervaardigt voor onderzeeërs.

2018blz66

Maar zijn meesterproef levert hij op 27 januari 1915. In de trein van Aken naar Luik stapt hij in een coupé waar ook een gedistingeerde heer in burgerkostuum, ongeveer 40 jaar oud, zit. Na wat beleefdheden over en weer gaat het al snel over de Duitse feestdag; de geboorte van Wilhelm II. Om dat te vieren tovert de medepassagier uit zijn reistas een fles Sekt (een soort Duitse champagne) met glazen tevoorschijn en samen wordt er getoast.

Gaande de treinrit onthult de vreemdeling dat hij chemicus is en bij Bayer in Uerdingen werkt. Hij laat niet onvermeld dat het werk van de chemici net zo belangrijk is als dat van de soldaten op het slagveld. Op samenzweerderige toon vertrouwt hij zijn medereiziger Vorage toe dat binnen tien dagen de Duitse troepen bij Calais zullen staan. De vreemdeling is namelijk op weg naar het front in Diksmuide (in België). Daar gaat hij een nieuw strijdplan beoordelen; dat plan bestaat uit het gebruik van verstikkend gas.

Op het station van Luik nemen de heren afscheid van elkaar. Vorage weet niet hoe snel hij de trein naar Maastricht moet nemen. Hier komt hij om vijf uur ’s ochtends aan waar hij zich subiet meldt bij zijn contactpersoon. Na het vernemen van dit nieuws gaan in de Franse legertop alle alarmbellen af en tegenmaatregelen worden genomen. Vorage wordt verzocht om pogingen te doen om achter de formule van het gas te komen. Dat lukt hem binnen drie maanden. Maar dat niet alleen: hij slaagt er ook in enkele monsters van het dodelijke gas te bemachtigen.

Op 8 februari 1915 vindt – zoals door de medepassagier aangekondigd – de Duitse gasaanval plaats. Ondanks de genomen maatregelen worden 14.000 soldaten buiten gevecht gesteld maar de doorbraak naar Calais lukt de Duitsers niet.
Voor geheim agent Vorage met de codenaam 37 bis betekent het dat hij vanaf nu behoort tot de categorie van de top-agenten. Hij krijgt dan ook steeds belangrijker opdrachten.

Een ander staaltje van zijn kunnen leverde Vorage door informatie te verschaffen over de ‘Hindenburglinie’. Dat was een Duitse militaire verdedigingslinie van zo’n 160 km in Noordwest-Frankrijk. Zo kreeg de Franse geheime dienst van hem informatie over de bezettingsdichtheid, de afmetingen van de bunkers, de samenstelling van het beton, de bewapening etc.

Ter dood veroordeeld
Nadat aan het begin van de Tweede Wereldoorlog een groot deel van Frankrijk door de Duitsers in 1939 werd bezet, nam pastoor Vorage opnieuw onder de codenaam ‘37 bis’ alias ‘Norbert’ actief deel aan het verzet. Zo verrichtte hij diverse sabotageactiviteiten en verzamelde hij inlichtingen over Duitse troepenbewegingen. Al snel kwam hij in het vizier van de gevreesde Geheime Staatspolizei: in de volksmond bekend als de Gestapo. Verbeten maakte deze dienst jacht op alle vermeende of echte staatsvijanden van Nazi-Duitsland.

2018blz68

Pastoor Hubert Vorage

Deze dienst wist uiteindelijk geheim agent 37 bis te identificeren als Hubert Vorage. Vanaf dat moment was Hubert zijn leven niet meer zeker temeer niet omdat hij vanwege zijn sabotageactiviteiten door de Duitsers in juni 1940 bij verstek ter dood werd veroordeeld en voor zijn arrestatie een beloning van 10.000 Mark werd uitgeloofd.

Naar Meyderolles
Vluchten was de enige optie: diezelfde maand week hij uit naar Meyderolles in de Puy de Dome. Het is een ideaal gebied om onder de radar van de Gestapo te blijven. Het is hooggelegen in de regio Auvergne in het Centraal Massief en telt de nodige bergen waarvan sommigen hoger dan 1800 meter. De meest bekende plaatsen zijn Clermont-Ferrand en Saint-Etienne.

Meyderolles is een gehucht dat toentertijd circa 80-90 inwoners zal hebben geteld. Hier nam hij de pastoorsrol op zich zij het onder een schuilnaam. De parochianen kenden hem als Norbert Desgouttes. Hen werd verteld dat het om een vermoeide en overwerkte pastoor ging die door het bisdom hiernaartoe was gestuurd om aan te sterken en vanwege de zuivere lucht. Hij werd er in 1940 op de Franse nationale feestdag (14 juli) met open armen ontvangen want men had het lang zonder pastoor moeten doen.

Zijn verzetswerk
Als geheim agent voerde hij in deze regio opnieuw sabotageacties uit gedurende meer dan drie jaar (tot juli 1943). Deze acties hadden tot doel de bevoorrading van de Duitse troepen in Frankrijk te belemmeren en te ontregelen.
Daarnaast zorgde hij voor de verboden bevoorrading van de officieren en hun gezinnen van het 5e Bureau in de regio Royat-Vichy-Lyon. Op die manier konden deze vrij en zonder bijkomende zorgen leven en werken. Door hem werden eigenhandig tweeëntwintig vette varkens geslacht. Samen met de pastoor van een parochie in Saint-Etienne zorgde hij voor bijna honderd ton aardappels. Ook de levering van boter en kaas behoorde tot zijn clandestiene werkzaamheden. Voor die levering kon hij rekenen op de medewerking van het spoorwegpersoneel van Saint-Flour dat boter en kaas, bestemd voor de bevoorrading van het Duitse leger, verduisterde.

Het Vichy-regime vormde de regering in het zuidoostelijk deel van Frankrijk (waaronder de Puy-de-Dome) gedurende de periode 22 juni 1940 tot november 1942 en pro forma tot juni 1944. De regering stond onder leiding van maarschalk Pétain en zetelde in Vichy. Het regime werd berucht vanwege de collaboratie met de Duitse nazi’s en de Italiaanse fascisten.

Op 23 december 1940 (net voor Kerstmis) arriveerde bij de pastorie tegen het vallen van de avond een militaire vrachtwagen. Twee officieren stapten uit en leverden veertien kisten met geheime documenten deels van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, deels van het Ministerie van Oorlog af aan de geadresseerde: Desgouttes (alias agent 37 bis = Vorage). In een begeleidende brief werden de kisten met inhoud aan agent 37 bis toevertrouwd met het uitdrukkelijk bevel om deze in geval van gevaar te vernietigen. Onze pastoor borg de kisten op in een kamer waarvan hij de sleutel steeds bij zich zou dragen.

Ook in Meyderolles bleek hij geenszins veilig te zijn. Ook hier werd de grond hem op den duur te heet onder de voeten. Het was méér dan tijd om een veilig heenkomen te zoeken. Maar eerst moesten de veertien kisten met geheime informatie elders worden ondergebracht. Op een nacht had hij samen met Henri Mortier de kisten in een auto geladen en naar een afgelegen berghut vervoerd en vervolgens daar verborgen. Henri was een jongeman afkomstig uit één van de parochies in de Chevreuse-vallei die met Vorage was uitgeweken naar Meyderolles. Inmiddels fungeerde Henri niet alleen als diens chauffeur maar was hij ook zijn steun en toeverlaat en zorgde hij voor het huishouden. Zoals wij hier voren al hebben kunnen lezen is Henri’s moeder in hetzelfde graf begraven als Hubert Vorage.

Nu de kisten in veiligheid waren, was hijzelf aan de beurt. Daarom had hij zijn parochianen laten weten dat de H. Mis zondag 4 juli 1943 bij hoge uitzondering om 9.00 uur zou beginnen. Vóór de aanvang van de H. Mis was hij samen met Henri zijn koffers aan het inpakken toen ze het motorgeluid van een auto hoorden. Voor een zondag op dat tijdstip heel ongebruikelijk voor Meyderolles. Beiden bespeurden direct onraad.
Toen de auto voor de pastorie stopte en het opschrift POL (Polizei) zichtbaar was, was het direct duidelijk. Zij kwamen de pastoor arresteren. De Gestapo was hem na langdurig en grondig speurwerk op het spoor gekomen. Desgouttes (alias Vorage) aarzelde geen moment; hij maakte zich snel uit de voeten via een holle weg achter de pastorie. Hij zocht en vond een holte in een grot van waaruit hij zicht had op de pastorie, de kerk en de auto van de Gestapo.

De vier Gestapo’s waaronder één vrouw kamden de hele pastorie uit. Alles wat van hun gading was namen ze mee: bestek, zilverwerk, linnengoed. Ook alle papieren – zowel de echte als de valse – in zijn soutane en het geld werd meegenomen. Hun buit verdween in koffers die - opgestapeld op het dak en op de vleugels van de auto - met touw en draad werden vastgebonden.

Even later zag hij dat zijn steun en toeverlaat Henri Mortier, die de deur van de pastorie had geopend, na te zijn mishandeld, werd gearresteerd en meegenomen. Mortier werd bij wijze van wraak later door de Duitsers gedeporteerd.

2018blz71

Franse verzetsstrijders (de maquis).

Naar Saint-Flour
Hubert Vorage zocht vervolgens zijn toevlucht bij de maquis (verzetsstrijders) van het dorp Saint-Flour (circa 5000 inwoners). Deze waren geen onbekenden van hem want – zoals hier voor al vermeld - hadden zij al samengewerkt op het spoorwegemplacement bij de verduistering van voor de bezetters bestemde boter en kaas. Zij vingen hem op en boden hem een schuilplek.

Saint-Flour is bij de wielerliefhebbers bekend als finishplaats van drie etappes in de Tour de France (1999, 2004 en 2011).

Hij is er drie maanden gebleven (van 9 juli 1943 tot 12 oktober 1943) dit ondanks de grote risico’s. Saint-Flour was weliswaar een behoorlijke plaats qua inwoneraantal maar ook hier kende iedereen nagenoeg iedereen. Samen met de maquis voerde Vorage sabotage-activiteiten uit. Een ondergrondse telefoonlijn werd onklaar gemaakt; een aanval op een brandstofreservoir had tot resultaat dat vier ton benzine in vlammen opging; een kluis met vele miljoenen in contanten werd een paar dagen na zijn verdwijning door de Duitsers leeg en opengebroken in een ravijn teruggevonden. Dat was nog niet alles. Ook elf honderd pond dynamiet werd door de maquis buit gemaakt naast de al eerder vermelde via het spoor vervoerde boter en kaas.

De inspanningen van de Gestapo om geheim agent 37 bis op te sporen werden opgevoerd. Opnieuw uitwijken was dan ook onvermijdelijk. Dit keer naar het Noorden van Frankrijk. Er was namelijk voor hem een spectaculaire reddingsoperatie (door de Franse geheime dienst) opgezet die hier moest plaatsvinden.

Naar Engeland
Deze Franse geheime dienst was er namelijk alles aan gelegen om hun agent 37 bis uit handen van de Duitsers te houden. Op uitdrukkelijk verzoek van deze dienst werkten de Engelsen een reddingsoperatie uit die zij vervolgens in het grootste geheim ook zelf uitvoerden. Vorage werd in de nachtelijke uren van 17 oktober 1943 opgepikt door een piper cub (klein vliegtuig) en naar Engeland overgebracht. Zo wist hij aan zijn vervolgers te ontkomen.

Het voorgaande toont nog maar eens aan hoe veel waarde men hechtte aan zijn verzetsactiviteiten en hoe belangrijk Hubert Vorage voor het verzet was.

Londen
De dag nadat hij voet op Engelse bodem had gezet (18 oktober 1943) meldde hij zich in Londen. Op 12 december 1943 volgde zijn benoeming tot titulair aalmoezenier op tijdelijke basis door de commandant van de Franse luchtmacht in Groot-Brittannië. Het betrof Franse piloten die in dienst van de R.A.F. (Royal Air Force, de luchtmacht van het Verenigd Koninkrijk) vluchten uitvoerden. De aanduiding titulair betekende dat hij de eretitel aalmoezenier mocht voeren zonder bijbehorende rechten en plichten.

In Engeland hield hij het nauwelijks een maand uit; hij wilde terug naar zijn geliefde Frankrijk om de gehate bezetters te verdrijven en een daadwerkelijke bijdrage aan de bevrijding van zijn land te leveren. Op 10 november 1943 vertrok hij en werd hij in Frankrijk uit een vliegtuig in Normandië gedropt. Hier werd hij opgevangen in Mayenne waar hij onderdak vond in een tehuis van de Nederlandse tak van zijn orde: de Franciscanen.

2018blz73

Hubert Vorage met zijn collega’s

Verblijf in Mayenne
Mayenne is gelegen op zo’n 130 km van de stranden van Normandië waar op 6 juni 1944 de geallieerden de invasie begonnen om Europa van de nazi’s te bevrijden. De reputatie van Hubert Vorage kennende, zal hij na zijn dropping uit het vliegtuig niet met zijn handen over elkaar hebben gezeten om de ontwikkelingen rustig af te wachten. Dat paste als man van de actie niet bij zijn persoonlijkheid. Ondanks onze inspanningen is het niet gelukt om hierover nadere informatie te verkrijgen.
Het antwoord op de vraag of en zo ja welke acties hij in de maanden van zijn verblijf in deze streek heeft ondernomen, blijven daardoor helaas in het ongewisse. Uiteraard zal hij wel met vreugde kennis hebben genomen van de invasie en van heel nabij de militaire ontwikkelingen hebben gevolgd.

Onderscheidingen
Voor zijn verzetsactiviteiten in zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog is pastoor Vorage meermaals onderscheiden.
Hij werd Officier in de l’Ordre National de la Legion d’Honneur. Dit is de belangrijkste Franse onderscheiding die door Napoleon in 1802 werd ingesteld. De onderscheiding wordt alleen uitgereikt wegens dapperheid onder vuur of wegens twintig jaar trouwe dienst als militair of burger in vredestijd.

Ook ontving hij twee Oorlogskruisen: het Croix de Guerre 1914-1918 en het Croix de Guerre 1939-1945.
Het Oorlogskruis 1914-1918 werd hem toegekend op 20 december 1920 door de Franse Minister van Oorlog vanwege zijn in de oorlog uitgevoerde gevaarlijke missies die hij met een onbaatzuchtige en lovenswaardige bescheidenheid uitvoerde. Hij was toen nog student aan het Groot-Seminarie te Versailles. Voor de Limburger Koerier (voorloper van De Limburger) was de toekenning van dit oorlogskruis voldoende reden om hiervan melding te maken in zijn editie van 22 februari 1921.
Het Oorlogskruis 1939-1945 werd toegekend voor een bewezen oorlogsdaad van dapperheid en betoonde moed.

Hier bleef het niet bij. Ook de door generaal Charles de Gaulle in Londen ingestelde Medaille de la Résistance (Medaille van het Verzet) viel hem ten deel. Ze was bestemd voor degenen die actief waren als verzetsstrijder of saboteur of met gevaar voor eigen leven Joodse en andere vervolgde medemensen verborgen.

In deze opsomming mag ook niet ontbreken de Medaille des Évadés (Medaille van de ontsnapten) die hij op 19 augustus 1945 ontving vanwege zijn vlucht in 1943 eerst naar de Puy de Dome en later in een piper cup naar Engeland.

2018blz75

De kerk van Les Molières, jarenlang zijn parochiekerk.
(foto Diana de Saint Léger)

Ten slotte
De band die de latere pastoor Vorage met zijn geboortedorp Cadier en Keer had, was dat zijn moeder een geboren was en er familieleden (Paulissen) woonden. Ook in Honthem (Honthemerhof) woonde er familie (het echtpaar Douven-Vorage). Een dochter uit dit gezin (Maria Johanna Philomena) was gehuwd met de onderwijzer (Spronck). Aangenomen mag worden dat hij regelmatig uit Frankrijk overkwam om zijn familie te bezoeken en over en weer wederwaardigheden uit te wisselen. Blijkens een notitie van Spronck hield pastoor Vorage in 1952 in onze parochiekerk tijdens de H. Missen een preek waarin hij geld probeerde in te zamelen voor zijn armlastige parochianen in Frankrijk. Met dit geld wilde hij o.m. fruitbomen planten met de bedoeling uit de opbrengst van de verkoop van het fruit inkomsten te verkrijgen.

Zelf heeft hij meermaals aangegeven ‘per toeval’ buiten Frankrijk geboren te zijn. In zelfs officiële stukken komen wij herhaaldelijk tegen dat hij geboren zou zijn in Lille (Rijsel).
Wij mogen hem gerust beschouwen als een Fransman in hart en nieren. Een avonturier ook die fanatiek streed voor de bevrijding van zijn land van Nazi-Duitsland en daarvoor alles opofferde: alle gevaar trotserend en daarbij ook alle risico nemend. Het mag een wonder worden genoemd dat hij beide Wereldoorlogen overleefde.
Van zijn levensgeschiedenis was tot voor kort in ons dorp weinig bekend. Door dit artikel vertrouwen wij erop abbé Hubert Vorage de plaats te hebben gegeven die hij als pastoor in den vreemde en verzetsstrijder in twee Wereldoorlogen verdient.

Bronnen
- Extrait du Bulletin, Prêtre et soldat, no. 1 et 2 du livre écrit par Abbé Vorage

De schrijvers danken mevrouw Diane de Saint Léger (Les Molières) voor haar ondersteuning bij de tot stand koming van dit artikel door het ter beschikking stellen van documenten en foto’s.

Het is van belang erop te wijzen dat de gegevens in de officiële documenten en in het extrait niet altijd overeenkomen. Wanneer dat het geval was, zijn de gegevens uit de documenten voor dit artikel leidend geweest.

 

Oude gebruiken

Wee zijn gebeente als er te weinig "veunkelhout" achter de kachel lag
door Jo Purnot
tekeningen: Jean (va Leike) Bessems

Sinds begin dit jaar is de leus: “iedereen van het gas af”. Toch is het nog niet zo vreselijk lang geleden dat we gas als warmtebron zijn gaan gebruiken. Toen moesten we afscheid nemen van kolen en nog eerder van hout om onze kachels te stoken. Voor ouderen zou “van het gas af” daarom een déjà vue kunnen zijn, want zij hebben hout nog als dagelijks gebruiksartikel meegemaakt. In dit artikel blikken we terug op die tijd.

Bosrijke omgeving
Ons dorp ligt in een bosrijke omgeving met vooral hellingbossen. Deze bossen zijn ontstaan omdat de boeren met die grond niet veel konden; de hellingen waren te steil en er kwam te veel grind aan de oppervlakte. Daarom waren tot de jaren vijftig van de vorige eeuw de meeste bospercelen in handen van de gemeente en grootgrondbezitters, maar ook gewone dorpelingen hadden vaak een stukje bos met hakhout in eigendom. Zij konden voor een deel in hun eigen houtbehoeften voorzien.

Hout was van levensbelang

2018blz23

t Bakkes (bakhuis) met de sjaanse of fagke (takkenbossen).

Hout is lange tijd het belangrijkste stookmiddel geweest, omdat kolen en sjlaam (kolenslik) er nog niet waren of voor dagelijks gebruik te duur waren. Maar ook toen later de meeste huisgezinnen zich wel kolen konden permitteren, was toch veunkelhout (aanmaakhout) nodig om dagelijks de kachel aan te maken. Daarnaast bakten veel dorpelingen in ’t bakkes had men sjaansehout (fagke) nodig, dat vaak opgeslagen lag onder ‘t sjaansesjöpke.

Stookhout
Een inmiddels overleden dorpsgenoot (geb. 1925) vertelde hoe hij vanaf een jaar of tien verantwoordelijk was voor het veunkelhout (aanmaakhout). Direct na schooltijd was zijn dagelijkse gang naar het houtblok die onder ’t sjop (schuurtje met een of meerdere open zijden) stond om voor het kleinhout te zorgen. Dit hout werd dan in een mand achter de kachel gezet. Dat hij daarvoor, ondanks zijn jonge leeftijd met ’t zessel (ovaal of halcirkelvormig hakbijl met korte steel) in de weer moest, was in die tijd geen probleem. Want wee zijn gebeente als een dag te weinig veunkelhout achter de kachel lag. De ouderen in het gezin moesten zorgen voor de grote houtblokken. Hiervoor was de aaksj (bijl) het werktuig.

2018blz24

Links met de aaksj aan het werk. Rechts e zessel.

Zoals vermeld, de kachel moest elke dag branden; het was immers de enige warmtebron in huis waarop gekookt kon worden. Tijdens de zomerdagen was het afzien voor de vrouw des huizes die tijdens het roeren in de potten en pannen, regelmatig met de zoom van haar sjolk (schort) het zweet van haar voorhoofd moest vegen.

Geriefhout
Buiten stookhout hadden de meeste gezinnen behoefte aan geriefhout. Immers elk Keers huisgezin had ‘ne moostem (groentetuin) waar ertriêzer, boenegiêrde, temattesjtekke (staken waarlangs men erwten-, bonen-, en tomatenplanten omhoog liet groeien) nodig waren. Verder gebruikte men hout om te tune (omheiningen te maken), breerkes (hekjes) te timmeren en fruitbomen te sjtiêpe (de zware takken van de fruitbomen te stutten).

2018blz25

Het vervallen sjop van de afgebroken boerderij Bemelmans-Spronck met houtopslag.
Links de sjtièpe op de grond.

Houtverkopen
In opdracht van de gemeenteraad hield de gemeente één keer per jaar houtverkopen in haar bossen. De kantonneer (gemeentelijke buitendienstmedewerker) geassisteerd door de baoj (gemeenteveldwachter) deelde van tevoren de houtpercelen op in vakken. Zo een vak noemde men ‘ne koûp. De verkoop die publiek was aangekondigd vond plaats in een café, op een dag dat niet gewerkt werd, bij voorkeur kermis- of carnavalsdinsdag.

De koûp (het gekochte hout) werd door de nieuwe eigenaar vanaf de plek in het bos waar het gekapt was naar de kant van de weg gesleept, zodat het vandaar naar huis vervoerd kon worden. Dat gebeurde niet zelden met de hondenkar of kruukar (kruiwagen), Meerdere ritten waren dan nodig. Alle gezinsleden, jong en oud, hielpen daaraan mee en waren gruutsj (trots) als de wintervoorraad weer binnen was. Oudere dorpsgenoten denken daar nog met veel plezier aan terug.

2018blz26

Degenen die geen geld hadden om hout te kopen, vaak alleenstaande oudere vrouwen of gezinnen met veel kinderen, moesten hun voorraadje letterlijk bij elkaar sjpoekelen (sprokkelen). De februarimaand heet niet voor niets sprokkelmaand.

Bijverdienen
Kleine boeren hadden tijdens de wintermaanden bijna geen inkomen. Om toch hun gezin te kunnen onderhouden, gingen zij in die ‘slappe’ periode op zoek naar bijverdiensten. Degenen die een paard hadden, waren bevoorrecht. Zij konden goederen transporteren. Ze trokken met de trèkbal (mallejan) erop uit om boùm te vare (bomen te transporteren)
De omgehakte boomstammen werden met kettingen en een paard de bossen uitgesleept. Vanaf de weg langs de bossen sleepte men de stammen dan met een trekbal naar de zagerij.

2018blz27a

Vaak werkten de Keerdenaren tot in de Vijlenerbossen, waar zij bleven overnachten. Opdrachtgevers waren er genoeg. In Keer en Heer waren rond de oorlogsjaren drie houtzagerijen: – Tossing Gilissen – Caspar Vliegen – Severijns) die bomen tot planken zaagden. Die vonden dan hun weg naar ‘t zèrkefebriek (doodskistenfabriek) tegenover Klevarie, (’t aadmennekeshoes) in Maastricht. Ook de Mijnen waren belangrijke afnemers.

2018blz27b

Keerdenaren met de trèkbal in de weer.
Rechts: Pierre Vliegen.

Er waren Keerdenaren die alle winters met de in de weer waren. Een van hen was (Dorus) Bessems, zoon van Zjang Bessems en Berb Willems, door zijn dorpsgenoten genoemd. Hij heeft praktisch zijn hele leven met paard en mallejan zijn boterham verdiend. Mathieu Spronck () typeert hem als volgt:

Doosje Bessems (1181-1956)
2018blz28Doosje was een flinke kerel. Zijn handen waren zo hard als steen van dat zwaar werk. Hij had voor alle ongemakken een remedie. Had hij bijvoorbeeld een wond op zijn hand of voet dan urineerde hij erop.
Dan ging het niet zweren, zei hij. Hij had altijd een hoed of pet op zijn lange spitse hoofd, een zwart vest en een poefbroek aan, een grote rode zakdoek uit zijn broekzak hangen, de kemasse (leren beenkappen) om en zware schoenen aan zijn voeten. Zo slofte hij naast de trèkbal, af en toe trok hij aan zijn knievel (flinke snor) en vloekte hij naar het paard. En om de tien, vijftien meter spuwde hij een fluim op de grond, want hij pruimde (pruimtabak).

Doosje was een ras- Keerdenaar die elke zondagvoormiddag met zijn reisduiven in de weer was en ‘s middags met de drapeau voor de fanfare liep als die op ’t Rooth, Honthem, Eckelrade of andere dorpen in de omgeving een concert gaven. En terwijl de muzikanten dan op de kiosk musiceerden, hing Doosje met zijn kameraden aan het buffet en dronk hij de dorst van de hele week weg.

Historie

In godsnaam geen gat
’t Rooth moest wijken
door Fons Meijers

De mergel die werd gewonnen op ’t Rooth was nodig voor het produceren van cement door de ENCI en voor meststoffen in de landbouw. Direct na de Tweede Wereldoorlog, maar ook in de daaropvolgende decennia werd het van landsbelang geacht dat er zoveel mogelijk in eigen land mergel werd gewonnen. Dat door die afgravingen de natuur en de leefbaarheid op ’t Rooth ernstig werden aangetast was een offer dat gebracht moest worden in het belang van de groei van de werkgelegenheid. ’t Rooth moest wijken voor de werkgelegenheid.

De mergelwinning op ’t Rooth heeft diep ingegrepen in het leven van de inwoners. Meer dan de helft van de woningen van deze buurtschap heeft moeten plaats maken voor een gat van 45 meter diep. En de bewoners hebben decennialang in grote onzekerheid verkeerd over de vraag of hun woning of misschien alle woningen op ‘t Rooth zouden moeten verdwijnen.

In de afwegingen die door provincie en rijk zijn gemaakt tussen werkgelegenheid en natuur zijn in de loop der jaren natuur en leefbaarheid zwaarder gaan meewegen. Maar toen was voor ‘t Rooth het kwaad al geschied.

’t Rooth vóór de afgravingen
Vóórdat het grote afgraven begon was ’t Rooth een idyllische woonplek. Niemand kon dat beter beoordelen dan de Amsterdamse dominee Jacobus Craandijk die tussen 1874 en 1888 niet minder dan 75 wandeltochten door Nederland heeft gemaakt en daarbij in 1878 ’t Rooth heeft aangedaan en daarover onder meer het volgende heeft geschreven:
Zoo bereiken wij een vriendelijke, boomrijke oase, het kleine, bevallige Rooth. Wat is het hier kalm en liefelijk….
Hoe geestig verschuilen zich de witte leemen muren der nederige huizen en schuren onder het frisch en krachtig loverdak der eiken, die op een kleine hoogte ter wederzij van den weg zich trotsch verheffen…. 't Is een echt Limburgsch landschapje, met den put en de vrouwen, met den waterplas en zijn grijze en witte ganzen, met zijn steenbrokken langs de graauwe stoffige heirbaan; en wat wij in dezen vergeten uithoek van het land van ’s-Hertogenrade hebben gezien, dat laat een' indruk van liefelijkheid en vrede na, die niet ligt zal worden uitgewischt.

2018blz34

Tekening van ’t Rooth door Piet Schipperus in het boek van Craandijk

In dit aantrekkelijke woonoord was het in de tijd vóór de afgravingen goed leven. Mede door de nogal geïsoleerde ligging was het weliswaar een wat gesloten gemeenschap maar wel een gemeenschap met een voorbeeldig sociaal leven.
De meeste inwoners verdienden de kost in de landbouw. De andere inwoners waren in feite ook boer omdat ze bijna allemaal een huiswei, een moestuin, een of twee koeien, een varken of wat kippen, konijnen en een paar schapen hadden.
‘t Rooth had een bloeiend verenigingsleven. Er was een dorpscafé met een zaaltje van madame Beuken. In het weekend werd in dit café gekaart en waren er optredens van de toneelvereniging Ons Genoegen die voor een amateurtoneel hoge kwaliteit bracht.
Ook de hanenkraaivereniging De Morgengroet, de carnavalsvereniging De Mosasaurussen en de zangvereniging hadden hier hun honk. Verder was er een actieve Jonkheid en zelfs een voetbalclub.

2018blz35

Links Sjeng en Hayke Gilissen en rechts Math en Giel Dupuits

Tegenover het café was er het kruidenierswinkeltje van Sjeng Franssen en zijn vrouw. Daar kochten de vrouwen wat ze niet uit hun eigen moestuin, fruitweide of stal konden halen.

Kleinschalige mergelwinning
In Zuid- Limburg wordt al sinds mensenheugenis mergel gewonnen. Soms, zoals in de Sint-Pietersberg, ondergronds en waar de mergel dicht aan de oppervlakte komt, in dagbouw. Zoals elk Zuid-Limburgs dorp had ook ’t Rooth al lang zijn mergelgroeve. De mergel werd gebruikt als bodemverbeteraar in de landbouw.
In de jaren dertig van de vorige eeuw was er een ondergrondse groeve bij ’t Sjoer en een kleine bovengrondse winning van Sjeng Franssen uit ’t Rooth en Joep Nelissen uit Klein Welsden.
De mergelwinning was in die tijd nog zeer bescheiden van opzet. Dat blijkt ook uit het feit dat Franssen niet alleen van de mergelwinning kon leven maar samen met zijn vrouw ook nog een kruidenierswinkeltje dreef.

Grootschaliger aanpak
Vanaf eind jaren dertig van de vorige eeuw nam de vraag naar mergel toe doordat mergel tevens gebruikt ging worden als kalkmeststof en veevoederkrijt. Het was voor de uit Groningen afkomstige ondernemer Hamming voldoende reden om in 1938 naar het zuiden af te zakken om mergel te gaan winnen in een groeve vlak bij de groeve van Franssen en Nelissen. Omdat hij het vanaf het begin groter wilde aanpakken bouwde hij in Maastricht tevens een fabriek voor het branden en blussen van de mergel.

Wederopbouw
Tijdens de beide Wereldoorlogen was gebleken dat Nederland voor de mergelvoorziening te sterk afhankelijk was van de importen uit België en Duitsland. Alleen al daarom was het nodig de eigen mergelwinning op te voeren. Een ander belangrijke reden was de wederopbouw van ons land na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog. Die bracht een veel grotere behoefte aan mergel met zich mee voor zowel de landbouw als voor de cementindustrie en de chemische berdrijven die de mergel verwerkten tot kunstmest.

De groei van de mergelproductie die nodig was om in deze nieuwe behoeften te voorzien was zo groot dat deze niet meer was op te brengen door de bestaande locaties; ’t Rooth en de Sint Pietersberg in Maastricht. Daarom vonden rijk en provincie het tijd worden voor een locatie die zo grootschalig was dat die tot in lengte van jaren zekerheid zou bieden voor de mergelvoorziening.
Het valt op dat toen al, zo kort na de Tweede Wereldoorlog, bij het zoeken naar een geschikte locatie met het belang van de natuur is rekening gehouden. Om die natuur zo veel mogelijk te ontzien zouden de mergelwinning en ook de cementindustrie tot één locatie beperkt moeten worden. En met het oog op de waarde van de natuur op de Sint Pietersberg zou die locatie niet daar moeten worden gezocht.

2018blz37

Ingang mergelgroeve ’t Rooth

De Rijksdienst voor het Nationaal Plan, een voorloper van de Rijksplanologische Dienst, die was ingeschakeld voor advies, sprak in het zogenaamd voorkeur uit voor een gigantisch terrein van honderden hectares groot op het plateau van Margraten; een terrein dat zich uitstrekte van Maastricht tot Margraten.Dat tussen Maastricht en Margraten het plateau zou moeten worden afgegraven waardoor hele woonkernen en veel schitterende natuur zou verdwijnen woog duidelijk minder zwaar dan de natuurwaarden van de Sint-Pietersberg. Gelukkig voor het plateau van Margraten heeft het de eindstreep niet gehaald omdat de ENCI haar cementindustrie niet wilde verplaatsen naar het plateau.

Rasberg Berg en Terblijt
Nadat het Dalplan in de prullenmand was beland moesten de mergelproducenten naar een andere oplossing zoeken om de dringend noodzakelijke verhoging van de mergelproductie te realiseren. Zij richtten hierbij hun vizier op de Rasberg bij Berg en Terblijt. Maar ook dit ‘plan’ was geen lang leven beschoren. De provincie was tegen de Rasberg als locatie voor mergelwinning omdat onderzoek had uitgewezen dat er te weinig goede mergel in de grond zat. Zij sprak haar voorkeur uit voor ’t Rooth; ook omdat dit minder bezwaarlijk zou zijn voor de natuur. En tegenover het bezwaar dat het woongenot van de bewoners van ’t Rooth zou worden aangetast, bracht de provincie in dat dit wel zou meevallen omdat om die woningen heen zou kunnen worden gegraven. Opnieuw werd door de provincie de aantasting van de natuur en het leefklimaat van het ‘bevallige en liefelijke’ ’t Rooth (Craandijk) niet als een reëel bezwaar gezien.

In de jaren vijftig bouwde Hamming een kalkoven nabij de groeve om kalkpoeder te produceren dat werd gebruikt in de bouw als bindmiddel in mortels. De groeve en de kalkoven vormden samen het groevebedrijf dat de Nederlandse Kalk en Mergel Industrie werd genoemd; afgekort Nekami.

’ t Rooth van de kaart
In 1959 kwam Nekami alweer met een nieuw plan. Het bedrijf wilde de groeve ’t Rooth uitbreiden in het gebied tussen ’t Rooth en Klein Welsden.

Maar ook dit plan stierf een snelle dood. En deze keer waren, anders dan bij vorige plannen, de gevolgen voor ’t Rooth reden om het onuitvoerbaar uit te spreken. Volgens zowel de Limburgse Land- en Tuinbouwbond als de Planologische Dienst van de provincie zou het onaanvaardbare gevolgen hebben voor de woningen van ’t Rooth. De inwoners van ’t Rooth zouden hun gebouwen en gronden moeten verkopen en elders een bestaan moeten vinden. De buurtschap ‘t Rooth zou van de kaart verdwijnen.

’t Rooth gehalveerd
Begin jaren ‘70 was de behoefte aan mergel zo sterk gestegen dat Nekami bij de provincie het verzoek deed een concessie te krijgen voor afgravingen van nog eens zeventig hectare. De provincie stond hier niet negatief tegenover maar sprak met Nekami af die afgravingen gefaseerd te doen. De bewoners die overigens alleen weet hadden van de eerste fase van twaalf hectare, kwamen voor het eerst in de geschiedenis van de afgravingen op ’t Rooth met een protest. Zij accepteerden niet dat door deze afgraving met twaalf hectare ’t Rooth gehalveerd zou worden.

De protestactie werd aangevoerd door de uit Maastricht afkomstige Theo Korn, commandant van de Bescherming Bevolking (BB) die in 1971 in ’t Rooth was komen wonen in de monumentale boerderij ’t Rooth 6. Theo Korn kreeg in 1972 appelboer Jef Gorissen op bezoek, die wist van de nieuwe vergunning die Nekami bij de provincie had gevraagd voor uitbreiding van de groeve. Jef vond de tijd gekomen voor protest en achtte Theo Korn de aangewezen man om daarin het voortouw te nemen. Korn heeft die taak op zich genomen en zijn eerste actie was het aantekenen van beroep tegen de voorgenomen uitbreiding van de groeve met twaalf hectare.

2018blz39

Theo Korn

Toch waren er ook boeren op ’t Rooth die eieren voor hun geld kozen en hun woningen aan Nekami voor een goede prijs verkochten. Nekami vond in de positieve opstelling van de provincie ten aanzien van de gevraagde concessie van zeventig hectare voldoende houvast om woningen op te kopen ter voorbereiding van de afgravingen.

Teun Neederlants die aan de Pinweg (De Peen) in zijn ouderlijk huis woonde, was de eerste die, al in 1959, het veld moest ruimen.
In de jaren zestig gingen meer boeren aan Nekami hun landbouwgrond verkopen. Zij lieten zich daarvoor overhalen omdat ze hun verkochte grond gecompenseerd kregen met stukken land elders. Op die manier werkten ze intussen wel mee aan de afgravingen die in hun ogen toch onvermijdelijk waren.

Vanaf begin jaren zeventig ging Nekami serieus aan de slag met het opkopen van huizen in ’t Rooth beneden (bij wegkruis Keerder- en Rootherweg). Deze huizen werden dan, in afwachting van de afgraving, bewoond door arbeiders van de Nekami en vervolgens gesloopt. De grootste boerderij van het dorp de 18e eeuwse Rootherhoeve en het 19e eeuwse ‘t Hieregood kwamen ook onder de slopershamer hoewel het rijksmonumenten waren.

2018blz40

Het huis van Teun Neederlants in de Peen (voorjaar 1952). Afgebroken 1965

Met de afgraving verdwenen eveneens de boomgaarden en de weilanden rondom de gesloopte boerderijen. Tussen 1965 en 1975 werd een achttiental boerderijen en woningen ten behoeve van de mergelexploitatie afgebroken.

Mariakapel
Uit het afbraakmateriaal van het gesloopte Hieregood is in 1970, bij de kruising ‘t Rooth en de weg Gasthuis-Cadier en Keer, een grote Mariakapel gebouwd. Die kapel was een vrome wens van de Vriendenkring ’t Rooth (Hub Bessems, Pierre George, Jan Gilissen, gesteund door Lies van Proemeren).

Enorme kuil
In 1976 had de ENCI genoeg van de stapsgewijze vergunningverlening voor de mergelwinning door de provincie. Na de oliecrisis in 1973 vroeg de economische situatie in ons land om zekerheid op lange termijn over de productie van cement die ENCI kon leveren. Het bedrijf vroeg daarom een vergunning voor het afgraven van niet minder dan 433 ha van het plateau van Margraten. Dat was tien keer zoveel als de bestaande groeve ’t Rooth. Bij realisatie van dit plan zouden ’t Rooth, Groot Welsden, Klein Welsden, IJzeren, Sibbe, Vilt, Terblijt, Gasthuis en Wolfshuis van elkaar gescheiden worden door een enorme kuil van veertig tot tachtig meter diep.

2018blz41

t Hieregood, gesloopt, opname is van 1963

De bewoners van ’t Rooth hadden zich tot de jaren zeventig lijdzaam opgesteld ten aanzien van de mergelwinning. Dat kwam voor een deel omdat ze slecht geïnformeerd waren, maar ook omdat zij zich realiseerden dat het bij de mergelwinning om het landsbelang ging waar toch niet tegen te vechten viel. Het offer voor het landsbelang dat bij realisatie van het ENCI-plan zou worden gevraagd ging zowel de bewoners van ’t Rooth als van de andere bedreigde buurtschappen echter veel te ver. Dit plan sloeg op het plateau in als een bom.
Als eersten kwamen Theo Korn en Jef Gorissen weer in actie. Theo schreef in 1977 een beroepschrift aan de Raad van State van meer dan tweehonderd pagina’s en Jef nam op zich dat voor de Raad met een krachtig betoog te verdedigen.

2018blz42

Het veldkruis op Wolfshuis.

Op 20 mei 1978 volgde een grote protestdemonstratie vanuit Cadier en Keer naar het plateau, waaraan duizenden mensen uit de regio, maar ook talrijke natuurliefhebbers en milieuactivisten uit het hele land deelnamen. Overal in het gebied stonden borden met teksten als ‘In godsnaam geen gat’ en ‘Wie zijn grond verwoest, verwoest zichzelf’. Ook werd aan een veldkruis de tekst bevestigd: “De Sint Pietersberg kon ik niet beschermen maar over het plateau zal ik me ontfermen” (zie afbeelding).

De omvangrijke demonstratie was voor de inwoners van ’t Rooth en omliggende plaatsen een spannende gebeurtenis. Voor een inwoner uit de Julianastraat in Keer was het een extra spannende dag. Hij had verwacht dat veel van de duizenden demonstranten wel trek zouden hebben in een lekker belegd broodje en had daarom enkele honderden broodjes op voorhand gesmeerd. Maar daarin had hij zich ernstig vergist, want hij verkocht er slechts een paar, met als gevolg dat de volgende dag alle diepvriezers in de Julianastraat vol werden gestopt met belegde broodjes.

Deze acties maakten op de provincie geen indruk, want op 2 juni 1978 schreef gouverneur Kremers een brief aan de minister van Verkeer en Waterstaat dat in het belang van de werkgelegenheid die grootscheepse afgraving moest doorgaan. De werkgelegenheid ging in die tijd, toen Zuid-Limburg kampte met de gevolgen van de mijnsluitingen, voor alles.
In 1980 werd de exploitatie van de Nekamigroeve overgenomen door de firma Ankersmit, die later fuseerde tot Ankerpoort.

Massaal verzet
In de daaropvolgende jaren werd het verzet steeds massaler. Omdat Sibbe eveneens gevaar liep, nam daar Herman Baake, gepensioneerd jurist van Shell, het initiatief om in actie te komen. Hij had er ook persoonlijk belang bij omdat in het plan van ENCI de groeve op zo een honderd meter van zijn woning zou komen; een monumentaal kasteeltje even buiten Sibbe (het Sibber Huuske). Baake mobiliseerde naast Theo Korn en Jef Gorissen ook Henk Vijverberg van de Milieufederatie, de pastoor van Sibbe, een plaatselijk boer en nog wat anderen uit het dorp voor protestacties.

De grootste ‘verzetsheld’ was intussen Sjang Heuts die bij Nekami had gewerkt maar zijn werkgever met de riek van zijn erf had gejaagd toen die kwam vragen welke prijs hij voor zijn woning wilde hebben. Hij wilde voor geen enkele prijs uit zijn woning in ’t Rooth beneden. En hij kreeg zijn zin. Ankersmit heeft om het mogelijk te maken dat Sjang kon blijven wonen een weg moeten aanleggen speciaal naar zijn woning, compleet met lantaarnpalen, waterleiding en elektriciteit. Toen Sjang in 1987 kinderloos stierf is zijn woning direct met de grond gelijk gemaakt.
Het uiteindelijke resultaat van de acties van de inwoners was dat de Raad van State bepaalde dat het plan eerst door de minister nog een keer goed moest worden doorgenomen.
De gemeente Margraten, die eerst nog voorstander was van afgravingen, verzette zich eveneens tegen het plan van de ENCI, omdat een groot gedeelte van de gemeente in de groeve zou verdwijnen. De toenmalige burgemeester Kaiser nodigde minister Neelie Smit-Kroes uit voor een bezoek aan het Plateau van Margraten. De bewindsvrouw bekeek de omgeving met eigen ogen en stelde in 1989 vast dat verdere afgravingen niet wenselijk waren.

2018blz44

Minister Smit-Kroes op bezoek. Vanaf links: de minister, burgemeester Herman Kaiser en Sjef Gorissen.

De actiegroep van Theo Korn en Jef Gorissen zag hiermee haar taak volbracht en hief zich op.

Afgraven nooit
Ankersmit was niet van plan zich zonder meer bij het besluit van de minister neer te leggen. Een maand nadat het grootscheepse plan van 433 hectare van de baan was, kwam dit bedrijf alweer met een nieuw plan. Er werd een aanvraag ingediend voor een uitbreiding van de concessie voor afgraving met 48 hectare. De provincie stelde zich achter dit verzoek en haalde minister Smit-Kroes over om gedeeltelijk terug te komen op haar besluit van 1989 en toch ruimte te maken voor deze ‘beperkte’ uitbreiding bij 't Rooth.

 2018blz45

De onverzettelijke Sjang Heuts

Maar de gevolgen van deze ‘beperkte’ uitbreiding waren niet bepaald beperkt. De buurtschappen 't Rooth en Gasthuis zouden door een groeve van veertig meter diep van elkaar gescheiden worden. De bewoners van beide buurtschappen die zich in 1989 hadden verenigd in de en ‘Ankerpoort stelde daar tegenover dat de werkgelegenheid van 175 medewerkers in gevaar zou komen als het bedrijf die 48 hectare niet mocht afgraven.

Handtekeningactie
De protesten van de inwoners hadden de provincie niet koud gelaten. Die stelde daarom in 1991 voor de uitbreiding van de afgravingen te beperken tot dertig hectare. Maar de Stichting Verontruste plateaubewoners had het sterke vermoeden dat er beweging was te krijgen in het standpunt van de provincie en zette een handtekeningenactie op. Die leverde in januari 1992 niet minder dan vijfduizend handtekeningen op van tegenstanders van deze uitbreiding die in het Provinciehuis werden aangeboden.

2018blz46

De oude kalkoven bij de ingang van groeve ’t Rooth vóór de restauratie in 2003

Voor de provincie was dit aanleiding om de inwoners nog verder tegemoet te komen en de uitbreiding terug te brengen tot zeventien hectare. Dat was minder dan de door Ankersmit gevraagde 48 hectare, maar het betekende wel dat de bewoners van ’t Rooth niet hoefden te verhuizen. Bovendien had dit bescheidener plan ook minder nadelige gevolgen voor de natuur.

Niemand blij
De provincie had verwacht dat met dit voornemen tot afgraving met zeventien hectare zowel Ankersmit als de bewoners tevreden zouden zijn. Maar het tegendeel was het geval. Ankersmit was ontstemd omdat de provincie eerder zou hebben ingestemd met 48 hectare. De provincie had volgens Ankersmit in het verleden verwachtingen gewekt, die nu niet werden nagekomen.
De bewoners waren niet minder boos omdat 't Rooth weliswaar zou blijven bestaan, maar dan wél aan de rand van een steile afgrond. De Roothenaren hadden gehoopt dat na vele decennia de strijd eindelijk beëindigd zou worden. ’t Rooth kreeg nu echter nog jaren last van de mergelwinning en de huizen zouden onverkoopbaar worden. De inwoners hadden verwacht dat Ankersmit hun huizen zou opkopen, maar nu kon echter naar een deal gefloten worden.
De provincie liet zich vooralsnog door de bezwaren van zowel Ankersmit als de bewoners niet weerhouden om in 2003 met een plan te komen dat de uitvoering van de uitbreiding met zeventien hectare mogelijk moest maken.

De laatste
Waar de bewoners van ’t Rooth zich aanvankelijk lijdzaam opstelden, heeft de provincie in de loop van de tijd eerst in de actiegroep Korn/ Gorissen en daarna in de Stichting Verontruste Plateaubewoners tegenspelers gekregen die de provincie in geen geval kon passeren.
Zo is de Stichting Verontruste Plateaubewoners ook tegen dit plan van de uitbreiding met zeventien hectare niet tevergeefs in beroep gegaan. Zij kreeg bij de Raad van State haar gelijk dat in het plan van de provincie onvoldoende was rekening gehouden met de ‘landschaps- en natuurwaarden’. Daarmee is bereikt dat de provincie in 2006 de geplande uitbreiding van zeventien hectaren moest terugbrengen tot 5,8 hectare. Op 22 augustus 2006 kwam de provincie met Ankerpoort tot een overeenkomst over deze afgraving van 5,8 hectare. Daarbij werd bovendien afgesproken dat deze afgraving de laatste zou zijn en dat ze uiterlijk in 2017 zou moeten zijn afgerond. Ankerpoort zou de tijd tot 2017 kunnen benutten om over te schakelen op nieuwe producten.

Gemeente Margraten
Waarschijnlijk met het aanvankelijk besluit van minister Smit-Kroes
in het achterhoofd heeft burgemeester Van Beers van Margraten nog een poging gedaan de provincie zo ver te brengen dat ze zou besluiten helemaal te stoppen met de afgravingen op ’t Rooth. Hij riep Provinciale Staten op ‘een moedig besluit’ te nemen en te stoppen. Maar de provincie legde deze oproep naast zich neer en zette haar plan door. Begin 2009 verleende zij Ankerpoort de vergunning voor de afgraving van 5,8 hectare.

2018blz48

Het huisje van Sjang Heuts bovenaan ’t Sjoer is gesloopt.
Maar de oude leilinde voor het huisje staat er tegenwoordig nog en is een gemeentelijk monument.

Ten slotte
Niet alleen de mijnstreek in Zuid-Limburg maar, op kleinere schaal ook ’t Rooth, heeft grote offers gebracht voor de wederopbouw van ons land na de Tweede Wereldoorlog en voor de groei van de werkgelegenheid in de afgelopen decennia. Het liefelijke (Craandijk) heeft moeten plaats maken voor een diep gat. Wat nog van ‘t Rooth resteert ligt volkomen geïsoleerd; je kunt erlangs rijden zonder te merken dat het bestaat. Van de 33 huizen die de buurtschap vóór de afgravingen telde zijn er nog maar 15 over; en van de paar honderd inwoners nog circa 40. De enige objecten die nog herinneren aan het verdwenen deel van het dorp zijn een wegkruis op de kruising van de Keerder- en Rootherweg en een oude leilinde die voor het huis van Sjang Heuts stond.De natuur die is verdwenen, heeft in het ‘afgewerkte’ deel van vijftig hectare weliswaar intussen plaats gemaakt voor nieuwe natuur. Maar dat is, omdat het tot Beschermd Natuurmonument is verklaard en in eigendom is van de Stichting het Limburgs Landschap nog maar beperkt geopend is.Uit het in de opgenomen overzicht van plannen, acties en besluiten blijkt nog eens duidelijk hoe veel tijd en moeite het heeft gekost om tot het besluit te komen dat vroeg of laat toch genomen moest worden: de mergel importeren uit het buitenland. Voor ’t Rooth is het heel spijtig dat dit zo lang heeft moeten duren.

Geraadpleegde Literatuur

Dorren, Nanne: De duivel groef een paradijs, 2005.
• Craandijk, Jacobus: Wandelingen door Nederland, Deel 3 Over de bergen. In het Limburgsche,1878.
• Provincie Limburg: POL-aanvulling ’t Rooth, 21 februari 2003.
• Raad van State: Uitspraak inzake POL-aanvulling ’t Rooth 2003, 28 april 2004.
• Provincie Limburg: POL-aanvulling groeve ’t Rooth, 30 juni 2006.
• Raad van State: Uitspraak inzake POL-aanvulling groeve ‘t Rooth 2006, 21 januari 2009.
• Digibron: Bewonersprotest tegen uitbreiding mergelgroeve, 25 januari 1992.
• Trouw: ’t Rooth gespaard, maar niemand blij, 28 mei 1994.
• NRC: Afgravingen in Limburg toegestaan, 13 oktober 1994.
• De Limburger: ’t Rooth is een zaak geworden, 30 juni 2004.
• NRC: Ze begraven ons dorp, 17 juni 2005.
• Binnenlands bestuur: Uitgemergeld, 16 april 2010.
• ’t Rooth Plaatsengids.nl.

Bijlage: Overzicht plannen, acties en besluiten afgravingen ‘t Rooth

1938:
Groningse ondernemer Hamming begint groeve in ’t Rooth.
• Begin grootschaliger aanpak mergelwinning.
1946:
• Dalplan van rijk en provincie tot afgraving honderden hectares tussen Maastricht en Margraten.
• Dit plan ketst af omdat ENCI niet wil verhuizen van Maastricht naar het plateau.
1954:
• Plan van Hamming (intussen Nekami) voor mergelgroeve op Rasberg.
• Stuit op veto van provincie.
1959:
• Nekami wil groeve ’t Rooth uitbreiden in het gebied tussen ’t Rooth en Klein Welsden.
• Provincie wijst dit plan af, omdat daardoor ’t Rooth van de kaart zou verdwijnen.
1973:
• Nekami vraagt concessie voor uitbreiding groeve ‘t Rooth met 70 hectare.
• Provincie: akkoord maar wel in fases met als eerste fase 12 hectare.
• De in 1972 opgerichte actiegroep Korn/Gorissen tekent beroep aan.
• Nekami koopt tussen 1965 en 1975 in totaal 18 boerderijen en woningen op in ’t Rooth-beneden.
1976:
• ENCI vraagt vergunning voor het afgraven van 433 hectare.
1977:
• Beroepschrift actiegroep Korn/Gorissen tegen dit plan van 433 hectare.
20 mei 1978:
• Enkele duizenden mensen uit de omtrek en natuurliefhebbers en milieuactivisten uit het hele land demonstreren tegen dit plan.
2 juni 1978:
• Brief gouverneur Kremers aan minister van Verkeer en Waterstaat: afgraving 433 hectare moet doorgaan in belang van werkgelegenheid.
19 juni 1985:
• Koninklijk besluit: ENCI mag 433 hectare niet afgraven.
Januari 1989:
• Minister Smit-Kroes, na bezoek aan groeve ’t Rooth: verdere afgravingen niet wenselijk en niet noodzakelijk.
• Actiegroep Korn/Gorissen heft zich op.
Februari 1989:
• Nieuw voorstel Ankersmit (nieuwe exploitant van Nekamigroeve); ‘beperkte’ uitbreiding met 48 hectare’.
• Provincie haalt minister Smit-Kroes over met deze ’beperkte’ uitbreiding akkoord te gaan.
1989:
• Omdat ’t Rooth en Gasthuis door deze uitbreiding met 48 hectare van elkaar gescheiden zouden worden door een groeve van 40 meter diep protesteert Stichting Verontruste Plateaubewoners (opvolger actiegroep Korn/Gorissen) ongewoon fel.
1991:
• Om verontruste bewoners gedeeltelijk tegemoet te komen wil Provincie Limburg Ankersmit toestemming geven zijn mergelgroeve met dertig hectare uit te breiden.
Januari 1992:• De Stichting Verontruste Plateaubewoners heeft vijfduizend handtekeningen van tegenstanders van uitbreiding met 30 hectare aan de provincie laten aanbieden.1994:• De provincie komt bezwaarmakers verder tegemoet in Deelplan Kalksteen; geen 48 hectare, maar slechts 17 hectare afgraven.2003: • Provincie stelt plan op om uitbreiding met 17 hectare mogelijk te maken.• De gemeente Margraten, de Stichting Verontruste Plateaubewoners en milieugroepen tekenen beroep aan.2004:• Raad van State vernietigt dit plan, omdat landschaps-en natuurwaarden onvoldoende zijn meegewogen.
30 juni 2006:• Provincie maakt plan om uitbreiding van groeve ’t Rooth met 5,8 hectare mogelijk te maken.22 augustus 2006:• Provincie komt met Ankerpoort tot een overeenkomst over afgraving van 5,8 hectare.
Begin 2009: • Provincie verleent Ankerpoort een vergunning voor deze uitbreiding met 5,8 ha van de groeve.

Historie

‘Ik kreeg het wel eens ooit, wat een student druk noemt’
Wim van Uden, student op het Missiehuis
door drs. Harry H.M. Beckers

Inleiding
Met enige regelmaat ontvangt de secretaris van onze Historische Kring verzoeken van derden om informatie. Die verzoeken komen niet alleen uit Nederland maar ook uit het buitenland zoals België en Frankrijk. Zij hebben voor een groot deel betrekking op stamboomonderzoek van familieleden die hier – soms in een ver verleden – voor een kortere of langere periode woonachtig zijn geweest. In de meeste gevallen beschikken wij over de gevraagde gegevens en kunnen wij hen verder helpen.
In een enkel geval lukt dat niet zoals bij het verzoek om informatie over een voormalige student aan het seminarie van het Missiehuis (Backerbösch). Een van zijn neven vroeg of wij hem aan aanvullende informatie konden helpen over zijn oom, die aan het seminarie voor priester had gestudeerd. Die informatie kon niet worden verschaft. De reden was dat nagenoeg het gehele archief van het Missiehuis tijdens de grote brand van 1954 waarbij het gehele gebouw in de as werd gelegd, verloren is gegaan.
Toch leverde het verzoek iets op: die oom (Wim van Uden) had een dagboek bijgehouden en een deel van dit dagboek heeft betrekking op zijn verblijf op het Missiehuis. Over dit onderdeel gaat dit artikel dat ook voor onze lezers interessant kan zijn.

Het dagboek
Het handgeschreven dagboek bestrijkt de periode tussen 1940 tot en met mei 1946. Het is de periode dat Wim van Uden zijn priesterstudie aan het klein Seminarie in Sint-Michielsgestel (Noord-Brabant) behorend tot de Sociëteit van Afrikaanse Missiën (SMA-orde), aanvangt tot het moment dat hij zijn militaire dienstplicht gaat vervullen. Wims’ verblijf in het Missiehuis heeft niet lang geduurd: nog geen heel jaar. Van begin september 1943 tot eind juli 1944. In het bevolkingsregister van Oss werd hij overigens pas ‘officieel’ ingeschreven in juni 1945.
Toch krijgen wij een aardig beeld van de vrije tijdsinvulling van de priesterstudenten. Dit is voor ons ook het meest interessant. Wat overigens opvalt is dat er nergens in het dagboek inhoudelijk wordt ingegaan op het onderwijs zelf. Zo vernemen wij niets over het vakkenpakket, de leraren die de lessen verzorgen, de lestijden, de inrichting van de leslokalen, studievorderingen, of er individuele begeleiding plaatsvond etc. Ook geen enkel woord over collega-studenten; zelfs niet met wie hij optrok.

De priesterstudent Wim van Uden
Wim van Uden was het vierde kind in het ‘gewone’ burgergezin van vader Janus en Anna Boerakker; hij werd geboren op 19 december 1925 in Oss (Noord-Brabant) waar hij ook opgroeide. Vader Janus deed veel huisslachtingen; daarnaast verkocht hij vlees vanuit zijn boerderijtje waar een provisorisch winkeltje was ingericht. Moeder Anna was huisvrouw en verdiende wat bij als naaister.

2018blz7

Het gezin van Uden-Boerakker, rechts Wim.

Na de lagere school kreeg hij als 14-jarige een baan bij een weverij (Weverij NV Desseaux). Dat was niet wat hij wilde. In zijn dagboek schrijft hij: Ik voelde me gelukkig maar ik voelde ook dat God me tot een groter ideaal geroepen had en ik volgde zijn roepstem. Al snel nam hij ontslag om zijn priesterroeping te volgen. September 1940 startte hij de opleiding aan het Klein Seminarie in Sint-Michielsgestel (Noord-Brabant). Het waarom van zijn keuze om te studeren voor missionaris bij SMA komen wij niet te weten. Het dagboek zwijgt daarover.
Na drie jaar aan het Klein Seminarie verkaste Wim in september 1943 naar het Missiehuis (Backerbösch). Hier zou hij bijna een jaar blijven, namelijk tot 29 juli 1944.

Op naar het Missiehuis
Samen met zijn vader reisde Wim in september 1943 naar het voor hem onbekende Cadier en Keer; hier wachtte het vervolg van zijn priesterstudie.

2018blz8Het vertrek naar Cadier en Keer was extra moeilijk omdat zich drie weken daarvoor in Wims’ familie een dramatische gebeurtenis had voorgedaan. Zijn oudere broer Piet was bij het zwemmen in de Maas verdronken: 19 jaar oud. Een gebeurtenis die hem begrijpelijkerwijze sterk heeft aangegrepen. Dat blijkt uit verschillende aantekeningen in zijn dagboek. Vooral het feit dat zijn broer begraven was drukte zwaar op hem. Verheugd was hij dan ook toen zijn broer werd overgebracht naar een ander graf nabij de hoofdingang van het kerkhof. Piet was bijzonder actief in RK-jeugdverenigingen; zo was hij jeugd- en gildeleider bij de Jonge Wacht en hopman bij de verkennerij. Wellicht dat dit reden was waarom hij meende dat zijn broer een meer prominente laatste rustplaats op het kerkhof verdiende.De kennismaking met het Missiehuis beviel hem overigens uitstekend. Vooral het schitterende uitzicht op de stad Maastricht kon hem erg bekoren. Maar dat niet alleen: ook het natuurschoon en de omgeving wordt door hem lyrisch () beschreven.In zijn dagboek kunnen wij lezen dat de eerste zondag van het schooljaar startte met de Aanbidding. Hierbij wordt het Allerheiligste in de monstrans (houder waarin de geconsacreerde hostie wordt getoond) op het altaar uitgestald waarbij er wordt gezongen en gebeden. ‘s Middags werden de spieren los gemaakt in een onderlinge voetbalwedstrijd tussen de studenten. Het was heel erg warm die dag en de geplande wandeling ‘s middags ging dan ook niet door. Maar al spoedig eiste de studie zijn volledige aandacht op.

Van missionaris naar wereldgeestelijke
Januari 1944 wijzigde Wim, inmiddels 19 jaar oud, zijn oorspronkelijk plan om als missionaris te gaan werken. Hij had een nieuwe drang en dat was wereldgeestelijke worden. Naar de reden van die switch kunnen wij slechts gissen. Wel valt in zijn dagboek te lezen dat de weken dat hij - tijdens zijn Kerstvacantie- de door een longontsteking getroffen koster in zijn vroegere woonplaats Oss had vervangen ‘reuzefijn’ had gevonden. Zou dit van belang zijn geweest?

Zoals een goede zoon betaamt, vraagt hij zijn ouders bij zijn gewijzigde voorkeur om raad. Met enige opluchting noteert Wim in zijn dagboek dat zij met zijn nieuwe keuze: zonder lang nadenken, van harte mee konden instemmen.

Diverse baantjes

Hulpkoster in de kapel
Kennelijk hadden de paters al snel in de gaten dat Wim wist wat handen uit de mouwen steken inhield. Zo werd hem ook de zorg voor de kapel mede toevertrouwd. Al met al raakte zijn vrije tijd aardig gevuld. In zijn dagboek schrijft Wim: ik kreeg het wel eens ooit, wat een student ‘druk’ noemt.

‘Opdiener’
Tussen al die klusjes door werd hij ook tot ‘opdiener’ benoemd. Dat betekende dat hij ingeschakeld werd bij het uitserveren van het eten. In tegenstelling tot de andere twee baantjes beviel deze hem het minst. Zijn dagboek vertrouwt hij toe: het was een heel aardig baantje maar niets voor mij.

Lid Luchtbeschermingsdienst
In februari 1944 werd hij gekozen tot lid van de luchtbeschermingsdienst. Deze had vooral tot taak de zelfbescherming van de bevolking/bewoners door het geven van trainingen en voorlichting. Dat betekende niet alleen theorie bestuderen maar ook het doen van oefeningen in de praktijk. De taak van de luchtbeschermingsdienst werd steeds gevaarlijker door de toenemende bombardementsvluchten van de Geallieerden. In zijn dagboek komen wij overigens geen vermeldingen tegen dat hij in actie is moeten komen. Gezien het regelmatig voorkomende luchtalarm moeten wij aannemen dat dit wel het geval is geweest.

Tuinman
Wim heeft diverse ‘baantjes’ in het Missiehuis vervuld. Zo werd hij - om voor hem onbekende redenen - door pater-overste tot ‘tuinman’ benoemd. Als assistent van de primair verantwoordelijke pater Schoonen kon hij direct aan de slag. Dit werk beviel hem uitstekend; hij vond het heerlijk om te werken te midden van de bloemperken maar zijn voorkeur had toch het werken tussen de vele appel- en perenbomen. Ietwat ondeugend schrijft Wim in zijn dagboek: daar kwamen wij natuurlijk nooit aan, dat begrijpt u wel.
Het werken in het groen gebeurde op klompen. Nooit eerder had hij deze aan zijn voeten gehad. Na een klein dagje op zijn nieuwe klompen kon hij nauwelijks meer lopen. Boven op de Calvarieberg (een onderdeel van de zeer bekende Kruisweg van het Missiehuis) kon hij geen stap meer zetten. Een klasgenoot was zo vriendelijk om hem zijn schoenen te bezorgen. Pas na het verwisselen van de klompen kon hij zijn kamer bereiken. Maar daarmee was de miserie nog niet voorbij. ‘s Nachts kwam het ergste; toen wreekte zich het feit dat hij aan de appels had gezeten. Ik was de dood nabij. Zo ziek!
Toch was het feit dat hij kennelijk nooit eerder op klompen had gelopen opmerkelijk. Zowel zijn vader als zijn broers droegen altijd klompen.

2018blz11

De Calvarieberg staat tegenwoordig bij de ingang van het kloosterkerkhof.

RetraitesVan de opleiding maakten ook retraites deel uit. Die werden regelmatig gehouden: minimaal één keer per jaar en namen een volle week in beslag. Intensief hielden de studenten zich die week bezig met spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening. Ook werd er intensief gemediteerd. De paters verzorgden die retraites niet zelf; daarvoor werden priesters buiten de organisatie van het Missiehuis ingeschakeld. Die keer dat Wim aan een dergelijke retraite deelnam was de leiding in handen van een pater Franciscaan.Hoe die retraites door de studenten werden beleefd en ervaren vertrouwt Wim niet aan zijn dagboek toe.

2018blz12

De kapel

Spreken in het openbaarVan missionarissen in spé mag worden verwacht dat zij niet alleen de kunst van het preken beheersen maar ook de kunst van het spreken en overtuigen.Daarom werd er ook geoefend op het in het openbaar spreken waarbij een groot beroep werd gedaan op het vermogen om te improviseren. Wims’talent op dat terrein moest hij etaleren toen hem werd gevraagd om iets te vertellen over zijn geboortestad Oss. Dat moet een geslaagde oefening zijn geweest. Zelf spreekt Wim in zijn dagboek van: . Niet zonder trots noteert hij vervolgens de uitspraak van pater Reckmann:

2018blz13

De bibliotheek. Veel boeken gingen tijdens de grote brand in 1954 verloren.

Declamatie-zondag
Niet helemaal duidelijk is of het declameren tot de studie moet worden gerekend of tot de ontspanning: het draagt de elementen van beide. Declameren is geen eenvoudige opgave. Het gaat om het met gevoel voorlezen en vaak uit het hoofd opzeggen van gedichten. Daarbij is het bijzonder van belang om door bepaalde intonaties de bedoeling van het gedicht weer te geven. Geen eenvoudige klus!

Het declameren gebeurde door de studenten zelf die daarmee hun declamatiekunsten op het toneel konden vertonen. Zondag 13 februari 1944 beleefde Wim zijn première. Hij koos daarvoor een stuk van de Vlaamse priester-dichter Guido Gezelle Over zijn gemoedstoestand – met bibberende knieën of niet – schrijft hij niets en ook over hoe hij het ervan af heeft gebracht, hult hij zich in stilzwijgen.Wel komen wij te weten dat soms een enkele keer ‘professionals’ van buiten worden ingehuurd. Zo valt in zijn dagboek te lezen dat er humoristen uit Scharn zijn opgetreden. Het moet Wim en zijn companen wel bevallen zijn, getuige de notitie in het dagboek: Maar er is méér: als herinnering aan hen hielden de studenten het ‘haken jongens’ over. Wat dat precies inhield, kunnen wij afleiden uit het voorbeeld dat Wim geeft:

Zingen
Een blij mens is opgewekt en staat vrij en blij in het leven. Die vrijheid en blijheid kan worden geuit in zingen. Vandaar dat er door de missionarissen in spé regelmatig werd gezongen hetgeen uiteraard later tijdens de H. Mis van pas zou komen.
Zingen was evenwel niet Wim’s favoriete bezigheid maar hij kon er niet aan ontkomen; zeker niet op de feestdag van Sint Cecilia (22 november). Cecilia is de patrones van de muziek en van de zangers (maar niet van mij; schrijft Wim) en haar feestdag betekende een middagje zingen met zijn allen. Welk repertoire er gezongen werd, beschrijft Wim niet maar het ligt voor de hand om te veronderstellen dat het grotendeels ‘kerkelijke’ liederen waren. Enthousiast was hij geenszins. Of het kwam omdat hij weinig met zingen ophad of dat het zingen zelf benedenmaats was weten wij niet maar wij lezen wel: deze dag was een volkomen mislukking.

Werkdagen
Op sommige dagen dat de studenten ‘vrij’ waren en er geen lessen hoefden te worden gevolgd en er ook geen sport en spel op het programma stonden, moesten alle studenten van de drie hoogste klassen klussen verrichten. Sommigen moesten de bladeren op de cour (speelplaats) verwijderen, anderen appels plukken. Voor die laatste ‘activiteit’ was er om begrijpelijke redenen de meeste belangstelling. Het voordeel van dergelijke werkdagen was kennelijk niet alleen dat er kosten door de paters werden bespaard maar daarnaast ook dat de jonge studenten een deel van hun energie hierin kwijt konden.

2018blz15

Gezondheid
Het hoeft geen verwondering te wekken dat een grote concentratie van mensen in één en hetzelfde gebouw bij ziekten het risico van een besmetting met zich brengt. In oktober 1943 bleken op een morgen een paar jongens ziek en al snel volgden er meer. Het virus was van dien aard dat alle studenten naar huis moesten; de Limburgers het eerst, de dag erna gevolgd door alle andere studenten. Na drie weken was het besmettingsgevaar geweken en kon iedereen weer terug om zijn studie voort te zetten.

Oorlogsperikelen
Uiteraard kreeg het Missiehuis en zijn bewoners te maken met uitvloeisels van de oorlog. Vooral het regelmatig janken van de sirenes als teken dat er vliegtuigen in aantocht waren, ontregelde niet alleen het lesrooster maar verstoorde ook de nachtrust.
Zo was er op 1 december 1943 tegen 11 uur ‘s morgens luchtalarm; dat duurde langer dan een uur tot 12.10 uur. Kort nadat de les opnieuw was begonnen moest iedereen weer de schuilkelder opzoeken: opnieuw luchtalarm.

In de nacht van 24 op 25 mei 1944 werd om 0.45 uur luchtalarm gegeven; dat duurde tot ongeveer 2 uur. Men lag nauwelijks in bed toen de sirenes opnieuw begonnen te janken; luchtalarm van 2.15 uur tot 3 uur. ‘s Morgens tijdens de H. Mis weer luchtalarm en ook het ontbijt en de eerste les moesten onderbroken worden. Later bleek dat er een twintigtal bommen op Maastricht waren gevallen en een vliegtuig vlakbij het Missiehuis was neergestort. Nieuwsgierige studenten (waaronder Wim) gingen een kijkje nemen maar konden al snel vaststellen dat van het vliegtuig nagenoeg niets was overgebleven.

In de periode dat Wim in het Missiehuis verbleef (september 1943 - juli 1944) werd het beschutting zoeken in de schuilkelder dus een regelmatig terugkerend gebeuren. Het hoorde min of meer tot de orde van de dag. Niemand keek er op den duur nog van op; het werd een routinegebeuren. Zo’n verblijf nam soms de nodige uren in beslag alvorens het sein ‘kust veilig’ kon worden gegeven. Een enkele keer moesten drie aaneengesloten nachten in de schuilkelder worden doorgebracht. Hoe de tijd met elkaar in die vochtige en op den duur bedompte ruimte werd ingevuld blijft in het ongewisse. Wim schrijft er niets over.

De Nazi’s voor de deur
Op 8 februari 1944 moest een deel van het Missiehuis op bevel van de Duitsers ontruimd worden. Alhoewel gevreesd werd dat men ‘inwoning’ zou krijgen, gebeurde dat niet en bleven de ruimten zelfs ongebruikt. Lang bleven de Duitsers echter niet weg. Zaterdag en zondag (1 en 2 april 1944) stonden ze weer voor de deur. Alle studenten moesten vertrekken. Op zich was dat niet zo’n probleem want ze zouden toch al naar huis gaan i.v.m. de Paasvakantie.

Wim signaleert in zijn dagboek dat de Duitsers met de dag zenuwachtiger werden. Zondag 14 mei meldden ze zich voor de zoveelste keer. Men kreeg de mededeling dat in het geval de Duitsers het Missiehuis nodig hadden, iedereen zes uur de tijd kreeg om het gebouw te ontruimen. De garage werd al gevorderd als opslagruimte voor benzine voor hun rijdend materieel.

De landing van de Geallieerden op de kusten van Normandië op 6 juni 1944 (D-day), gevolgd door hun opmars door Frankrijk en België, zou ook gevolgen hebben voor het Missiehuis. Dat de landing die dag had plaatsgevonden was overigens al snel bij de studenten bekend. Wim verwoordt het zo: een geweldige sensatie bracht dat natuurlijk teweeg.

2018blz17

De speelplaats, door de paters de cour genoemd.

Donderdag 6 juli 1944 (een maand na de landing van de Geallieerden) werd het de Duitsers menens; het was hun 21e bezoek aan het Missiehuis. Nu was het echt welletjes: het gebouw moest met spoed worden ontruimd want er moesten 400 arbeiders gehuisvest worden. Waarvoor deze zouden worden ingezet, vermeldt Wim niet. Het hele gebouw werd de dag erna opgemeten en er werd een plattegrond gemaakt. De 25e juli moest iedereen uit het hele gebouw geëvacueerd zijn. Dat betekende koffers pakken, kamer leegruimen en terug naar huis.

De ontspanning; sport en spel
Een gezonde geest hoort in een gezond lichaam. Dat brengt met zich dat naast een inspannende studie er tijd en gelegenheid dient te zijn voor ontspanning. In het seminarie op het Missiehuis werd dit dan ook op verschillende wijzen in praktijk gebracht.

Wandelingen
Regelmatig trokken de paters met de studenten er op uit. De omgeving werd dan verkend en dat ging gepaard met meestal een stevige wandeling. In één geval beleefde Wim bij zo’n wandeling een verschrikkelijk avontuur. Onder begeleiding van pater Ruikes had een twintigtal jongens een wandeling naar de Bemelergrotten gemaakt. Eenmaal bij de grotten aangekomen lokte het avontuur: een grottenwandeling! De eerste pogingen waren tot mislukken gedoemd: de gangen liepen dood. De volgende gang evenwel niet. Iedereen naar binnen en lopen maar: draaien naar links, draaien naar rechts, soms een bocht. De meegenomen lampen kwamen geweldig van pas want het was er stikkedonker. Na enige tijd ronddwalen in de grot kwam er toch iemand op de vraag: wie weet de uitweg? Het antwoord leverde een oorverdovende stilte op: niemand! Er zat niets anders op dan verder te lopen; steeds verder. Wim schrijft: een geloei als leeuwen deed ons bij elkaar houden in het donker. En dan kwam het besef: we zijn verdwaald! Nog maar weer alle moed bij elkaar geschraapt en verder met de zoektocht naar de uitgang. De vurige schietgebedjes leverden nog niet het gewenste resultaat op en velen hadden zich al in het onvermijdelijke lot geschikt.
Maar als het einde nadert, is de redding meestal nabij. Zo ook hier: iemand zag plotseling een straaltje zonlicht. Iedereen opgelucht: het begin van de reddende uitgang!
Toch was deze gebeurtenis geen reden om de mergelgrotten in het vervolg te mijden. Integendeel: het avontuur en de uitdaging lokten steeds weer! Soms werd er een vuurtje gestookt en behalve de zo nu en dan verstikkende walm kon het vuurtje prima worden gebruikt om de meegebrachte appels te poffen.

Niet ongewoon was om tijdens een wandeling een cafeetje op te zoeken; priesterstudenten zijn uiteindelijk ook maar mensen! Zo werd ook bij een wandeling gepauzeerd in Eckelrade. Wim schrijft: ‘daar hebben wij een heerlijke middag doorgebracht. Verschillende potjes bier werden achterovergeslagen. Ook muziek ontbrak er niet’.

Ook Rijckholt werd tijdens Eerste Pinksterdag met een wandeling aangedaan. Het was toen snikheet en het spreekt vanzelf dat er naarstig naar verkoeling werd gezocht. Die werd gevonden: in een café. De meest dorstigen deden zich tegoed aan bier en de anderen hielden het bij limonade. Maar de pret bereikte zijn top toen een boerderij werd bezocht. Wij lezen in Wims’dagboek: Nou hier was het feest, hoor! We hebben Limburgse vla gegeten, hoor! ‘s Avonds keerden wij terug maar nu ging het langs de grote wegen en van café tot café en gelukkig stonden er heel wat!

2018blz19

Regelmatig waren bij de Lourdesgrot religieuze activiteiten

Voetbal
Voetbal was met afstand de door de studenten meest beoefende sport. Niet alleen enthousiast maar ook fanatiek werd er achter de bal aangehold en onderlinge duels werden vaak op het scherpst van de snede uitgevochten. Wim was in eerste aanleg niet zo’n fan van het voetbal; het interesseerde hem nauwelijks. Dat zou echter veranderen.
Na korte tijd was hij ook door het spel geraakt en toonde hij zich een groot liefhebber. Enthousiast speelde hij het spelletje mee. Zijn team droeg de naam Ares en men speelde in een groen/blauw tenue. Die naam was niet willekeurig gekozen: daar zat een gedachte achter. Ares is de noodlottige aanstichter van de bloedige strijd, een moordzuchtig krijger, gek op wapengekletter en het aanrichten van een bloedbad. De tegenstander tooide zich met een aanzienlijk vredelievender naam: Minerva. Zij is een godin in Rome en stelt de goddelijke macht, de vindingrijkheid van de menselijke geest en van de wijsheid voor. De clubkleuren waren het geel/blauw.

Toneel en film
Toneeluitvoeringen behoorden ook tot het repertoire van de ontspanning. Voor de spelers was het meer inspanning. In de relatief korte periode dat Wim op het Missiehuis verbleef, vermeldt hij één toneeluitvoering met naam: De klucht van den Gehangene met den Koorde’ (over de menselijke hebzucht waarbij de onschuldige wacht op rechtvaardigheid). De voorstelling krijgt van hem de kwalificatie: prachtig.
Het vertonen van films was min of meer vaste prik voor de zondagavond. Filmprenten als Het Tropenoffer, de zeven wonderen van Zuid-Afrika. Deze film (een registratie van het missionariswerk) is tegenwoordig nog op internet te bekijken: https://www.youtube.com/watch?v=rm5l_ZmkrnA. Hetzelfde geldt voor de film Rintintin (over een Duitse herder die allerlei heldhaftige daden verricht). https://www.youtube.com/watch?v=hp4dlzfEN4I

Afbreken priesterstudie
Na de door de Duitsers bevolen evacuatie van het Missiehuis in juli 1944 is Wim nog één keer in het Missiehuis teruggeweest. Dat was bijna een jaar later: 16 april 1945.
Maar hier bemerkte hij al spoedig dat de studie nog steeds niet kon worden hervat. Na 10 dagen ging hij weer terug naar zijn ouderlijk huis in Oss. Zijn studie en het Missiehuis heeft hij toen definitief achter zich gelaten. In het Missiehuis is hij niet meer teruggeweest.

Wim is noch missionaris noch wereldgeestelijke geworden. De reden hiervoor vermeldt hij niet en ook in zijn familie is die reden vaag gebleven. Hier deed het verhaal de ronde dat de diefstal van een vulpen die hij gekregen had als aandenken aan het overlijden van zijn broer Piet die aanleiding zou zijn geweest. Maar ligt het niet meer voor de hand te veronderstellen dat de bevrijding waarmee Nederland in 1945 te maken kreeg ook bij hem een verlangen teweegbracht naar vrijheid en ongebondenheid? Wilde hij weg van het keurslijf dat een studie in een seminarie nu eenmaal met zich brengt? Was het de drang naar het onbekende en het avontuur dat hem - als jongeman van 19 jaar - lokte en heeft hij daarom zijn vertrouwde omgeving vaarwelgezegd en zijn roeping opgegeven?
Wij weten het niet; zijn dagboek zwijgt hierover. Feit is dat hij als tolk voor de Geallieerden gewerkt heeft tot mei 1945, het moment van de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog. Met de geallieerde legers heeft hij de opmars tot diep in Duitsland meegemaakt totdat de Nazi’s definitief verslagen waren.

In 1946 werd hij opgeroepen voor de vervulling van zijn militaire dienstplicht en vervolgens werd hij uitgezonden naar het toenmalige Nederlands-Indië. Het Nederlandse leger voerde daar ‘politionele acties’ uit die gericht waren op het herstel van het Nederlandse gezag aldaar. Hij werd ingedeeld bij de ‘7 December-divisie’ (onderdeel Tandheelkundige Troepen). Hier was hij administrateur waardoor hij waarschijnlijk niet daadwerkelijk aan politionele acties heeft deelgenomen.

Motorongeluk
Enkele weken voordat hij zou inschepen voor de thuisreis naar Nederland is hij in augustus 1949 in Bandoeng om het leven gekomen bij een motorongeluk. Op zijn militaire motor kwam hij op een kruising in botsing met een militaire truck: hij was op slag dood. Die botsing was zo hevig dat ook twee van de drie inzittenden van de truck zwaar gewond raakten doordat deze tegen een boom tot stilstand kwam.

Ten slotte
Op zichzelf is het al verwonderlijk dat een jonge kerel na zijn lagere school een dagboek bijhoudt over zijn studietijd en dat langere tijd volhoudt. Het zijn – goedbeschouwd – slechts fragmenten uit het leven van hetgeen een priesterstudent tijdens zijn opleiding ervaart. Die fragmenten handelen grotendeels over randgebeurtenissen; diepgaande beschouwingen over de inhoudelijkheid van zijn studie en de relatie met zijn roeping komen wij niet tegen. Maar mag men dat van zo’n jeudig persoon verwachten? Zijn de dingen buiten zijn studie niet méér de moeite van het opschrijven waard? En is het niet dat randgebeuren dat voor ons het meest interessant is? Wat blijft is een inkijkje – over een relatief korte periode van één jaar – van een ‘gewone’ jonge priesterstudent aan ‘ons’ Missiehuis over ‘gewone’ dingen op het eind van de Tweede Wereldoorlog. Toch belangrijk genoeg om vast te leggen.

2018blz22

Bron:
- Dagboek van Wim van Uden, ongedateerd

De schrijver dankt Ad van Uden uit Ravenstein voor het beschikbaar stellen van relevante delen uit het dagboek van zijn oom.

De ansichtkaarten in dit artikel zijn uit de verzameling van de auteur.

Gebruikers
5
Artikelen
2075
Artikelen bekeken hits
9292125

Today 6

Yesterday 49

Week 243

Month 867

All 178460

Currently are 47 guests and no members online

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME