De geschiedenis van ’t Rooth: Ontstaan en geschiedenis tot en met de Tachtigjarige Oorlog
In eerdere Kronieken is het ontstaan en de geschiedenis beschreven van Cadier, Keer en van de buurtschappen Honthem en Sint Antoniusbank. Dit artikel gaat over het ontstaan van ’t Rooth en de historie van deze buurtschap tot en met de Tachtigjarige Oorlog. Omdat er maar weinig archiefgegevens over ‘t Rooth zijn, moet worden volstaan met fragmenten. Deze zijn grotendeels afgeleid van informatie die in de literatuur beschikbaar is over de heerlijkheden Gulpen en Margraten waartoe ’t Rooth achtereenvolgens behoorde.
De ontstaansgeschiedenis
Vanuit Aken
Zoals in de stichting van Cadier het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw van Maastricht en in de stichting van Keer het kapittel van Sint Servaas van Maastricht de hand hebben gehad, heeft het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw uit Aken haar stempel gedrukt op vestigingen in het Karolingische koningsgoed Gulpen waartoe ook het gebied Margraten en het latere ’t Rooth behoorden.
Het Akense kapittel van Onze-Lieve-Vrouw stond bij Karel de Grote (ca.745-814), keizer van het Heilig Roomse Rijk en bij zijn opvolgers in hoog aanzien. Daardoor heeft dit kapittel van deze vorsten omvangrijke schenkingen ontvangen onder meer in de vorm van grond. Eén van de schenkingen aan het Mariakapittel was het Karolingische koningsgoed Gulpen, dat toen nog bestond uit woeste gronden (nog niet voor de landbouw geschikt gemaakt).
Ontstaan van Gulpen
Doordat onder het bewind van Karel de Grote de welvaart in zijn rijk ging stijgen, is ook de bevolking toegenomen en ontstond er behoefte aan nieuwe landbouwgronden. Het Akense Mariakapittel had om in die behoefte te voorzien onder meer het oog laten vallen op het gebied Gulpen. De plek werd uitgekozen omdat ze in het dal lag waarin het riviertje de Gulp in de Geul uitmondde. Dit was de beste plek omdat er water was voor de mensen die zich daar gingen vestigen. Bovendien lag dit gebied aan de grote Romeinse weg die van Maastricht via Bemelen, Gasthuis, Scheulder, Gulpen, Vijlen, Lemiers naar Aken leidde.
Deze gunstige ligging is er de oorzaak van dat Gulpen al in de vroege middeleeuwen (vóór het jaar 1000) is gesticht.

De dom van Aken; Mariakerk en kapittelkerk
Overigens wordt Gulpen pas in de elfde eeuw voor het eerst genoemd in de officiële stukken. Uit die stukken blijkt dat in het jaar 1020 de vrome keizer Hendrik II (sinds 1014 keizer van het Heilig Roomse Rijk) het gebied Gulpen aan dit kapittel heeft geschonken.
Ontstaan van Margraten
Het is volgens historicus J. Renes waarschijnlijk dat het Akense Mariakapittel ook de hand heeft gehad in de ontginning van Margraten omdat deze vestiging oorspronkelijk Mariarade (‘Sante Marien Rod’) heette. En omdat Margraten nog lang Gulpen op de Berg werd genoemd is het waarschijnlijk dat Margraten vanuit Gulpen is gesticht. Als Sante Marien Rod wordt Margraten voor het eerst genoemd in het jaar 1248.
Uit onderzoek van Hartmann weten we dat in de twaalfde eeuw op de meeste plaatsen op het plateau een begin is gemaakt met de ontginning (waaronder Keer en Cadier). In die tijd werd de behoefte aan nieuwe landbouwgronden als gevolg van de bevolkingsgroei nijpend. Het lijkt daarom waarschijnlijk dat het Akense kapittel ook in de twaalfde eeuw opdracht heeft gegeven tot ontginning van Margraten.
Ontstaan van ‘t Rooth
Tot het grondgebied Gulpen/Margraten behoorde een grote hoeve in Groot-Welsden die eveneens in het bezit was van het Akense Mariakapittel. Rond deze hoeve, die in de zeventiende eeuw is verdwenen, zijn zowel ’t Rooth als Klein Welsden gesticht. Volgens Renes is het gebied rond de hof van Groot Welsden eerst in brede stroken opgedeeld en in cultuur gebracht, waarna pas later op de grenzen van deze stroken de bebouwing heeft plaats gevonden van ‘t Rooth en van Klein Welsden. Omdat de hoeve in bezit was van het Mariakapittel mag worden aangenomen dat dit kapittel ook de opdracht tot deze ontginning heeft gegeven.
De naam ‘t Rooth
De naam ’t Rooth komt van Rode dat de eerste keer is opgetekend als Roet in 1368 en als ‘t Roet in 1377. Deze naam is afgeleid van het werkwoord rooien wat betekent: ontginnen door het kappen en bebouwen van bosachtig gebied. Zoals hierboven vermeld is het woord Rod ook gebruikt in de oorspronkelijke naam van Margraten; ‘Sante Marien Rod’.

De hof van Groot-Welsden. Laathof, 17e eeuw. De oudste kern bestaat uit een woongedeelte en de achterbouw; vergroting woonhuis 1911; schuren uit 1857 en 1911 -1913.
Het verwante woord rade is in onze streken bij de naamgeving van veel plaatsen gebruikt. In totaal zijn er een kleine twintig plaatsen die eindigen op rade, waaronder Eckelrade en Herkenrade. Ook in de naam het Land van ’s Hertogenrade waartoe Gulpen, Margraten en ‘t Rooth behoorden, komt het woord rade terug. Kennelijk was er in al deze plaatsen het te ontginnen gebied bosachtig.
Fragmenten uit de historie
Vorsten met gebiedshonger
De geschiedenis van de dorpen en buurtschappen rond Maastricht, waaronder ’t Rooth, is in sterke mate bepaald door de vele oorlogen die zijn gevoerd door vorsten met gebiedshonger. Tot de Franse tijd (1794-1813) waren dit de feodale vorsten: in de dertiende en veertiende eeuw de Brabantse hertogen, in de zestiende en zeventiende eeuw de Habsburgse keizer Karel V en diens zoon Philips II en aan het einde van de achttiende eeuw de Franse zonnekoning Lodewijk XIV. In het spoor van de Franse revolutie heeft ook de Franse keizer Napoleon vele oorlogen gevoerd.
’t Rooth Brabants
De hertogen van Brabant waren de eersten die ambities hadden om te heersen over een groter rijk. Zij richtten hun pijlen vooral op de gebieden die ze later de Landen van Overmaas zouden noemen.
In 1288 in de slag bij Woeringen (nu deel van Keulen) heeft hertog Jan I van Brabant (1267-1294) zich het land van ’s Hertogenrade met het gebied Gulpen, Margraten en ’t Rooth toegeëigend. Het land van ‘s Hertogenrade vormde samen met de eveneens door de Brabanders veroverde landen van Daelhem en van Valkenburg de Landen van Overmaas. Vanuit Brussel gezien, waar de hertog van Brabant zetelde, lagen deze drie landen aan de overzijde van de Maas en werden daarom de Landen van Overmaas genoemd.
Met de verovering door de Brabanders in 1288 werd Gulpen een zelfstandige heerlijkheid. In deze heerlijkheid oefende de heer het gezag uit namens de hertog van Brabant. Hij verkreeg zijn inkomsten door het innen van heerlijke rechten zoals het recht om cijnzen (soort onroerendgoedbelasting), tienden (vorm van winstbelasting) en pachten. De meest voorkomende cijnzen bestonden uit afdrachten van granen en pluimvee als kapoenen (gecastreerde hanen), ganzen, hennen en pullen (jonge hennen). Op grond van het tiendrecht moesten de boeren 10% van de opbrengst van hun land aan de heer afdragen in de vorm van producten van het land of later in geld.
De boeren van ’t Rooth leverden op deze manier ook hun bijdrage aan het inkomen van de heer.

Het land van Rode (’s-Hertogenrade) na het Partagetractaat van 1661.
Tachtigjarige Oorlog
Keizer Karel V (1500-1558) had ambities die verder reikten dan die van de Brabantse hertogen. Hij werd keizer van het grootste Europese rijk sinds dat van Karel de Grote. Ook de Landen van Overmaas werden deel van dit Habsburgse rijk. Zoon Philips II (1527-1598) volgde zijn vader op in de Nederlanden en in Spanje. Philips II was een fanatieke katholiek die vastbesloten was de ketterij van het in het noordelijk deel van de Nederlanden opkomende protestantisme de kop in te drukken. Hij deed dat met harde hand, wat in 1568 leidde tot de opstand van de Hollandse gewesten onder leiding van stadhouder Willem van Oranje. Deze opstand mondde uit in een oorlog die, met een onderbreking van twaalf jaar, tachtig jaar heeft geduurd (Tachtigjarige Oorlog 1568-1648).
Veel rampspoed
Deze Tachtigjarige Oorlog heeft de bewoners van de landen van Overmaas en in het bijzonder de dorpen rond Maastricht veel rampspoed gebracht. Maastricht was zowel voor de Hollanders als voor de Spanjaarden een gewilde prooi. De dorpen rond Maastricht waren niet alleen doorgangsroute, maar dienden ook als winterkwartier en regelmatig als slagveld. Al bij het begin van de oorlog, in 1568, deed Willem van Oranje een poging om Maastricht te veroveren maar die mislukte. Het gebied Valkenburg-Gulpen-Maastricht was daarbij gevechtscentrum.
Slag bij Bemelen
In 1574 deed Lodewijk van Nassau (1538-1574), een broer van Willem van Oranje, een nieuwe, wederom vergeefse, poging om Maastricht in handen te krijgen en legerde daarbij zijn troepen in een boog van Meerssen via Scharn en Bemelen naar Gronsveld en Maarland.

Lodewijk van Nassau
In de slag bij Bemelen die in de nacht van 17 op 18 maart 1574 plaats vond, sneuvelden 400 tot 700 Nassauers van de 1200 die zich in Bemelen bevonden. De Spanjaarden braken de huizen en de kerk van Bemelen open en gingen over tot plundering.
Zeker in de slag bij Bemelen in 1574, maar waarschijnlijk ook al in 1568 bij de gevechten in het gebied Valkenburg-Gulpen-Maastricht zal ’t Rooth niet gespaard zijn. Dat is temeer waarschijnlijk omdat het aan de route lag van Maastricht naar Aken die via Bemelen, Gasthuis en Scheulder liep.

Fragment van een tekening van route Maastricht – Aken via Bemelen, Gasthuis en Wolfshuis, dus langs de oostgrens van ’t Rooth
Onderdak aan 34.000 Spaanse soldaten
Nadat Maastricht in 1578 openlijk voor de Nederlanden had gekozen, kwam het Spaanse leger in 1579 onder leiding van de hertog van Alva orde op zaken stellen. De bewoners van de dorpen rond Maastricht kregen het toen opnieuw hard te verduren. Ze werden gedwongen om aan de 34.000 manschappen van het Spaanse leger onderdak te verschaffen. Veel boeren uit deze dorpen vluchtten naar Maastricht, maar daar kwamen ze van een koude kermis thuis. Ze werden ingelijfd bij de burgermilitie van het Staatse leger die moest helpen de stad tegen de Spanjaarden te verdedigen.
Bij een van deze belegeringen van Maastricht zijn vernielingen aangebracht in de kerk van Margraten die ook de parochiekerk was voor de inwoners van ’t Rooth. In een steen in de zuidwand van de toren van deze kerk is een tekst ingemetseld die herinnert aan deze vernieling. Zoals ook uit de tekst blijkt is de kerk in 1617 hersteld in opdracht van Frans van Eynatten (1545-1619) heer van Gulpen en Margraten. De tekst luidt:
AUSS DIRECTION DES WOL EDELEN FRANTZEN VON EYNA TTEN HERN ZU NEWERBURG ETZWEILER GULPEN UND MARGRATEN IST DISS IM BELECH MAESTRICHT DESTRUERTES SCHIFF UND VON UNWEDTER ABGE SCHLAGEN TORN ZU DER EHREN GOTTES ANNO 1617 ERBAWET UND VOLMACHT. BIDT GOTT VOR SEIN SEEL

Kerk van Margraten. De tekst in de zuidwand van de toren is slecht en maar gedeeltelijk te lezen. De steen bevindt zich deels boven de aansluiting van het dak van de Mariakapel, die tegen de kerktoren is aangebouwd.
Paardenvoer
Het duurde tot 1632 voordat Frederik Hendrik van Nassau, zoon van Willem van Oranje, een leger op de been kon brengen dat de Spanjaarden de baas was in de strijd om Maastricht. Vooral de eenvoudige boeren in plaatsen als ’t Rooth hadden onder deze oorlog zwaar te lijden, omdat de gewassen op het veld door het leger van Frederik Hendrik als paardenvoer werden gebruikt. Bovendien moesten ze oorlogsbelastingen betalen. Tot overmaat van ramp was er in die tijd ook nog een grote sterfte in deze streken als gevolg van besmettelijke ziekten. Dit is op te maken uit een brief uit 1610 van Frans van Eynatten (heer van Neuburg, 1545-1619) aan de Raad van Brabant.
Onderdrukking door Hollandse protestanten
Toen in 1648 eindelijk vrede werd gesloten tussen de Spanjaarden en de Hollanders kon nog geen overeenstemming worden bereikt over het bezit van de Landen van Overmaas. Dit had tot gevolg dat er vooral rond Maastricht regelmatig gevechten uitbraken tussen de soldaten van beide partijen die zich nog in dit gebied ophielden. Voor deze dorpen was de vrede nog niet aangebroken.
Pas dertien jaar na het einde van de Tachtigjarige Oorlog, in 1661, werd in het Partagetractaat (verdelingsverdrag) overeenstemming bereikt over de verdeling van de Landen van Overmaas in een Spaans deel en een Staats deel. De heerlijkheid Margraten met ‘t Rooth werd, net als de heerlijkheid Cadier, Staats. De inwoners van ’t Rooth die gedacht hadden nu van alle lasten verlost te zijn kwamen bedrogen uit. De Staatse gebieden werden als een wingewest (een soort kolonie) beschouwd. De inwoners hadden geen stem in het landsbestuur maar moesten wel zware belastingen betalen. De katholieke schouten en schepenen werden vervangen door Hollandse gereformeerden. Op de scholen mochten alleen onderwijzers die lid waren van de gereformeerde kerk lesgeven.
In 1662 werden de inwoners van Staatse gebieden als ‘t Rooth verdere beperkingen opgelegd. De Hollanders kondigden het Echtreglement af dat de inwoners verplichtte voor een protestantse predikant te trouwen. Een jaar later, in 1663, gingen ze nog een stap verder door zowel de kerk van Margraten als die van Cadier te sluiten.
Voor de inwoners van ’t Rooth zou de sluiting van de kerk in Margraten niet zo een probleem zijn geweest omdat de meesten toch in Cadier naar de kerk gingen. Maar omdat ook de kerk in Cadier op slot ging, moesten ze voor het vervullen van hun (parochiële) kerkelijke plichten naar Honthem dat niet Staats was en waar de bewoners van de parochies Cadier en Margraten een noodkerk hadden ingericht. Daar droeg pastoor Christaan Haesen van Margraten de H. Mis op.

Trouwen voor de dominee. |
Tekening: Jean Bessems (va Lèike).
Ten slotte
Ofschoon er maar heel weinig harde gegevens beschikbaar zijn over de geschiedenis van ’t Rooth zijn er toch voldoende aanwijzingen dat deze buurtschap vanaf de dertiende eeuw tot en met de Franse tijd veel ellende heeft gekend. Veel leed is veroorzaakt door de herhaalde belegeringen van de vesting Maastricht die door machtswellustige vorsten zijn ondernomen en waarbij ’t Rooth door de legers werd gebruikt als doorgangsroute of winterkwartier of als slagveld. De plunderingen, berovingen en vernielingen van gewassen op de velden door deze legers hebben ook de inwoners van ’t Rooth regelmatig tot de rand van de armoede gebracht, temeer omdat er ook nog vaker oorlogsbelastingen betaald moesten worden aan een of aan beide strijdende partijen.
Naast dit oorlogsleed hebben de inwoners van ’t Rooth veel leed ondervonden van de onderdrukking van hun geloofsuitingen door Hollandse protestanten tijdens de Tachtigjarige Oorlog.
Hoe het ’t Rooth vergaan is na de Tachtigjarige Oorlog wordt beschreven in de Kroniek van 2020. (Noot: Deze editie is niet meer uitgekomen)
Geschreven door Fons Meijers (2019)
Geraadpleegde literatuur
- Renes drs. J.: De geschiedenis van het Zuid-Limburgse Cultuurlandschap.1988.
- Hartmann, dr. J.H.L.: De reconstructie van een Middeleeuws Landschap. Nederzettingsgeschiedenis en instellingen van de Heerlijkheden Breust en Eijsden. 1986.
- Ubachs, dr. P.J.H.: Handboek voor de geschiedenis van Limburg. 2000.
- Tummers Paul e.a.: Limburg. Een geschiedenis. Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap. Maastricht. 2015.
- Hovens Frank: Margraten, Gehecht aan het Verleden, gericht op de toekomst. 2011.
- Stichting Heemkunde Bemelen: Bemelen 1000+, Verhalen uit de dorpshistorie. 2018.
- Archief Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL) 30.014: Gemeente Margraten.
- Schaapveld Kees: Bestuur en bestuurders in Nedermaas.
- Schulte A.G.: Margraten, Mheer en Noorbeek, DBNL. org.1991.
- De parochie van de Heilige Kruisverheffing Cadier en Keer 750 jaar 1266-2016. Jo Purnot (eindredactie), Fons Meijers, Jeannie Prevoo-Spronck en Harry Beckers.
- Wikipedia: Mariënstift (Aachen).