Keerder meisjes gingen uit dienen

door Maria Geelen-Janssen en Joop Broekhuizen – van der Schoor

 Wanneer vroeger in een gezin grotere dochters gemist konden worden bij de dagelijkse werkzaamheden thuis, dan gingen deze uit dienen. De verdiensten waren niet groot, hoewel er hard gewerkt moest worden. De meisjes waren, wanneer zij begonnen, pas veertien jaar oud. Sommigen van hen kwamen in een winkel terecht (winkeldochters), maar de meesten gingen werken in een gezin. Uit dienen gaan moest geleerd worden. De Katholieke Vrouwen Beweging organiseerde hiervoor een driemaandelijkse cursus, waarvan meisjes uit Limburg en Brabant gratis konden deelnemen. De cursus werd gegeven in Oosterhout (Noord-Brabant). In 1939 namen drie meisjes van Keer (Fien Lemmens, Christien Broers en Annie Bröcheler) hieraan deel. Met nog een dertigtal andere meisjes werden zij kosteloos, per bus opgehaald.

jrg5blz17

 

De cursusgroep van 1939 te Oosterhout
Zittend (eerste rij, vierde van links: Fien Lemmens. Geknield (tweede rij), geheel rechts: Christien Broers.
Derde rij, tweede van links: Annie Bröcheler.

 


Na de kennismakingsdagen in Oosterhout begon in kasteel Bouvigne te Ginniken de eigenlijke cursus. Alleen Annie Bröcheler heeft de cursus volledig voltooid. De twee anderen konden na het maken van kabaal in de slaapzaal vroegtijdig naar huis terugkeren. De leiding was blijkbaar erg streng!

De meisjes droegen uniformen. Kwamen er pakketjes van thuis, dan werd alles gedeeld. Het was nog in de tijd vóór de elektrische apparaten. Gekookt werd er op een gewone kachel, gewassen op het wasbord (wesjbried), gestreken met kachelstrijkijzers en zo meer. Na drie maanden werd iedereen weer netjes thuis afgeleverd mét een adres van hun eerste betrekking. Hiervoor had doorgaans de leiding gezorgd, maar soms hadden ook de ouders dit geregeld. Vandaag de laatste cursusdag, morgen je eerste betrekking, zonder het kind van te voren in te lichten. Graag of niet, het moest.

Over het algemeen kwamen nogal wat meisjes van Keer in een slagerij of bij mensen met een andere zaak terecht om het huishouden en de kinderen te verzorgen, uiteraard de meesten in Maastricht.
In de Limburger Koerier uit 1880 stonden de volgende advertenties:
‘Een meisje van fatsoenlijke familie, 17 jaar oud, bekend met huiswerk en tevens kunnende strijken, zoekt plaats bij 1 of 2 kinderen.’
En ‘Gevraagd een fatsoenlijk burgerjuffrouw, liefst van buiten, Franse taal kennende. Reflecterenden gelieven met eigenhandig  geschreven brief te adresseren aan bureau dezer.’
De opmerking ‘liefst van buiten’ gold ook nog in 1960. Meisjes van het platteland waren kennelijk gewend harder te werken.
Naar het werk ging men met de fiets of de tram (tremke). Een maandkaart kostte in die tijd
fl 2,25. Men kon meermalen per dag met een kaartje op en neer reizen. Enkele Keerder meisjes die van de tram gebruikt maakten, waren Net en Anna Heijnen (van de Heijn), Liesbeth Hornesch (van Thuur), Wieske Heuts en Annie Bessems (van May van Tossing). Sommige meisjes reisden iedere dag op en neer, anderen bleven de gehele week weg en kwamen alleen op zondagmiddag na de afwas naar huis. Bij terugkomst vonden zij wel de boel van zondagavond en maandagmorgen in de keuken van mevrouw. De internen kregen een hokje op zolder om te slapen.

Het eten was niet overdadig. Soms moest men met het bord naar de kamer gaan om een stukje vlees te ontvangen. Aardappelen en groenten konden in de keuken zelf genomen worden en daar werd door het personeel ook gegeten. Er waren ook meisjes die liever op een boerderij werkten ( de boer opgingen). Tegen hun zussen of vriendinnen die daarvoor de neus ophaalden, zeiden zij: “jij met je boterham met jam, ik krijg tenminste genoeg vlees op mijn bord”. Overigens was het dienen bij de boeren niet overal een vetpot. Een voormalige dienstbode  (geboortejaar 1927) wist te vertellen dat als met de kermis vlaai werd gebakken, één of twee vlaaien apart voor het personeel de oven in ging. Deze vlaai was minder van spijs belegd. Om te voorkomen dat per abuis de gasten de vlaai van het personeel kregen voorgezet, werd daarin een lucifer als teken van herkenning gestoken.

jrg5blz19

(tekening: Jean Keulen)

Sommige dienstboden droegen speciale kleding, een lichtblauwe jurk met een wit schortje. Dit moest, als de was de deur uitging, wel zelf gewassen worden. Een meisje uit ons dorp dat een bloempot omstootte, moest deze zelf vergoeden. Het klinkt allemaal wat negatief, maar het was de realiteit.
Mevrouw ging met de witte handschoenen de plinten na. Het foefje met een gulden onder het bed testte het meisje op haar eerlijkheid of netheid. Bleef het muntstuk liggen en werd niets gemeld, dan was er niet goed gepoetst. Was het geldstuk weg, dan werd de dienstbode op oneerlijkheid betrapt.

Op vrijdag en zaterdag werd met groene zeep geschrobd en het linoleum geboend, nodig of niet, het moest gebeuren. Was het karpet of de loper te zwaar, dan draafde een knecht op om die te versjouwen en te kloppen. Evengoed moest op zondag alles nog eens worden ‘nagegaan’. Vandaar dat er in die tijd een bekend grapje was. Op de vraag, wat de mensen deden met de grote poets, was het antwoord: “dan schroeven ze de meubels uit elkaar”.

Het werken in de stad bij een familie, waarvan de man een ‘hoge functie’ had, had ook zijn voordelen. De dienstbode kreeg wel eens spullen mee die mevrouw afdankte en die niet van nieuw te onderscheiden waren. Ook leerde het meisje bij die mensen de fijne keuken en andere mogelijkheden. Het loon was naar de maatstaven van die jaren normaal. Een meisje van veertien verdiende 15 gulden per maand; een jonge vrouw van vijfentwintig ontving 25 gulden per maand plus kost en inwoning. Van de externen die ’s avonds naar huis gingen en daar aten, werd het loon aangepast. Het verdiende geld werd aan de ouders afgedragen. Die zorgden voor kleding, zakgeld en spaarden voor de uitzet.

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME