Vondelingen op de stoep of in de draairol

 

door Lei Haesen en Jo Purnot

 

Bij het doornemen van de overlijdensregisters in de gemeente Cadier en Keer vonden we een aantal, veelal jong overleden kinderen die in Maastricht te vondeling waren gelegd. Bij het doorbladeren van dergelijke registers van de gemeente Heer en Keer bleek dat ook in Keer verschillende vondelingen ingeschreven stonden. Het betrof doorgaans kinderen die geboren waren in de periode 1819-1822. Nieuwsgierig geworden naar dit groot aantal overleden vondelingen in een tijdsbestek van enkele jaren gingen we zoeken in de archieven van het Burgerlijk Armbestuur van Maastricht. Verder vonden we een lezenswaardig artikel over vondelingen van de hand van J.H.J. Gulikers en drs. M.K.J. Smeets in Huldeblijk, een bundel opstellen aangeboden aan de genealoog Jan J.M.H. Verzijl bij gelegenheid van diens zeventigste verjaardag. Een aantal gegevens is aan dit artikel ontleend. In een aparte bijdrage zullen wij in de toekomst aandacht besteden aan echte Keerder vondelingen, zuigelingen die in ons dorp te vondeling werden gelegd. Een voorbeeld hiervan is een meisje, dat in 1748 bij kasteel Blankenberg gevonden werd en naar de vindplaats werd vernoemd: Elisabeth Blankenberg.

 

 

In de Franse Tijd (1794-1814) trokken jarenlang grote legers door Europa. In tal van steden, zoals Maastricht, lag een garnizoen. Dit werkte het aantal onwettig geboren kinderen flink in de hand. De overheid zag al spoedig in, dat zij voor de kinderen van ongehuwde moeders, waarvan de vaders meestal militair waren, iets moest doen. Vondelingen moesten op kosten van de Staat worden opgevoed. De onwettige kinderen noemde men zelfs “Enfants de la Patrie”, kinderen van het vaderland. Na de aftocht van de Fransen bleef de wetgeving ten aanzien van vondelingen bijna ongewijzigd. Het te vondeling leggen van een kind was strafbaar. Men kon veroordeeld worden tot een geldboete of een gevangenisstraf. De hoogte daarvan was afhankelijk van de plaats waar het kind te vondeling was gelegd. Was die plaats zo gekozen, dat de kans groot was dat het kind direct gevonden werd, dan kon de straf erg licht uitvallen. In de praktijk lijkt van een serieuze opsporing van de wetsovertreders echter nauwelijks sprake geweest te zijn en al zeker niet in de periode waar deze bijdrage over handelt. Het grote verschil tussen enerzijds vondelingen en anderzijds verwaarloosde kinderen of wezen was, dat de kosten van levensonderhoud van de verwaarloosden en wezen niet rechtstreeks ten laste van de Staat kwamen. Dit verschil is waarschijnlijk mede een oorzaak van de vondelingen-explosie in Maastricht tussen 1814 en 1823.

 

Vondelingenhuis

Tot 1802 werden de vondelingen uitbesteed bij particulieren. Door de grote toename van het aantal kinderen, door klachten over de pleeggezinnen en doordat er financieel ruimte ontstond, werd in de Bonnefantenstraat een tehuis gesticht. Dit bleek al spoedig te klein en in 1810 werd in het voormalig protestants weeshuis in de Lenculenstraat het vondelingenhuis gevestigd (nu: Toneelacademie). Zuigelingen werden overigens wel nog bij voedsters ondergebracht.

 

De rol1_131

 

De rol

 

Het tehuis nam ook verlaten kinderen en kinderen van gevangenen op. In de registers van overlijden van Cadier en Keer vonden we ook een tiental van deze kinderen, overleden in gezinnen waar zij waren ondergebracht. De namen van de moeders of ouders zijn uiteraard wel bekend.

 

Aanvankelijk werden de meeste kinderen op de stoep vóór de deur van het tehuis of de naaste omgeving te vondeling gelegd, doorgaans nadat men eerst had aangebeld. In 1819 werd een “rol” aangebracht. In een uitbouw naast de poort werd een grote, verticale houten cilinder geplaatst. Deze kon om zijn lengteas ronddraaien. Aan de buitenkant legde men het kind in de rol en draaide deze vervolgens een halve slag, zodat de vondeling binnen uit de rol kon worden gehaald.

In de periode 1814 -1823 werden liefst 509 vondelingen ingeschreven, meer dan 10 procent van het aantal levend geboren kinderen in de stad. Toen Josefine Albert in 1819 haar vader als beheerder van het tehuis opvolgde, steeg het aantal vondelingen opzienbarend. In 1819, 1820 en 1821 werden er respectievelijk 71, 97 en 82 kinderen gevonden. Men verdenkt Josephine Albert ervan, dat zij vaker vooraf met de ouders ruggespraak hield om de kinderen in de rol te leggen. Zij heeft in ieder geval in een aantal gevallen geweten wie de moeder of de ouders van de vondeling waren. Het vermoeden bestaat zelfs, dat een vondeling bij zijn moeder uitbesteed werd. Door deze truc ontving de moeder zo de vergoeding voor de verzorging van haar eigen kind.  

 

Degene die de vondeling aantrof, doorgaans de beheerder van het tehuis, moest deze, met kleren en alle andere zaken die bij of op het kind gevonden werden, bij de ambtenaar van de Burgerlijke stand aanbieden. Vaak werden bij de vondelingen voorwerpen gelegd om naderhand de ware identiteit te kunnen bewijzen. Bij het doornemen van het vondelingendossier in het stadsarchief van Maastricht viel het op, dat veel vondelingen later werden teruggegeven aan de moeder. In de vondelingakten zijn de beschrijvingen van de kleren en vooral de voorwerpen en bij de kinderen gevoegde briefjes interessant. Bij in Keerder gezinnen geplaatste vondelingen geven we hiervan enkele voorbeelden.

Veel vondelingen bleven niet in het tehuis, maar werden kort na de opname ondergebracht in pleeggezinnen in de dorpen rond Maastricht. De pleegouders kregen hiervoor een vergoeding. De kinderen hadden hier vermoedelijk betere levenskansen en kregen een beter verzorging dan in het tehuis. Nochtans kan dit voor de in Keer geplaatste kinderen niet gezegd worden, waarover dadelijk meer.

 

vondelinghuis

 

Het voormalig vondelingenhuis in de Lenculenstraat

 

Eind 1823 was het afgelopen. Door de grote toename van het aantal vondelingen werden het instandhouden van het tehuis en de personele lasten een te kostbare zaak. De rol werd verwijderd. Het aantal vondelingen liep drastisch terug. In 1824 werden er nog precies vijf kinderen op de stoep van het tehuis gevonden.

 

Naamgeving

Als je naar de achternamen van de vondelingen kijkt, valt het op dat de meeste kinderen een vreemde naam hebben. De naamgeving van de vondeling is een onderwerp apart. Er was letterlijk voorgeschreven dat men de kinderen niet een reeds bestaande familienaam mocht geven. Men moest een nieuwe geslachtsnaam bedenken. De beheerders van het vondelingenhuis bepaalden doorgaans die naam. Zij maakten daarbij gebruik van:

  a. de tijd van de dag, week, maand of het jaar.

      (namen als Herfst, Automme, Ochtend, Vrijdag, Lente en Maart);

  b. weersomstandigheden.

      (Sneeuw, Koel, Windrig, Hitte, Ijzel, Regens, Nevel en IJs);

  c. historische gebeurtenissen

      (Waterloo, Veldslag, Zegepraal, Paix, Aanval en Vuurwerk);

  d. de vondstomstandigheden

      (Stoepmans, Drempel, Trap, Mand, Schouwburg en Houtmans);

  e. gedrag of lichamelijke toestand van de vondeling

      (Beschaafd, Druk, Vroom, Zwak, Eerbaar, Hijbel en Vrolijk);

  f.  namen van bloemen, bomen, planten of vruchten

      (Madelieve, Ranonkel, Acacia, Dadel, Thijm, Tulp en Druif);

 g.  namen van edelstenen

      (Parel, Amber, Koraal, Robijn, Opale en Onix);

 h.  bij de vondelingen gevonden voorwerpen of namen op briefjes

      (Smeets werd Steems en Thoma werd Mahot).

      Bijzonder is de naam die een kind ontving naar aanleiding van een bij haar aangetroffen

      gedichtje, dat wij vonden bij het doornemen van de dossiers:

 

             Hier lig ik seer onbkwaam en

             Mariana is mijne naam

             mijn vader wilt mijn niet

             en mijn moeder die is doot

             ik bide lieve godt maar om het

             dagelijks broot 

             De naam van het kind: Anna Dicht

 

  I. overige namen, waarvan vele nog onverklaarbaar zijn.

     Geslachtsnamen als Mes, Lepel, Vork en Bord getuigen niet van veel verantwoordelijk-

     heidsgevoel. Andere fantasienamen als Vreugde, Hulde, Troost of Wensch zijn

     daarentegen nog acceptabel.

 

Vondeling1997_98_135

 

… op de stoep van het tehuis…

 

De in 1829 in Keer geboren maar uit ons dorp vertrokken Ida Essers was, voorzover wij hebben kunnen ontdekken, de enige vroegere plaatsgenote, die met een vondeling huwde. Zij trouwde in 1858 in Heer met Carolus Nivo. Deze was op 30 augustus 1820 in de rol gelegd. Carolus en Ida kregen een zoon en twee dochters. In ons dorp wonen momenteel nog verschillende families die van de nakomelingen afstammen. We vinden het niet gepast zonder toestemming van de nakomelingen hierop verder in te gaan. Veel vondelingen en hun afstammelingen hebben het ver geschopt in het leven. Zo kon oud-minister Anne Vondeling ervan uitgaan, dat één van zijn voorvaderen te vondeling was gelegd.

Hieronder volgen de namen van twaalf kinderen die in Keer of Cadier werden ondergebracht, Op één kind na zijn allen ook hier overleden, de meesten binnen een half jaar. Slechts één van deze elf kinderen bereikte de leeftijd van meerderjarigheid. Dit ook in die tijd onwaarschijnlijk hoog sterftecijfer onder de vondelingen in ons dorp kunnen we niet verklaren. Om louter over toeval te spreken lijkt ons wat al te eenvoudig. Was gebrek aan goede voeding – bij zuigelingen of baby’s in die tijd voornamelijk borstvoeding – en goede medische verzorging hier debet aan? Voor zover wij in de registers van de Burgerlijke Stand hebben kunnen nagaan, waren de meeste Keerder pleegouders op het moment van opname van een vondeling in het gezin niet in verwachting of hadden zelf geen eigen zuigeling of baby.

 

Overzicht

Achter de namen van de vondelingen staan twee data: eerst de datum van de te vondeling legging en vervolgens de overlijdensdatum.

 

In het gezin van Petrus Schreurs, dagloner en kantonnier, en Anna Catharina van der Linden in Cadier werden twee kinderen kort na elkaar geplaatst. Zelf had het echtpaar vier kinderen, geboren tussen 1810 en 1818.

Antoinette Soen                         11.06.1819  

30.06.1819

Hendrik Joseph Rol                      16.07.1819                                  21.07.1819  

    Uit een in het Frans geschreven briefje, aangetroffen bij het jongetje, bleek dat hij op 30 juni 1819

    geboren was. Hendrik Joseph was het eerste kind dat in de kort daarvoor aangebrachte rol aan het

    vondelingenhuis werd gevonden. Zijn achternaam dankt hij aan deze gebeurtenis.

 

Bij gerechtsbode Hendrik Dirix en zijn vrouw Elisabeth Merzenis in Cadier komen we vier vondelingen tegen Hendrik en Elisabeth hadden zelf zes kinderen, waarvan twee jong overleden. Beiden waren reeds 55 jaar oud toen de eerste vondeling werd opgenomen.

Catharina Keus                            24.11.1819                              

24.08.1821

Hoewel de rol reeds enigen maanden in gebruik was, werd zij 24 november 1819 nog op de stoep

    van tehuis gevonden, nadat er aangebeld was. Catharina werd een week na haar twaalfde

    verjaardag geplaatst in het gezin Dirix. 

  

 

Martinus Ludovicus Nijl               20.07.1820                               

24.08.1821

   

 

    Als voorbeeld van de beschrijving van de kleding halen we een fragment aan uit de

    vondelingenakte: “…ingewikkelt in een stuk wit en zwart gestreepte tirentage, een witte windel en

    een linne doek, en gekleed met een neteldoeke hemd, een perkale kapje met kant en tulle omzet

    en een geel, wit en blauw gestreept catoene musje..” In het mutsje bevond zich een brief met de

    tekst, dat het jongetje geboren was op 19 juli 1820 en genoemd was Martin Louis.

  

Johannes Matheus Malbin           18.11.1820                               

18.04.1821

Theresia Pellen                 13.01.1822                                  ?

    Dit meisje was ruim twee jaar oud toen zij te vondeling werd gelegd. Zij werd op oudejaarsavond

    1831 aan Hendrik Dirix overgedragen en verbleef begin 1833 nog in het gezin, maar overleed niet

    in Cadier en Keer.

 

In Keer bij Johannes van der Meulen en Johanna Schepers werden twee kinderen ondergebracht. Hun wettige kinderen overleden, evenals de twee vondelingen, op jonge leeftijd.

Leonardus Elsen                            21.02.1822                              

07.07.1822

Leocadia Houtmaas                       10.12.1825                               21.05.1826

    Het meisje was ongeveer vijf dagen oud, toen een dochter van Anna Sleijpen, dienstmeid

    bij Pieter Spronck (herbergier op de Oude Vismarkt), haar vond bij de deur op de

    achterplaats van haar woonhuis, uitkomend op de Houtmaas. Zij dankt haar naam dus

    aan de vindplaats.  

 

Johanna Schepers hertrouwde na het overlijden van haar echtgenoot met Joannes Brouwers. In hun gezin vertoefde de in ons dorp oudst geworden vondeling. 

 

Margaretha Thijm                           20.07.1822                               12.02.1847

    Zij werd aanvankelijk ondergebracht bij de familie Schiepers (Schepers) in Cadier,

    vermoedelijk familie van Johanna. Op 31 juli 1834 werd Margaretha aan Jan Mulders van

    Keer overgedragen. We komen haar daarna tegen als dienstmeid bij Joannes Brouwers,

    alwaar zij ook overleed.

 

Overige vondelingen:

Josephina Frakinet                        24.07.1819 (?)                             28.04.1821 

    Zij is vermoedelijk identiek met de op 24 juli te vondeling gelegde Maria Josepha

    Franquenne. Het meisje overleed in Keer bij Gerardus Schreurs.

Arnoldus Riepers                           05.07.1821 (?)                             15.12.1821

    Hij is identiek met Jan Noel Hyacinthus Riepen, te vondeling gelegd op 5 juli 1821. Het

    jongetje overleed in Keer. Aangifte van overlijden deden Johannes Mulders en

    schapenhoeder Hubertus Beckers.

Philippina R(e)ukel                          19.12.1821                                   20.02.1822

   Zij overleed in de Dorpsstraat in Keer, waarschijnlijk in de woning van het gezin Hubertus

    Beckers en Maria Meeuwen.