B & B te C(adier)

Afdrukken

Geloofsleven

Een gedicht over twee schilderingen in onze oude parochiekerk
B & B te C(adier)
door Jacques Aussems (Arensgenhout)

Poëzie over Cadier en Keer! Dat gebeurt niet vaak! Speciale aandacht dus voor het gedicht B & B te C, dat de Limburgse dichter Jacques Aussems schreef over twee heiligen, St. Bernardus en St. Blasius, die in onze voormalige parochiekerk afgebeeld waren op schilderstukken in de twee zij-altaren. Na de afbraak van de oude kerk in 1957 zijn beide zij-altaren, inclusief de schilderingen, waarschijnlijk verloren gegaan.(zie naschrift van de redactie).

Hier volgt het gedicht B & B te C(adier) van Jacques Aussems:

Voorwaar, een gul gebaar om kunst te geven
aan deze oude kerk van ’t Heilig Kruis;
altaren zijn met zwier tezaam geweven
tot golven, barstensvol verheven bruis *;     
haar schilderijen moeten mensen stichten *       
en abt Dubois wil zo Cadier verplichten *.   
    
Sint-Bernard knielt vol overgave neder,
vereert de Moeder Gods, de Moedermaagd;
en Zij beziet, ontwapenend en teder,
hoe deze monnik Haar om wijsheid vraagt;
hij wordt verhoord en zal Haar Lof bezingen
en met geschriften ook de kijkers dwingen *.    
 
En bisschop Blasius geneest de kranken,
zo krijgt een jongeling door hem weer lucht;
het volk zal hem voor al zijn daden danken,
patroon voor keel- en muzikantenzucht *;       
een keizer kan die volkse eer niet dulden
en laat de martelarenkroon vergulden *.     
    
Uit Godsdal werd hier schone kunst geschonken,
haar inhoud kwam uit ’t vrome Klare Dal;
wie deze boodschap tot zich neemt zal vonken
als vreugdevuur, dat nooit meer doven zal;
zo redden Blasius en Bernard zielen,
men ziet, uit eerbied, zelfs de paarden knielen.

Noten:
*bruis, hartstocht
*stichten, in godsdienstig opzicht verheffen
*verplichten, tot dankbaarheid houden
*dwingen, voortdurend aandringen
*-zucht, sterke uitademing
*vergulden, als goud doen glanzen

Toelichting van de auteur bij zijn gedicht
Het gedicht over Cadier is gericht op een tweetal prachtige schilderingen, die in de achttiende eeuw de zij-altaren sierden van de aan het H. Kruis gewijde kerk. Informatie hierover ontleende ik in eerste instantie aan Archeologische wandelingen door Limburg. CADIER, opgenomen in De Maasgouw van 21 juni 1884 (6e jg, nr. 223).
De schrijver meldt over deze schilderingen, dat de ene H. Bernardus voorstelt, die voor de Madonna is geknield. De schildering is gedateerd 1719 en is afkomstig uit de abdij van Val-Dieu (Godsdal). Op het schilderstuk komt ook het wapen voor van abt Dubois (drie bomen van sinopel op een veld van zilver met de spreuk Recte et fortiter ( Recht en moedig), die de schenker ervan geweest zal zijn. De schilder van dit doek is G. Lamine. Diens naam komt ook voor met hetzelfde jaartal 1719 op het schilderstuk van het andere zijaltaar en eveneens afkomstig uit Val-Dieu. Het stelt vermoedelijk Sint-Blasius voor, die vergezeld is van een raaf. Deze heilige wekt een kind uit de dood op. In het verschiet ziet men een paard dat voor hem knielt.

In De Monumenten van geschiedenis en kunst in Zuid-Limburg door W. Marres en J.J.F.W. van Agt (Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf, ’s-Gravenhage, 1962) wordt o.m. vermeld, dat Jean Dubois abt van Val-Dieu was in de periode 1711-1749. De doeken zijn 209 x 107 m. en aangebracht in een getoogde lijst. Het linker stuk stelt het visioen van de H. Bernardus voor, het rechter de H. Benedictus, die een kind opwekt uit de dood.
 
2013blz124

De Cisterciënser abdij van Val-Dieu (in het Keerder dialect: Goeëdsdel (Godsdal).
Foto 1929, Katholieke Illustratie

De relatie van de H. Bernardus met de abdij Val-Dieu is duidelijk, omdat de abdij van Val-Dieu toebehoorde aan de Orde der Cisterciënsers en Sint-Bernardus ook lid van die Orde was. Het tweede schilderstuk in verband te brengen met de H. Benedictus lijkt minder aannemelijk, vooral ook omdat de voorstelling, namelijk het redden van een jongeling van of uit de dood, in de iconografie wel verband houdt met de wonderen toegeschreven aan de H. Blasius. Bovendien bevindt zich in de kerk van Cadier een 17e-eeuws borstbeeld van de H. Blasius met op de borst een oorschelpcartouche, waarin vroeger een relikwie van deze heilige geborgen was. Het is om die reden, dat in het gedicht gekozen is voor de H.H. Bernardus en Blasius, waarover de volgende toelichting.

De H. Bernardus is overal bekend met de toevoeging ‘van Clairvaux’, omdat hij in 1115 komende vanuit de moederabdij der Cisterciënsers te Citeaux, in de Absinth-vallei een open plek in het woud vond, besproeid door een heldere beek. Dit was het Klare Dal, waarnaar Clairvaux is genoemd. Hier bouwde hij een abdij en hij werd de eerste abt ervan. Tijdens de bouw schreef Bernardus zijn ontroerende Lof van Maria, een commentaar op het Evangelie van Sint Lucas, dat over de boodschap van de engel verhaalt. Hij wordt een beroemd prediker, o.m. van de tweede kruistocht. Sint-Bernardus sterft in 1153 en wordt al op 18 januari 1174 heilig verklaard.
(Uit:Met de heiligen het jaar rond door Dom J. Hyben O.S.B. e.a., Uitg. Paul Brand, Bussum, 1954).

2013blz125

Het Sint-Blasiusaltaar.
Fragment van het interieur van de oude parochiekerk.
Foto 1929, Katholieke Illustratie

 De H. Blasius was bisschop van Sebaste en werd onder keizer Licinius in 316 ter dood gebracht. Van deze heilige wordt verteld, dat hij een jongen die in doodsgevaar verkeerde omdat hij een visgraat in de keel had, wonderdadig heeft genezen. Daarom wordt hij vereerd als patroon tegen keelziekten. In de Vlaamse volksverering is Blasius ook vaak de patroon van de muzikanten. Wellicht omdat de naam van de heilige refereert aan het blazen op deze instrumenten. Velen kennen nog de zogenaamde Blasiuszegen, het kerkelijk gebruik, dat na 1600 in de R.K. kerk is ontstaan. Op 3 februari, de feestdag van de H. Blasius wordt deze zegen gegeven. De priester houdt twee gekruiste kaarsen (in de vorm van een X) onder de kin van de gelovige en bidt dat deze persoon op voorspraak van de H. Blasius vrij mag blijven van keelpijn en alle mogelijke andere ziekten.

 
Uit al deze gegevens is de inhoud van het gedicht opgebouwd en hierbij is rekening gehouden met de godsvrucht, die in de 18e eeuw in relatie tot dit soort beelden nog zo sterk aanwezig was.
De metriek en het rijmschema van mijn gedicht zijn globaal geënt op die van het gedicht Op de Schoonheid van Johan Moorman (1696-1743). De zesregelige strofen zijn jambisch van metriek en vijfvoetig. Het rijmschema is gekruist met een afsluitend paar en het rijm is afwisselend vrouwelijk en mannelijk met de beide laatste regels vrouwelijk (ababcc).

Over de auteur van het gedicht
Wie is deze dichter en wat is zijn relatie met Cadier en Keer? De in Beek woonachtige Jacques Aussems (een volle neef van onze Keerse Jacques Aussems) is in 1939 geboren als zoon van een gemeenteambtenaar en getogen in Bunde. In zijn jeugdjaren volgde hij de opleiding tot missiepater in het Missiehuis hier in Cadier en Keer en heeft daar goede herinneringen aan, vooral aan de culturele middagen onder leiding van ene pater Witsenburg. Tijdens de grote brand van het Missiehuis in 1954 was hij daar leerling en moest ijlings van zijn chambrette op de zolderverdieping naar buiten vluchten om aan het gevaar te ontsnappen; het instorten van het dak van de kapel maakte diepe indruk op hem. Jacques maakte de opleiding tot missiepater overigens niet af en stapte over naar het Veldeke-college in Maastricht. Daarna is hij gaan werken bij de gemeente Meerssen. De overgang was groot: Jacques, die gewend was aan mooie klassieke volzinnen, werd omgeturnd tot ambtenaar: langer dan tien woorden mochten zijn zinnen niet meer zijn. Dat voelde "alsof me de tanden uit de mond werden getrokken".

2013blz127
Kapel van het Missiehuis na de brand (1954)

Gelukkig kreeg hij bij de diverse gemeenten waar hij vervolgens werkzaam was (vooral Beek) ook veel met cultuurzaken te maken. Daardoor is hij zich steeds meer gaan verdiepen in de cultuurhistorie van Zuid-Limburg en schreef mee aan ongeveer twintig boeken over de geschiedenis van Beek. Vooral sinds zijn vervroegde pensionering kon hij zijn dichterlijke gaven gaan etaleren: hij schreef (en schrijft) vele gelegenheidsgedichten, ook 152 sonnetten naar Shakespeare in het Beekse dialect en componeert knappe chronogrammen.

Een van zijn poëziebundels, getiteld Een vlucht over Overmaze, is gewijd aan historische thema's over alle Limburgse dorpen, die in het Partagetractaat van 1661 worden genoemd en deel uitmaakten van de Landen van Overmaas. Daartoe bestudeerde hij de historie van elk dorp en begon te dichten: dan kump 't waal. Zo is ook onderstaand gedicht B & B te C ontstaan: hij zag de schilderingen omstreeks 1955 (dus nog in de oude kerk), bestudeerde later de voorstellingen erop en de herkomst van de doeken en schreef daarna dit gedicht.
Namens de redactie: Simon Peters

Naschrift van de redactie:
Volgens een notitie van Mathieu Spronck (va Sjiel va Nandsje) uit 1988 is het hoofdaltaar van de oude kerk overgeplaatst in de huidige nieuwe kerk, maar de beide zij-altaren niet. Een van deze zij-altaren zou teruggegeven of verkocht zijn aan de abdij van Val-Dieu (waar de drie altaren ook vandaan kwamen), maar onze speurtocht in Val-Dieu heeft vooralsnog niets opgeleverd: men weet daar van niets. Het andere zij-altaar werd in de nieuwe kerk geplaatst, links onder het oude oksaal (tegen de sacristie aan), maar op het moment van plaatsing (1958) was het bovenstuk met de schildering reeds verdwenen (verkocht door pastoor Frissen met medewerking van een amateur-antiek-handelaar). In 1962, begin januari, is dit altaar samen met de kerststal die ervoor stond totaal verbrand.

Drie reacties op onze oproep in ‘Oonder Os’ wezen ons in de richting van de kapel van de Broeders van de Beyaart in Maastricht, maar daarbij bleek het te gaan om een rustaltaar, dat door de familie Heusschen in de Kerkstraat alhier gebruikt werd voor de Sacramentsprocessie.

Met dank aan:
Sjef Ubaghs, José Schoenmmakers-Everaers, Jean Keulen, fam. Spronck-Beijers en Jean-Marie Fastré historicus in Val-Dieu.