Kinderspelen (2)


door Jean Janssen

In deze tweede aflevering komen kinderspelen of vrijetijdsactiviteiten aan bod die vooral door jongens werden beoefend. Toch moeten wij dit niet te letterlijk nemen. Ook toen van emancipatie nog nauwelijks sprake was, werden veel spellen zowel door jongens als meisjes met veel plezier gespeeld. Een jongen die met poppen speelde of een meisje dat met een katapult rondliep, bleven uitzonderingen. Het waren de ouders, oudere broers en zussen of de omgeving die hierbij vaker sturend optraden.
Bij veel activiteiten werden versjes gezongen. In de vorige aflevering is reeds een aantal aan bod gekomen. Maar er zijn er meer. Met name bij de verschillende vormen was het repertoire groot.

jrg4blz84

 

Nog drie voorbeelden:

Iech kaom ‘ns langs ‘ne poepekraom
        Ich dach wat deunt dèi poepe dao
        Dèi poepe droonke poepewien
        Wat zalle dèj poepe lollig zien.
en: Abrikozalina, moeder wat moet ik doen?
        Kind je moet gaan wandelen.
        Moeder, ik heb geen schoen.
        Trek de schoenen van vader aan.
        Moeder, die zijn te groot.
        Snij er dan een stuk van af.
        Moeder, dan ben ik een jood
en: Ché de flasjerie,
        mae de jeu Paris,
        do re mi
        fa sol la,
        Dora, dora, dora,
        (Bij iedere komma bukten de springers zich en werd het touw boven hun hoofden
        rondgedraaid)

Hoepelen (reipe, ringele)
  De kale velg van een fietswiel werd met een stokje voortgeduwd. Door het stokje lichtjes 
  tegen de linker- of rechterkant van de velg te houden kon bijna feilloos ‘gestuurd’ worden.
  Het afremmen gebeurde door het stokje in de ‘voeg’ van de velg te houden of door deze in
  horizontale stand tegen de beide velgranden te drukken.   

Land veroveren
  Op de grond werd een vierkant of rechthoek getekend en met een streep in tweeën 
  gedeeld. Door een vallend (zak)mes kon je een deel van het land van je tegenspeler
  veroveren. De tegenstander kon op zijn beurt zijn kleiner geworden gebied met een goede
  worp van het mes weer uitbreiden. Wierp men het mes precies in de middenstip, dan was
  men de winnaar. Kwam het mes buiten de grens terecht dan was men de verliezer.

Potgooien
  Op een steen werd een pot of blik gezet. Een bewaker moest zorgen dat dit zo bleef. De 
  andere kinderen stonden in een kring achter een lijn opgesteld en probeerden beurtelings
  met een bal de pot van de steen te gooien. Lukte dit, dan moest de gooier zijn bal snel
  ophalen en achter de startlijn plaatsnemen. De bewaker moest snel de pot weer op de
  steen plaatsen en de gooier proberen af te tikken vóór  deze weer zijn plaats achter de
  startlijn had ingenomen. Lukte dit laatste, dan werd de gooier de bewaker. Raakte men bij
  het gooien de pot niet, dan moest de gooier bij zijn bal gaan staan. Hij mocht deze pas
  oppakken als een ander de pot van de steen had gelegd.

Vlag veroveren
  Boven op de heuvel werd een vlag geplant met daaraan een rode zakdoek gebonden. Het
  spel werd gespeeld door twee partijen: de veroveraars en de verdedigers. De veroveraars
  gingen op pad en verspreidden zich in alle richtingen. Na vijf minuten probeerde een deel
  van de verdedigers de veroveraars te achterhalen. De kunst was zoveel mogelijk
  verdedigers in de buurt van de vlag weg te lokken om uiteindelijk toe te slaan en de vlag te
  veroveren.

Vliegeren (vleger oplaote)
 Twee dunne twijgen of stokjes maakte men in kruisvorm vast met behulp van een spijkertje
 of touw. Vliegertouw werd om de vier uiteinden van het kruis gespannen. Om te voorkomen
 dat het touw losschoot, maakte men kerfjes in de stokjes. Met behulp van behangselplaksel
 en een krant werd de vlieger afgemaakt. Voor het maken van de staart gebruikte men
 eveneens vliegertouw en opgerolde stukken krantenpapier. Bleek tijdens het oplaten de
 vlieger nog niet stabiel, dan boden plukjes gras vaak uitkomst om de staart te verzwaren of
 de stabiliteit te verbeteren. Een luxe-uitvoering van de vlieger maakte men van glanzend,
 gekleurd papier. 

jrg4blz86

Muziek maken
 Van (hard)hout maakte men twee kleppers. De kleppers werden boven een vlam gehard om
 een beter klank te krijgen. Door de klaphoutjes tussen de vingers van een hand
 ritmisch tegen elkaar te slaan werd het roffelen van een trom nagebootst (klepperen)
 Er waren ook jongens die zeer bedreven waren in het maken van fluitjes. Met een scherp
 mesje werden in een hol wilgentakje (wei-je) insnijdingen gemaakt. Door te blazen
 ontstonden één of meerder tonen.
 Mondharmonica spelen kon alleen door zelfstudie geleerd worden. Straatliedjes waren
 populair, zoals ‘Daar bij die molen…’ De Keerder onderwijzers wisten dit niet te waarderen
 en verboden het spelen van die ordinaire liedjes. Zij hoorden liever liedjes als ‘In ’t groene
 dal…’.  

Kattenruggen maken
 Een lang dik touw, bijvoorbeeld het leidsel voor een paard, werd uitgerold. Door één uiteinde
 van het touw verticaal op en neer te bewegen probeerde men zogenoemde kattenruggen
 te maken.

jrg4blz87

Paardje rijden
 Spel voor twee kinderen. Het ene kind speelt voor paard, het andere voor ruiter. De ruiter
 springt ‘op de rug’ van of wordt van de grond getild door het paard, dat de ruiter aan beide
 benen vasthoudt. En dan maar hollen. Een gevaarlijkere vorm was het duel tussen
 meerdere paarden en ruiters, waarbij ruiters probeerden door te duwen en te trekken elkaar
 van de rug van het paard allerlei obstakels te loodsen. 

Paardje mennen
 Een langer touw in de nek en aan de borstzijde onder de armen door van het ene kind
 (paard) vormde het leidsel voor het andere kind (menner). En dan maar hollen, waarbij de
 menner veelvuldig de teugels gebruikte om het paard langs allerlei obstakels te loodsen.


Watersjeigele, kietsje
 Hiervoor zocht men platte stenen. De steen gooide men in vrijwel horizontale richting dicht
 boven de waterspiegel. Raakte de steen de waterspiegel dan sprong hij weer omhoog. De
 kunst was de steen meerder malen te laten opspringen.

De boze were wolf
 Dit was een variant op het spel ‘Schipper mag ik overvaren?’(zie het vorige artikel). Het
 werd gespeeld met een spelleider (S), een herder (H) met schaapjes en wolf. De herder met
 zijn schaapjes stond aan de enen kant van het speelveld, de spelleider aan de andere kant.
 De wolf zat verscholen in een zijpaadje of oprit van een woning,
S:    Herder laat je schaapjes gaan.
H:    Ik durf niet.
S:    Waarom niet?
H:    Om de boze wolf were wolf niet.  
S:    De boze were wolf zit gevangen.
        tussen twee ijzeren stangen,
        tussen zon en maan,
        herder laat je schaapjes gaan.
 De schaapjes probeerden nu rennend de overkant te bereiken zonder door de wolf afgetikt
 te worden. De gevangen schaapjes bleven in het hol van de wolf. Als het speelveld vrij was,
 herhaalde het spel zich met de overgebleven schaapjes.
 Opmerking: De betekenis van were wolf is waarschijnlijk weerwolf.

Twee springende kinderen die elkaar met beide handen vasthielden, zongen steeds weer  
repeterend:
                   vie va roetsj,
                   vier vare in eine koetsj,
                   vier vare in eine iezere wage,
                   vie va roetsj.

Een gezongen versje door sjlietsende kinderen:
                  ’t Rieëngent, ’t rieëngent
                  de panne weurde naat,
                  dao komme twie boerinnekes,
                  dèi laope op en aaf.

En tijdens het overspringen:
                 Vösj, vösj, walle vösj
                 dae dies nach geboere is,
                 in ’t brakke water,
                 keender haaw dae sjnater.
 

Wie kent nog de volgende drie vesjes voor de kleinsten?
                 Am bam boterham,
                 wiele, wiele wagen,
                 handjes samen,
                 oogjes toe,
                 zo gaan wij naar de hemel toe.
                 Am bam boterham

                 Nina bojze kinneke
                 ’t pepke sjteit in ’t sjpinneke
                 ’t sûkerke sjteit d’r nieëve
                 zow v’r ’t mer ’t kinneke gieëve?

                 Ringele ringele roeze,
                 soeker in de doeze,
                 soeker in de tasse,
                 mörrige geunt vier wasse,
                 mörrige geunt vier sjäöpke sjlachte, bae
.
                 (bij het laatste woord werd de hurkzit aangenomen)

Overige spellen
Gevaarlijk was het spelen met de katapult. Hoewel dit later ten strengste werd verboden, bleek het toch onuitroeibaar. Minder gevaarlijk of zelfs onschuldig waren bokje springen, soldaatje of oorlogje spelen, hutten bouwen, met tinnen soldaatjes spelen, straatvoetballen, handballen of met de inhoud van de meccanodoos aan de slag gaan.
Activiteiten voor beide geslachten waren het steppen (otopette) en het spelen met de diabolo of jojo, waar sommigen zeer bedreven in waren. Was een varken geslacht, dan werd de blaas gedroogd en als een soort foekepot gebruikt.
De iets grotere jeugd mocht tegen betaling van een consumptie of ijsje in de speeltuin van mevrouw Linders-Souren (Juulke van de Zorre) een paar uur spelen.

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME