Keerdenaren
Wae ès dat maedsje? (wie is dat meisje?)
Wera Herben - Hitschka
door Jo Purnot
In de vorige jaargang is uitgebreid aandacht geschonken aan de Tweede Wereldoorlog. Op aanwijzing van een van onze vaste lezeressen kregen we het advies om ook eens te gaan praten met mevrouw Wera Hitschka gehuwd met de Keerdenaar Jo Herben. Een vrouw wier levensloop voor een groot deel bepaald is door de Tweede Wereldoorlog. De inmiddels 90-jarige mevrouw Hitschka verblijft (juli 2015) in het verzorgingscentrum van het Missiehuis, dus een afspraak was gauw gemaakt.
Geboren in Oekraïne
Wera is geboren op 1 maart 1925 in Weli Polchi (Weliki Pololi) in de Oekraïne. Zij is de dochter van Wilhelmus Hitschka en Maria Sadoja. Het gezin waarin ze opgroeit telt drie dochters, Natascha, Kristina en Wera. Wera is de jongste, een nakomertje. Haar grootouders heeft zij niet gekend.
Foto 13.01
Oekraïne hoorde tot begin jaren negentig van de vorige eeuw bij de Sovjet-Unie, een communistische staat waar na de dood van Lenin Jozef Stalin met harde hand iedereen zijn wil oplegde. Met de komst van het communisme waren alle privébezittingen ingepikt en overgegaan naar een collectief. Alle grond, dieren en gereedschap moesten de mensen afstaan. De oude boerderijen die verspreid lagen in het landschap gingen tegen de vlakte en een nieuw dorpje werd gebouwd. Iedereen kreeg van het collectief een huisje met een klein tuintje. Daar moest men het mee doen. Protesteren had geen zin, degenen die niet wilden meewerken, werden afgevoerd naar Siberië. Toen Wera geboren werd bestond het dorp uit twee straten. Wel lag het aan een spoorlijn.
De huisjes stelden niet veel voor, vaak een éénkamerwoning met zolder. De muren en vloeren waren van leem en de daken van stro. Het was er armoede troef. Veel herinnert Wera zich niet meer van haar vroegste jeugd, wel dat er ’s winters veel sneeuwoverlast was. Haar vader moest dan wel bijna een meter sneeuw ruimen om het huis uit te kunnen komen. Vanzelfsprekend was er geen elektriciteit en riolering. Water moesten de dorpelingen uit een put halen. Een situatie die overeenkomt met de onze in die tijd.
Foto 13..02
De Tweede Wereldoorlog
Ondanks dat Stalin een niet-aanvalsverdrag met Hitler had gesloten, vielen in 1941 de Duitsers Rusland binnen. Veel Oekraïners wilden wel met de Duitsers samenwerken, omdat ze dachten het beter te krijgen dan met de communistische Russen. Maar al gauw kwamen ze erachter dat ze ook van de Duitsers niet veel goeds te verwachten hadden. De Duitsers betitelden de Oekraïners als Untermenschen, die alleen maar goed waren om in Duitsland in de landbouw en in de oorlogsindustrie ingezet te worden. Duizenden dwangarbeiders moesten als zogenaamde Ostarbeiter in Duitsland aan het werk. Meer dan de helft waren vrouwen en dan vooral meisjes van onder de twintig jaar. Niet vreemd dat ook in Oekraïne veel mensen zich tegen de bezetter keerden.
Foto 13.03
Verzet in Wera’s geboortedorp
Het Oekraïens spoornet was voor de aanvoer van Duitse troepen zeer belangrijk. Reden voor de partizanen (sjpionen noemt Wera ze) om in 1942 vernielingen aan het spoor aan te richten. De Duitsers reageerden furieus. Alle dorpelingen werden streng ondervraagd, maar niemand wist iets, of wilde wat zeggen. De Duitsers lieten het er niet bij zitten De helft van de huisjes evenals de vruchten op het land werden afgebrand en een deel van de inwoners werd vermoord.
Op transport naar Duitsland
In 1942 moest in Wera’s dorp ieder gezin een meisje of vrouw leveren om in Duitsland te gaan werken. Veel meisjes vluchtten of doken onder, maar dat had weinig zin. Één van de meisjes had zich op zolder onder het hooi verstopt; zij werd rücksichtlos met een riek door de Duitsers doodgestoken.
Ook het gezin Hitschka moet een vrouw leveren. Wera wordt als jongste – zij is inmiddels 17 jaar – aangewezen. Samen met andere vrouwen brengen de Duitsers haar naar een verzamelpunt waar ze een paar dagen worden opgesloten. Van daaruit gaan ze per trein in goederenwagons op transport naar Duitsland; per wagon ongeveer dertig vrouwen en een bewaker. Onderweg moet de trein vaker stoppen omdat vliegtuigen de trein geregeld onder vuur nemen. Er zijn dan vrouwen die proberen te vluchten, maar dat loopt meestal slecht af. Na een lange treinreis komen ze op de plaats van bestemming in Duitsland aan. Daar moeten ze nog een dag wachten voordat de Duitsers hun ‘waar’ komen afhalen.
Foto 13.04
In huisvesting
De vrouwen worden, zoals Wera zegt: “als schapen getaxeerd”, voordat ze hun bestemming te horen krijgen. Een groep moet in ziekenhuizen en andere instellingen gaan poetsen, anderen worden geschikt geacht om op een boerderij te werken en de overblijvers – waar Wera bij is – worden in de wapenindustrie ingezet. Ze moet naar een grote munitie-, wapen- en dynamietfabriek in Troisdorf (tussen Keulen en Bonn, oostelijk van de Rijn). De fabriek ligt midden in een bos, zodat het geen al te gemakkelijke prooi is voor de geallieerde bommenwerpers.
Aan een lange weg liggen aan de ene zijde de fabriek en aan de andere zijde de barakken voor de dwangarbeiders. Hierin zijn ook de slaapzalen, aan een kant voor de vrouwen en aan de andere zijde voor de mannen. Daar tussen in houden de Duitse bewakers zich op. In de grote slaapzalen staan rijen stapelbedden, drie boven elkaar. In elk bed ligt een strozak. Ook kregen de vrouwen een paar herenschoenen en een broek uitgereikt. Voor de overige kleding moesten ze zelf zorgen.
Foto 13.05
In een naoorlogs Duits verslag over de barakken in de omgeving waar Wera tewerkgesteld wordt gesteld, staat vermeld:
Het waren eenvoudige houten barakken waarin meerdere bedden boven elkaar gestapeld waren met stromatrassen. De deken was van ruw paardenhaar. Aan elk bed was een haak waar de kleding aan opgehangen moest worden. Voor elke twee zalen was er een kolenkachel beschikbaar. Voor de vensters zaten ijzeren spijlen. Stromend water was er alleen in een fonteintje buiten. Het toilet was ook buiten de barak. Hygiëne was daarbij een van de grootste problemen. Er waren veel luizen, muizen en ratten. Soms brak er een epidemie uit met veel doden, dat maakte de omstandigheden nog vele malen erger.
Foto 13.06
De levensomstandigheden
s ‘Morgens om zes uur was reveille, “Fraulein eraus”, klonk dan door de slaapzaal. Buiten aan een fonteintje konden de dames zich wassen. Nadat ze gestempeld hadden moesten ze aan het werk.
Wera was aangewezen om met een soort heftruck goederen binnen de fabriek te verplaatsen.
Het eten was karig. Ontbijt was er sowieso niet, ’s middags kregen ze een waterige soep met soms ‘ballen’ en ’s avonds vier sneden zwart brood zonder beleg. Een keer per week stonden aardappelen op het menu. Wera herinnert zich dat een hele zak aardappelen in een grote ketel gekieperd werd en dan op het vuur gezet. Na het koken waren er in de bovenste laag nog een paar hele aardappelen te vinden, maar de rest was een grote pratsj. Van groente was geen sprake.
Wanneer niets aparts aan de hand was, werd tot 17.00 uur gewerkt. Daarna moesten ze nog in huisgezinnen of instellingen gaan werken. Hun vrije tijd brachten de dames door met kletsen, zingen en huilen.
Daar in de munitiefabriek leerde Wera de Keerdenaar Jo Herben kennen.
Jo Herben
Jo was in 1918 in Keer geboren als zoon van Wilhelmus Herben en Maria Catharina Vanrey. In het gezin werden tussen 1904 en 1921 elf kinderen geboren, van wie een aantal jong overleed. Rond 1910 was het gezin vanuit de gemeente Schin op Geul hier komen wonen. Vader Willem verdiende de kost als fabrieksarbeider, landbouwknecht en vrachtrijder. Jo moest tijdens de oorlog in Duitsland gaan werken. Na verloop van tijd was hij het zat en vluchtte hij naar huis, maar daar kon hij natuurlijk niet blijven. Op de Honthemerhof bij de familie Baenen mocht hij onderduiken. Niet lang, want iemand had hem verlinkt. Dus kwamen de twee politiemannen die ons dorp toen rijk was, Jan de Waal en Paul Kersjes, hem ophalen. Jo verstopte zich op advies van ‘de oude mevrouw’ Baenen op de hooizolder. Zonder resultaat. De politiemannen namen hem mee en brachten hem naar Maastricht; Jo te voet en de beide agenten op de fiets achter hem aan. Onderweg zou het er niet altijd even zachtzinnig aan toe zijn gegaan, maar dat hebben we betrokkenen niet meer kunnen vragen. Jo werd in Maastricht bij de SS in het ‘Wittehuis’ afgeleverd. Daar werd hij flink in elkaar geslagen en op andere manieren mishandeld. Maar al gauw werd hij weer op transport gesteld naar Duitsland. In Troisdorf kwam hij in dezelfde munitiefabriek terecht waar Wera ook werkte.
De kennismaking
Het verhaal van Wera luidt:
Elke dag was er tegen 9.00 uur een kleine pauze. De Duitsers kregen dan koffie en konden een hapje eten. De dwangarbeiders kregen natuurlijk niets. Tijdens die pauze trok Wera met een ander meisje zich in een hoekje terug. Op een dag zagen ze aan de andere zijde van de gang een jongeman zitten wiens gezicht voor een deel bedekt was met geronnen bloed. De meisjes kregen medelijden met hem, gingen naar hem toe en maakten met in water gedept papier zijn gezicht schoon. Die jongeman was Jo Herben. Van dan af kwam Jo elke dag bij hen zitten.
Foto 13.07
Op de vlucht
Na verloop van tijd wordt de fabriek toch door de vliegtuigen ontdekt en volgt bombardement na bombardement. Vele onschuldigen vinden hierbij de dood. Als het uiteindelijk niet meer mogelijk is de fabriek nog draaiend te houden, worden de arbeiders ingezet om loopgraven te maken.
Door de geregelde bombardementen wordt de chaos steeds groter en Wera, Jo en een Frans meisje met een Hollandse jongeman besluiten te vluchten. Dat lukt. Hoewel, bij de vlucht verliest Wera een schoen, die Jo met alle gevaren van dien terug weet te vinden. Dagenlang lopen ze van plaats naar plaats, zonder dat ze precies weten waar ze zijn. Onderweg vragen ze naar eten en drinken, tevergeefs. Steevast luidt het antwoord: “wir haben selbst nichts”. Soms moeten ze water uit karrensporen drinken. Op een dag komen ze bij een boerderij en maken daar kennis met een Russische en een Franse krijgsgevangene, die daar te werk gesteld zijn. Daar mogen ze stiekem in een schuur uitrusten en wachten op de Amerikanen, die volgens de jongemannen al heel dichtbij zijn. Ook slaagt een van de jongemannen erin melk te verdonkeremanen en de andere bij de boerin koekjes te stelen. Dat was een “feestmaal”, maar wel met een staartje. Want hun maag en darmen waren nauwelijks meer aan eten gewend. Ze kregen dan ook prompt hevige diarree.
Op weg naar Cadier en Keer
Als de Amerikanen arriveren, melden ze zich meteen en komen bij een groep lotgenoten terecht. De vluchtelingen worden op nationaliteit gesorteerd, maar Jo weet gedaan te krijgen dat Wera bij hem mag blijven. Na te zijn ontsmet, ontluisd en verder onderzocht worden ze in een vrachtwagen geladen en naar Nederland gebracht. Daar arriveren ze in Sittard, in een grote zaal. Dan volgen weer onderzoeken en wordt ook bekeken of Jo soms lid is geweest van de NSB of van de SS-afdeling Nederland. Nadat het gemeentehuis in Cadier en Keer is gebeld, mogen ze al gauw vertrekken. Te voet gaan ze richting Cadier en Keer. Ter hoogte van Beek realiseert Wera zich pas echt waar ze mee bezig is. Zoals ze later zegt: “Ik kwam in een soort shock”. Ze vraagt zich af: “Bij welke mensen kom ik terecht? Wat moet ik daar nog weer meemaken?” Ze wordt angstig en zegt tegen Jo dat ze geen zin meer heeft en niet verder wil. Deze weet haar te overtuigen dat ze geen andere keuze heeft. Om even bij te komen en de emoties hun vrije loop te laten, gaan ze in het talud zitten. Dan komt een vrachtauto van de Keerder molenaar Sjeng Ackermans voorbij. Hij merkt Jo op en adviseert hem te blijven zitten. “Ich mòt nog ’n vrach aaflièvere, dan kom ich uuch ophoeële” (Ik moet nog een vracht afleveren, dan kom ik jullie zo ophalen), zegt hij. Een paar uur later worden Jo en Wera bij de ouderlijke woning van Jo op ’t Indsje afgezet. Het is 18 april 1945. Keer is dan al zeven maanden bevrijd.
In Keer
Vader Wilhelm Herben is naast zijn huis bezig met sjaanse beende, (takkenbossen binden) als hij zijn zoon opmerkt. Zijn eerste woorden zijn: “Ao Jo, dao bis-ste? Wae is dat maedsje?” (Ah, Jo daar ben je? Wie is dat meisje?). Waarop Jo antwoordde: “Dat maedsje wuurd m’n vroúw” (Dat meisje wordt mijn vrouw).
Wera en Jo trekken bij Jo’s ouders in en trouwen op 3 mei 1945. Dat ging, althans voor de Kerk, zo maar niet, want Wera was orthodox katholiek. Pastoor Durlinger stond erop dat ze eerst opnieuw gedoopt moest worden. Aldus geschiedde.
In het gezin van Jo en Wera worden drie kinderen geboren.
Foto 13.08
Heimwee
Wera had, zeker in de beginjaren, veel heimwee. Vaak moest ze huilen omdat ze haar familie zo moeilijk kon missen. Tegen haar kinderen vertelde ze later: “als ik vleugeltjes had gehad, was ik teruggevlogen”. Ze schreef veel brieven, maar die kwamen retour afzender. In 1960 lukt het haar een visum te krijgen en gaat ze met Jo en dochter Mieke naar haar geboortedorp terug. Toen bleek dat haar vader al in 1947 overleden was en dat haar moeder net zes weken voor haar komst was begraven. Daardoor kon ze haar ouders alleen nog maar op het kerkhof bezoeken. Ze bleef twee weken bij haar familie, maar ze was weer blij dat ze terug kon, want het primitieve leven was ze niet meer gewend. Later is ze nog een keer – in de jaren zeventig - op bezoek gegaan en een nicht van haar is een aantal weken in Cadier en Keer geweest. Nu heeft ze nog maar sporadisch contact met haar thuisland.
Foto 13.09
Ten slotte
Jo en Wera waren niet het enig Nederlands-Oekraïns koppel in ons land. Van de 300.000 Nederlandse mannen die tijdens de oorlog wel of niet gedwongen in Duitsland gewerkt hebben, zijn er veel in contact gekomen met Oekraïnse vrouwen. Het resultaat daarvan is dat 4000 Oekraïnse vrouwen in ons land terecht zijn gekomen en hier een gezin hebben gesticht.
Met dank aan: Pierre Lemmens en Leny Herben