Het Missiehuis, een huis met een missie (2)
door Rachel Lemlijn
Jarenlang ging het dagelijks leven op het Missiehuis zijn gangetje. Studenten kwamen en gingen. De oorlogsjaren waren ook hier, zoals voor iedereen, niet gemakkelijk. Niet alleen was het moeilijk om aan voldoende voedsel te komen, ook was er de voortdurende zorg at de Duitse bezetters de gebouwen zouden opeisen. Daarbij moest men veiligheidsmaatregelen treffen tegen bombardementen en beschietingen. Hiervoor werd een schuilkelder aangelegd, waarin de bewoners bij luchtaanvallen of ander gevaar een veilig heenkomen konden vinden.
Als men nu nog van de Lourdesgrot naar de entree aan de Rijksweg loopt, ligt links bij het begin van het bosje een deksel op een put. Dat was de ingang van de schuilkelder. Na de oorlog werd deze schuilkelder jarenlang gebruikt als “appelkelder”. Hiervan getuigt nog steeds een takel die naast de put staat. Na de sluiting van het College, toen de wijnhandel verder ging als Caves Cadier met als eigenaar de heer Gielen, werd de schuilkelder als opslagruimte voor wijnen gebruikt. De ondergrondse toegang vanuit het Missiehuis, een in mergel uitgekapte en 144 treden tellende trap, was toen inmiddels als afgesloten.
Na de oorlog ging men weer betere tijden tegemoet. Om een indruk te krijgen van het naoorlogse leven op het Missiehuis volgt hier een impressie van oud-student Jacques Aussems uit Genhout-Beek naar aanleiding van zijn verblijf alhier tussen 1951 en 1954.
Dagindeling
Om 6 uur werd je wakker van het elektrisch licht dat ontstoken werd. Met een grote bel liep de dienstdoende “belleman” al zwaaiend door de gangen. Je sprong dan meestal meteen uit je bed, greep de gereedliggende toiletartikelen en rende naar de wasruimte. Je moest vlot zijn, anders kon je aansluiten bij de lange rij wachtenden. Om 6.30 uur moesten we in de kapel zijn voor het ochtendgebed en de Heilige Mis. Laatkomers konden rekenen op een berisping. Na de mis was er een uur verplichte studie in de studiezaal. Daarna volgde om 8.15 uur het ontbijt. Na het ontbijt hadden we nog even tijd om ons chambret in orde te maken en nog even buiten te vertoeven. Om 9 uur werd de bel geluid ten teken dat de lessen gingen beginnen.
kapel
De lessen liepen door tot half een. Dan was het middageten en een pauze. Om kwart voor twee begonnen de lessen weer. Om 16.00 uur zat het lesprogramma er op en volgde het goûter (tussenmaaltijd, hapje) in de refter. Aansluitend was er het verplichte studie-uur, dat tot half zes duurde waarna we een half uur vrije tijd kregen om ons op te frissen voor het avondeten.
Na de avondmaaltijd hadden we tot 19.30 uur de tijd om op de cour te spelen, een wandeling door het park te maken of iets anders te doen. Van half 8 tot half 9 was er de vrijwillige studie. Je mocht dan ook boeken lezen uit de bibliotheek.
De imposante bibliotheek
Als je eigen boeken wou meebrengen moesten deze eerst gekeurd worden. Vervolgens kon van half 9 tot kwart over 9 de recreatiezaal worden bezocht, waarna het tijd was voor het avondgebed. Om 22.00 uur liep de dag ten einde.
Op zondag weken we van dit ritme af. Dan waren er geen lessen en mochten we een half uurtje langer blijven slapen. Vóór het ontbijt gingen we naar de ochtendmis en na het ontbijt was er de hoogmis. Tot het middageten werd er meestal een wandeling gemaakt waarbij we ook van het terrein afgingen. Na het middageten was er de vrijwillige studie, behalve voor degenen die aan voetbal deden, die mochten buiten voetballen.
Na het goûter en het lof waren we vrij en waren we vrij en konden we wat in het huis ondernemen en ’s avonds werd er in de recreatiezaal wel eens een toneelstuk opgevoerd.
Andere afwijkende dagen waren de woensdag en de zaterdag. Op woensdagmiddag waren we vrij en dan gingen we regelmatig spelen op de Bemelerberg. Op zaterdagmiddag moesten we ons wassen. Dit alles ging in een hoog tempo. De pater die de orde moest bewaren en in de wasruimte gaf het sein wanneer de wassers in en uit de douche moesten komen. Hij bediende ook de centrale waterkraan en bepaalde hoe warm – of beter gezegd – hoe koud het water was. Om het tempo enigszins te kunnen bijbenen, kleedden we ons al ten dele uit terwijl we aan het wachten waren, maar dat moest heel omzichtig gebeuren, want de pater moest daar niks van hebben. Met grote snelheid rende je op commando naar de douche en trok vlug je laatste kledingstukken uit, maar meestal kwam het water je dan al tegemoet. Inzepen en afspoelen volgden in een snel tempo en als je geluk had, kon je de laatste zeep- en schuimresten nog afspoelen. Meestal volgde een indrukwekkende klop van de pater op de deur en teken dat je moest opschieten. Elke seconde te laat kwam op rekening van je opvolger.
Ontspanning op de cour (speelplaats)
In de studiezaal stonden de tweepersoons schoolbanken in twee rijen opgesteld. Tijdens het studeren mocht er absoluut niet gesproken worden. Als je naar de w.c. moest, moest je dat vragen aan de surveillerende pater, die vooraan in de zaal op een verhoging achter zijn lessenaar zat.
Onderdeel van de Nederlandse les was de Culturele Middag die elke klas een aantal keren per jaar in de recreatiezaal organiseerde. Je mocht dan zelf uitzoeken wat je wilde voordragen, bijv. een verhaal, gedicht, toneelstukje of muzikaal stukje.
Twee keer per jaar mochten de ouders op bezoek komen tijdens de grote en de kleine ouderdag. De grote ouderdag was op de laatste zondag in november. De ouders konden dan de Hoogmis bijwonen en tot het avondeten. ’s Middags werd er dan meestal gewandeld.
De kleine ouderdag die ergens in oktober was, was een stuk korter, omdat de ouders pas bij het lof in de middag mochten komen. Een andere belangrijke jaarlijkse activiteit was de zogenaamde “Grote Wandeling” die in de zomermaanden werd gehouden. Deze werd plotseling afgekondigd als het goed weer was. De wandeling voerde dan door een veel groter gebied dan waar we gebruikelijk gingen wandelen.
De kwaliteit van de bereide etenswaren was niet hoog en de variatie was meestal niet groot. We kregen een strikt afgemeten hoeveelheid (4 sneetjes) bruin brood en een klein klontje boter op ons bord. Brood kon je later nog bijhalen, maar boter niet. Tijdens het goûter kon je ook geen extra brood krijgen. Vaak rammelde je dan ook van de honger. Er werd steeds thee verstrekt, geen koffie. Omdat de door de zusters gemaakte thee erg slap was, werd deze ook wel “nonnenpis” genoemd. Op zondag kregen we een feestelijk diner voorgeschoteld. Vaak kregen we fruit toe. Dit fruit werd bewaard in de diepe mergelgrot, die vanuit het huis via een lange trap bereikbaar was.
Het Missiehuis brandde als een fakkel!
In het schooljaar 1953-1954 braken er twee kleine brandjes uit die snel werden geblust. Het vermoeden was dat dit het werk van een pyromaan was. In de nacht van 14 op 15 maart 1954 ging het echter mis.
We lagen te slapen en mijn chambret was gelegen tegen de scheidingsmuur van slaapzaal en kofferzolder. Opeens was er een enorm geschreeuw: brand, brand! Ik schrok wakker en zag rookwolken komen door de dunne muur. Geheel van slag rende iedereen via de trap bij de wasruimte naar beneden. Toen we buiten kwamen sloegen de vlammen al uit het dak. De brandweren van Maastricht en Heerlen waren gewaarschuwd, zelfs die van Aken. Maar de eerste twee konden wegens het ontbreken van waterdruk niets uitrichten. Het Missiehuis lag immers op een relatief hoge heuvel. De brandweer van Aken had een krachtige pomp en kon op een behoorlijke manier blussen. Maar het was al te laat, want het vuur had zich al een weg naar de kapel gebaand en het dak daarvan stond ook in lichterlaaie. Later stortte het dak van de kapel met oksaal en orgel naar beneden en door de luchtdruk spoot het vuur enkele tientallen meters omhoog. We zagen diverse brandende balken in het hellingbos terechtkomen.
De volgende morgen zagen we dat alleen de muren nog overeind stonden, de rest was ten prooi gevallen aan de brand. De vleugel achter de kapel bleef wonder boven wonder gespaard. Omdat er geen opvangmogelijkheden meer waren werden alle studenten naar huis gestuurd om een maand later een brief te krijgen dat we tijdelijk in het voormalige collegegebouw bij de abdij Lilbosch van de Trappisten te Pey-Echt, zouden worden opgevangen.
De kapel na de brand
De herstelwerkzaamheden in Keer gingen in een snel tempo van start. Op de bestaande fundamenten herrees een nieuw Missiehuis, zoals we dat tegenwoordig kennen. Precies een jaar na de brand, op 15 maart 1955, werd de eerste steen gelegd. De tekst hierop luidt:
MULTA NOCTE RUIT DOMUS ALMA MISERRIMA FLAMMIS NOSTRA TUI PIETAS RESTITUIT GENETRIX.
(In het diepst van de nacht ging ons lieve huis jammerlijk aan de vlammen ten onder; onze vroomheid jegens U, Moeder, heeft het herbouwd).
Tot zover Jacques Aussems!
Door de teruggang van het aantal priesterstudenten werd de gymnasiale opleiding rond 1970 afgebouwd. Het Missiehuis werd na wat aanpassingen erkend als bejaardenoord voor kloosterlingen. Het blijft echter op de eerste plaats Missiehuis om de S.M.A.-missionaire inspiratie uit te dragen.
Tenslotte
De stichter van het Collège Apostolique, pater Gaston Desribes, overleed in 1929 en werd bijgezet in de grafkelder achter de Lourdesgrot. In de grafkelder werden, behalve pastoor Waelbers, nog zestien paters en broeders begraven. Achter de grafkelder bevindt zich nog de begraafplaats van de zusters, de studenten én van een verdronken zoon Joannes Wolfs, de “uitbater” van de wijnkelder. In 1961 werd Gaston Desribes overgebracht naar het nieuwe kerkhof.
Het oude kerkhof van het Collège Apostolique