“ ’n Keersje kaom de Väörsjtraot aaf…”
Begin 1997 werd het Limburgs dialect officieel erkend als streektaal. Nu we jaren verder zijn, valt de werkelijke betekenis hiervan tegen. Je zou immers mogen verwachten dat na zo’n erkenning het onderwijs en ons provinciebestuur daar direct op zouden inspringen. Niets is minder waar. Wel in Belgisch Limburg. Alle docenten van de middelbare scholen zijn daar van een lespakket voorzien met de titel: “ich kal ooch Limburgs”. Het Belgisch provinciebestuur heeft blijkbaar begrepen dat de taal een belangrijk onderdeel is van een cultuur en voor een deel de identiteit bepaalt van mensen. Dialect spreken mag tegenwoordig en wordt niet meer als dom ervaren. Men moet alleen aanvoelen in welke situatie men dat doet, maar dat heeft temaken met de normale fatsoensnormen.
Na de officiële erkenning als streektaal gingen stemmen op, in navolging van Friesland, op de Limburgse plaatsnaamborden onder de Algemeen Nederlands (AN) versie ook de Limburgse te vermelden. Wim Kuipers, die toentertijd in de zaterdagbijlage van de Limburger een rubriek over het dialect mocht verzorgen, constateerde terecht dat zo’n idee tot vreemde situaties kan leiden. Want als we over het Limburgs spreken dan hebben we het over een verscheidenheid aan dialecten. Een lappendeken van dialecten wordt het vaak genoemd, dat is ook de charme. Zo zal de Gronsveldenaar willen dat onder de plaatsnaam Gronsvel Groêselt wordt vermeld, terwijl het in de beleving van de Keerdenaar Groônsvêld zou moeten zijn. De Heerlenaar zal kiezen voor Haele, terwijl de Keerdenaar “Hieëlder” zal zeggen. Onder de plaatsnaam Cadier en Keer zou Keer moeten staan, behalve voor de Maastrichtenaar die spreekt over Kier. À propos, je hoort de laatste tijd steeds vaker, ook dialectsprekers, over Cadier en Keer spreken in plaats van Keer. Keer is sinds eeuwen de dialectnaam van ons dorp. Dat is ook logisch omdat de oorspronkelijke betekenis van beide woorden hetzelfde moet zijn geweest, ook al zijn we ons daar nu niet meer van bewust. (zie Cadier en Keer: twee woorden één begrip). Dus in het dialect spreken we niet over Cadier en Keer of nog erger Cadierénkeerdenaar, maar gewoon kort: Keerdenaer en in de vrouwelijke vorm over Keerse. Waarbij de oudere Keerdenaren in het laatste geval het over Keersje zullen hebben.
Plaatsnamen
Hieronder een selectie van plaatsnamen die in het Keerder dialect voorkomen.
Aoke= Aken; Âmie = Amby; Awbel = Aubel(B);
Bieëk= Beek; Bieëmele= Bemelen; Breusj= Breust; Bún= Bunde;
Dâlem = Daelhem;
Ikkelder = Eckelrade; Iêpe= Epen; Iêzere= IJzeren;
Êisde= Eijsden; Eengber= Ingber;
’t Gastes= Gasthuis; Gelaen= Geleen; Gäöl= Geulle; Groônvêld= Gronsveld; Gölleppe= Gulpen;
Goeëdsdel= Val-Dieu;
Hare = Borgharen; Hiêr= Heer; Hieëlder= Heerlen; Hêrkender= Herkenrade;
Huëgem= Heugem; Hoôntem= Honthem; Hoêgkruuts= Hoogcruts; Hoûtem= Houthem; Húlsbêrreg= Hulsberg;
Kirrekrao= Kerkrade; Kölle= Keulen; Klúmme= Klimmen; De Klonie=Mariadorp;
Laoneke= Lanaken; Luuk= Luik; Lúmmel= Limmel; Luterao= Lutterade;
Maarend= Maarland; Mêrregraote= Margraten; Mesjtreech= Maastricht;
Mieërsje= Meerssen; Moersjelt= Moerslag;
Oêsj= Oost;
Riêkelt= Rijckholt; Roeëtem= Rothem;
Sjaân= Scharn; Sûb= Sibbe; Sumpelvêld= Simpelveld; Sintgietere= Sint Geertruid;
Tebannet= Banholt; Terhoeërsj= Terhorst;
Vaols= Vaals; Vallekebêrreg= Valkenburg;
Wèttem= Wittem; Wielder= Wylre
Straatnamen
Vóór de oorlog bestond, op enkele kleine uitzonderingen na, de bebouwde kom van ons dorp uit drie straten: de Väörsjtraot (Kerkstraat), de Echtersjtraot (Limburgerstraat) en de Oondersjtraot (Dorpsstraat). Veel Keerdenaren noemen deze straten nu nog altijd zo. Zelfs toen onlangs (11 juni 1998) in de kerk de mededeling werd gedaan van het overlijden van Pierre Lemmens werd erbij vermeld dat de overledene in de “Oonderstraat” heeft gewoond. Hoe kwam men aan de naamgeving? Heel logisch. Men bekeek het dorp vanaf het belangrijkste gebouw: de kerk. De Kerkstraat was dan de voorste straat, de Väörsjtraot, de Limburgerstraat de achterste, de Echtersjtraot en de Dorpsstraat de onderste, de Oondersjtraot.
Verder sprak men ook van “op” en “af”. “Iech kaom de Väörsjtraot aaf”. In oude archiefstukken is sprake van het “Onderste Eijnde”en het “Bovenste Eijnde”van het dorp. Het Onderste Eijnde was aan de Maaskant, het Bovenste Eijnde aan de kant van Margraten. Het Onderste Eijnde is inmiddels uit ons spraakgebruik verdwenen. Het Bovenste Eijnde is blijven bestaan in het woord Indsje zoals de buurt en het daar gelegen eetcafé nu nog heten. Dus de Väörsjtraot aaf betekent van boven naar beneden, richting Maas dus.
Op ’t lând, vreuger
Naar aanleiding van het dialectstuk Op ’t lând, vreuger is ons door lezers gevraagd, een paar gebruikte termen nader te verklaren. De schrijver, Jean Janssen, zegt er het volgende van:
De ploog drej ziete = de ploeg instellen voor ondiep ploegen. Drej = ondiep
’t Pieërd aafsjpanne = het leidsel losmaken, oprollen en de ploogshaam afhaken.
Op ’t land inbrieëke = de eerste keer eggen na het ploegen. Dit gebeurde rechtuit, daarna werd nog een tweede en derde keer in een andere richting geëgd alvorens werd ingezaaid, waarna werd opgeëgd. Er was dan geen stap van boer of paard meer op het land te zien.
De spelling
De vorige keer hebben we enkele voorbeelden gegeven van de lange klinker ae die voorkomt in woorden als praek (preek) en baer (beer). Verder waren er nog woordjes met een naslag zoals kieëtel (ketel), oeëve (oven), nuëge (negen), duuën (doornen), waarbij de klinker verlengd wordt met een ë.
In dit artikel gaan we verder met een klank die in het AN ook niet voorkomt: de ao, lijkend op de klank in het Engelse woord “law”(wet). Deze klank komt voor in woorden als baog (boog), blaos (blaas), draod (draad), kaord (koord), keplaon (kapelaan), maon (maan), paol (paal), seldaot (soldaat), sjaop (schaap), taofel (tafel), sjtraot (straat). Het zijn woorden die in het AN vaak een aa- of oo-klank hebben.
Een kenmerk van de ao-woorden is dat ze bij verkleining een andere klank (een umlaut) krijgen, lijkend op het Engelse woord “bird”: bäögske, bläöske, dräödsje, käördsje, kepläönsje, päölke, seldäötsje, sjäöpke, täöfelke.
Ook in het meervoud krijgen ao-woorden vaak een unlaut, maar niet altijd.
Enkele voorbeelden:
‘ne paol twie päöl e kléin päölke
E sjaop twie sjäöp e kléin sjäöpke
’n taofel twie taofele e kléin täöfelke
‘ne seldaot twie seldaote e klein seldäötsje.

seldaot en seldäötsje
Om het moeilijker te maken:
Ook sommige oeë- woorden krijgen äö als verkleinwoord:
woeërd (woord) wäördsje
boeërd (boord) bäördsje
zoeën (zoon) zäönsje
Op het wegkruis aan de Groenstraat/Rijksweg staat de tekst: Iech wies daste koams.
Iedereen die het voorgaande goed gelezen heeft, weet nu dat in het woordje koams de beide klinkers verkeerd omstaan, het moet dus zijn kaoms. De oa-klank komt in het Keersj dialek niet voor, wel bijvoorbeeld in Valkenburg en in Midden-Limburg.
U weet: we staan open voor vragen, aanvullingen en opmerkingen over alles wat in de dialectrubriek wordt besproken.
Door Jo Purnot, jaargang 1 blz 155-158