Tolhuis

Afdrukken
monument en document
Familie Vaassens woonde er 115 jaar
Door Jo Purnot en Wiel Becker
 
Tolhuis_500x338

 

Een van de markantste gebouwen in ons dorp, zeker qua bouwstijl, is het voormalige Tolhuis (Tolhoês), Rijksweg nummer 87. Het huis is gebouwd in 1825, direct na de aanleg van de nieuwe “steenweg” Maastricht-Aken. De bouwer (architect) was Servais, de opdrachtgever graaf De Liedekerke. De grond waarop het Tolhuis is gebouwd , behoorde bij de achterliggende pachthoeve, die eveneens eigendom was van de graaf.

 

 

 

Het Tolhuis is gebouwd van bakstenen, waarschijnlijk gebakken van leem uit de tegenover gelegen Brikkewéi. Het huis heeft een zadeldak en aan de voorzijde is een galerij met vierkante hardstenen pijlers. In het Rijksarchief in Maastricht bevindt zich een boek met honderden tekeningen van Matthias Soiron, meester-schrijnemaker en metselaar, zoals hij zichzelf noemt. In dit boek staan ook twee tekeningen van het Tolhuis. Een van de tekeningen, die van de binnenzijde, is bij dit artikel geplaatst. Op ons verzoek is de tekening door de huidige bewoner/eigenaar Bernard Visser licht bewerkt.

 

 

Tolplaatsen

Na jarenlang praten begon men eindelijk in 1824/1825 met de aanleg van de Rijksweg van Maastricht naar Aken. Nadat deze gereed was, werd bij Koninklijk Besluit van 9 januari 1828 bepaald dat er vijf tolpunten moesten komen, in onderstaande bewoordingen gespecificeerd:

- “In Heer bij duiker nr. 2, op 3040 ellen uit het midden van Maastricht

- In Keer bij het huis van Heusschen, op ongeveer 4430 ellen van de vorige

- In het gehucht de Hut bij duiker nr. 9, op ongeveer 5670 ellen van de vorige

- Te Wahlwiller 150 ellen van duiker nr. 17, op ongeveer 6100 ellen van de vorige

- In het gehucht het Einde bij duiker nr. 26, op ongeveer 4670 ellen van de vorige en 3215

   ellen van de Pruisische grenzen”.    

In Keer werd het huis Heusschen genoemd. Waarschijnlijk was een gezin Heusschen de eerste huurder van het Tolhuis, omdat het al eerder als pachter op de achterliggende hoeve (Kerkstaat 142-144) had gewoond. Een duiker is een gang die water onder de weg doorvoert. De lengte van een el werd in 1825 vastgesteld op één meter.

 

We hebben de afstanden die in het Koninklijk Besluit vermeld staan, nagemeten en de grens in Vaals als uitgangspunt genomen. De tol bij wat “het Einde” genoemd wordt, lag in Lemiers aan het eind van het dorp, waar de Koningsweg op de Rijksweg uitkomt. Ook in Wahlwiller lag de tol bij het verlaten van het dorpje en bij het buurtschap de Hut vlakbij het laatste huis aan de linkerkant; in Keer bij het Tolhuis en in Heer komen we 100 à 200 meter voorbij het Kruispunt uit.

 

Tolheffing  

Tolheffen is een gebruik van alle tijden, ook in onze streek. In 1401 was al sprake van tolheffing in Bemelen. De oude weg van Maastricht naar Aken liep toen door die plaats. De tolgelden werden gebruikt om de aanleg en het onderhoud van de wegen te financieren. In de Middeleeuwen stond tolheffing ook borg voor veiligheid, want wilde de landsheer dat “zijn”

wegen gebruikt werden door reizigers, dan moest hij ervoor zorgen dat deze vrij waren van struikrovers en andere louche figuren. Het Rijk inde in de vorige eeuw (1800) de tol langs de Rijksweg niet zelf, die werd verpacht. Dat gebeurde tijdens een openbare veiling bij opbod en bij afslag. Het pachtgeld voor de Keerder tol varieerde van 470 gulden tot ongeveer 1200 gulden per jaar.

binnenkant tolhuis3

 

Plattegrond begane grond van het Tolhuis (1825)

 

De pachter moest elke maand één twaalfde van zijn pacht betalen. De pachttermijn ging in op 1 mei en gold in het algemeen voor zes jaar, een enkele keer komen we termijnen tegen van drie jaar. De tolpachter hoefde niet zelf de tol te innen, hij mocht dat uitbesteden. Zowel de tolpachter als “zijn” hulp moesten een verklaring onder ede afleggen. Die luidde: “Ik zweer van geene andere regten te vorderen dan de welke bij de wet zijn ingesteld en dat ik de mij opgelegde verpligtingen getrouwelijk zal invullen”. De tolheffing was aan vele regels gebonden. Tot in detail was voorgeschreven waar de tolheffer zich aan te houden had. Zo moest de weg worden afgesloten met een geel geverfde, zuiver vierkant gezaagde tolboom. Deze boom moest bij duisternis verlicht zijn. Koos de tolheffer voor een slagboom dan mocht die overdag nimmer gedeeltelijk openstaan. Van zonsondergang tot zonsopgang moest deze in open stand worden vastgezet, tenzij de “heffer” erbij waakte. Voorschrift was dat postillons, die hun komst op enige afstand aankondigden, de tolboom geopend moesten aantreffen. Bij aankomst van reizigers moest eveneens zonder enig oponthoud de tol worden gebeurd. Zelfs het soort wisselgeld dat de tolheffer bij zich moest hebben, was voorgeschreven. Sterke dranken waren in tolhuizen verboden, bier mocht wel.          

 

Om te voorkomen dat men allerlei sluiproutes gebruik zou maken, mocht de tolpachter binnen een afstand van 600 meter ook bij zijwegen palen plaatsen, de zogenaamde bijpalen. Zo lezen we in het tolboekje van 1897 dat de tol te Keer midden voor het huis van Jan Vaessens (toenmalige bewoner van het Tolhuis) is geplaatst en dat bijpalen geplaatst mochten worden bij “den Eckelraederweg, de Groenstraat, den Limburgerweg en den Einderweg”. Het tolheffen mocht alleen bij het passeren van de hoofdtolpaal of een der bijpalen. In het laatste geval als men bijvoorbeeld komende van de Eckelraederweg richting Maastricht ging of komende van Maastricht de Eckelraederweg insloeg. Het oversteken van de Rijksweg was niet tolplichtig. In 1870 bedroeg het tolgeld:

- voor elk paar wielen van een rij- of voertuig 2 ½ cent

- voor een aangespannen rund of ezel ook 2 ½ cent

- voor een paard of muilezel 5 cent.

Voor een veulen hoefde pas betaald te worden als het snijtanden had. Er zijn periodes geweest dat men ook voor een bokkenwagen en een hondenkar moest betalen. Niet iedereen moest tol betalen: Bestuurders, ambtenaren, politie, en militairen waren tolvrij. In onze provincie waren zelfs de paarden en rijtuigen van de bisschop vrijgesteld. Ook de paarden en rijtuigen voor het gebruik van de brievenposterij waren, inclusief de conducteur en de postillon, tolvrij. De Keerdenaren en wellicht zelfs een aantal Honthemenaren hadden niet zo vreselijk veel last van de tolheffing. Want voor voertuigen en dieren van boerderijen die binnen 2 ½  kilometer hemelsbreed van de tol lagen hoefde men niet te betalen. Mits de “spullen” die ze vervoerden voor henzelf bestemd of van hen afkomstig waren. Ook beesten die van de ene naar de andere wei gedreven werden, waren tolvrij.  

Tolhuis1_500x312

Het Tolhuis met schuur in de zeventiger jaren van de vorige eeuw

 

 Op elke tolplaats moest een boek met pen en inkt liggen waarin de tolbetaler hun klachten kwijt konden. De bladzijden van het klachtenboek waren genummerd, zodat de tolheffer geen bladzijde kon verdonkeremanen. Van het klachtenboek werd regelmatig gebruik gemaakt. In het archief van Rijkswaterstaat komen we her en der lijsten tegen met namen van tolpachters. De lijsten zijn bij lange na niet compleet en beginnen pas in 1841. Het waren niet altijd Keerdenaren die de tol aan de Rijksweg pachten. In 1841 pachtte Pierre Aen voor 1000 gulden per jaar de tol. Hij woonde in Saint André bij Luik. Hij trok de Keerdenaar Franciscus Willem Weijers aan als beheerder. Deze was herbergier en ongehuwd. Zijn herberg was in het huis waar nu de bloemist Widdershoven (Rijksweg 67) woont. Daarna pachtte G.N. Rutten uit Maastricht voor 1170 gulden en in 1850 was L. Habets uit Berg en Terblijt voor 1230 gulden de nieuwe pachter. Weijers was inmiddels overleden en de weduwe Maria Janssen-Souren had het beheerschap overgenomen. Zij werkte daarna ook voor pachter Leonard Stouten. Evenals haar voorganger Willem Weijers dreef Maria ergens langs de Rijksweg een herberg; de juiste plaats hebben we nog niet kunnen traceren. Op 1 mei 1870 komen we een nieuwe herbergier tegen, nu als pachter: Johannes Hyacint Mingels. Hij had na het overlijden van zijn oom Weijers (1850) de herberg overgenomen. De pachttermijn was zes jaar en het bedrag 630 gulden per jaar. Zes jaar later pachtte landbouwer Johannes Mingels voor 550 gulden de tol. Waarschijnlijk gaat het hier om dezelfde Johannes Hyacint. Vervolgens pachtte in 1888 Edmont Smeets, brouwer in Gulpen, voor zes jaren. Deze hield er blijkbaar eerder mee op, want op 1 mei 1891 is weer een Keerdenaar aan de beurt: landbouwer Frans Mingels. Frans pachtte maar voor drie jaar en moest 692 gulden per jaar neertellen. De eerder Jan Hyacint Mingels stond borg voor de tolpacht. Op 1 mei 1894 en 1 mei 1897 komen we de laatste pachter tegen: Hubert Wetzels. Hij dreef een winkelierzaak langs de Rijksweg, waar tegenwoordig eetcafé ’t Indsje (Rijksweg 97) is gevestigd. Hij moest voor zijn twee termijnen 470 en 621 gulden per jaar neertellen.

 

Bewoners 

Vanaf 1850 werd in onze gemeente een bevolkingsregister bijgehouden. Hierin noteerde men per woning wie er woonde. Vooral in de eerste twintig jaar ging men daar slordig mee om. Daardoor is niet met honderd procent zekerheid aan te geven wie allemaal in het Tolhuis hebben gewoond. Vooral, omdat tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw (1800) het tolhuis een soort “duiventil” was, waar ook meerdere gezinnen tegelijkertijd en kortstondig woonden. Volgens onze bevindingen woonde tussen 1850 en 1853 in het Tolhuis het gezin Wijnands-Habets. Christiaen, het hoofd van het gezin, was afkomstig uit Sint Martensvoeren. Hij was landbouwer en herbergier. Dat betekent dat het Tolhuis ook als herberg dienst heeft gedaan. Na zijn vertrek kwam Antoon Dael er wonen. Ook hij was herbergier en tevens handelaar in granen. Antoon overleed al een jaar later. Zijn hoogzwangere vrouw, Elisabeth Ploumen, had toen reeds vier kinderen, waarvan de oudste acht jaar was. Na haar vertrek in 1861 naar Margraten vestigden zich (vermoedelijk) de gepensioneerde rijksambtenaar Pieter Thuijs en Cornelia Keulers in het Tolhuis. Verder woonde er mevrouw Antony. Bij haar staat als beroep vermeld: “wachter”. Ook komt van 1863 tot 1865 het gezin Fievez er wonen. Kapelaan Arnold Wetzels en zijn zuster verbleven er korte tijd, in afwachting van een nieuw te bouwen kapelanie. De weduwe van Hoven-Pinkaers kwam er met haar gezin wonen voordat ze naar Amerika emigreerde. Ook komen we er nog de kastelein Peerboom tegen. Vanaf 1879 wordt het wat rustiger in het Tolhuis. Dan gaat voor het eerst de eigenaar er wonen: Johannes (Jaaneke) Vaessens.

VaassensBrouwers_500x372

Johannes Hebertus (Jaaneke) Vaassens (1840-1925) en zijn echtgenote Maria Elisabeth Hubertina Brouwers (1854-1920)

 

Het Tolhuis is vanaf de bouw in 1825 tot 1969 eigendom van twee families geweest. Tot 1855 mocht de grafelijke familie De Liedekerke zich eigenaar noemen, daarna de familie Veassens. Op 19 november 1855 verscheen bij notaris Brouwers in Gronsveld Edmon baron de Rosen, handelend als gemachtigde van zijn echtgenote Marie Emelie Gabrielle de Liedekerke Beaufort, beiden samenwonend te Neerepen onder Tongeren én Servaas Vaassens, landbouwer en hoefsmid te Cadier en Keer. Deze laatste kocht van de barones het tolhuis (huis,stallen en tuin) groot veertig roeden en 36 ellen, sectie B nrs 581 en 582. Verder nog een tuin van vijf roeden en 92 ellen, sectie A nr. 1227 en een strookje grond dat vanaf de steenweg naast het huis in een rechte lijn liep met de muur van de pachthoeve die daarachter lag, ter grootte van 80 ellen, sectie B gedeelte van nummer 579.  De koper Servaas (ze zullen hem wel Väös genoemd hebben) was ten tijde van de koop bijna 59 jaar. Hij was geboren in Heer. Zijn vrouw Anna Maria Lemmens was ruim twee jaar jonger en afkomstig uit Keer. Hun gezin telde vier kinderen:        

1. Johanna Maria, gehuwd met Guilleaume Spronck

2. Catharina Barbara. Zij overleed op achttien jarige leeftijd

3. Isabella, die haar levenlang ongehuwd bleef

4. Johannes Hubertus (Jaaneke), getrouwd met Elisabeth Brouwers.

 

Väös woonde met zijn gezin op de hoek Kerkstraat en groenpad (nu Kerkstraat nr.90). De köster (Heusschen) heeft er later zijn winkel gebouwd. Verder had Väös nog een woning ongeveer op de plaats waar vroeger de familie Hornesch heeft gewoond (nu Kerkstraat 134). Hij had niet slecht geboerd, want bij zijn overlijden in 1867 bezat hij 26 stuks onroerend goed. De zoon van Väös, Jaaneke, werd de volgende eigenaar van het Tolhuis. Toen hij, 39 jaar, in 1879 huwde, ging hij er ook wonen. Zijn echtgenote Maria Elisabeth Hubertina Brouwers was veertien jaar jonger en dochter van Joannes Petrus Brouwers en Anna Catharina Hubertina Houbiers (zie voor meer gegevens van dit gezin jaargang 1, nr. 1, blz. 31-32). Het verhaal gaat dat, toen Jaaneke en zijn vrouw in het Tolhuis introkken, zij in het begin alleen gebruik kon maken van het bovenhuis, omdat het huis beneden helemaal was uitgeleefd. Jaaneke en zijn vrouw kregen in totaal veertien kinderen waarvan, zoals dat in die tijd gebruikelijk was, een aantal jong overleed:

1.   Anna Maria Catharina (Maaria), geb. 28-03-1881, overl. Bemelen 30-09-1944. In 1929

      naar Limbricht verhuisd en daar gehuwd met Peter Schrijen.

2.   Maria Catharina  Hubertina (Nèt) geb.16-06-1882, overl. 07-09-1961, ongehuwd. Zij bleef

      in het Tolhuis wonen.

3.   Pieter Hubertus Servatius (Pie), geb.19-07-1883, overl. 23-12-1960 (Den Haag), tr. met

      Johanna Nietering, geb. 1982 (Den Haag)

4.   Servaas Hubertus, geb.10-09-1884, overl. 28-02-1885

5.   Maria Elisabeth, geb. 24-10-1885, overl. 16-12-1887

6.   Anna Isabella Hubertina (Anna), geb. 14-12-1886, overl. 24-10-1979 (begr.C&K),

      ongehuwd. Ook zij bleef in het Tolhuis wonen.

7.   Johannes Josephus Hubertus (Sjang), geb. 11-02-1888, overl. 26-05-1973 (begr.C&K) tr.

      25-06-1931 met Maria Catharina Hubertina Lambie, geb.30-01-1897 Sint Geertruid en

      overl. 26-05-1984 C&K.

8.   Hubertus Nicolaas, geb. 24-07-1889, overl. 06-12-1889

9.   Hubertin Lucia, geb. 11-01-1891, overl. 10-09-1980, tr. 09-02-1922 Nicolaas Joseph

      Hubertus Lardinois, naar Eckelrade verhuisd.

10. Hubertus Wilhelmus (Giljom), geb. 26-04-1892, overl.31-01-161 Maastricht (begr.C&K), tr.

      Gertrudis Rosalia (Trùi) van Dooren, geb. 09-11-1902 Hees (B) en overl. 07-04-1991

      (begr. C&K)

11. Egidius Hubertus (Sjiel), geb. 21-10-1894, overl. 12-12-1963, tr. 28-06-1928 met Helena

      Maria Agnes (Jès) Spronck geb.14-07-1904 Gronsveld, overl. 24-11-1995 (begr. C&K)  

12. Maria Hubertina Isabella Vaassens, geb. 18-02-1896, overl. 10-03-1896

13. Maria Margretha Hubertina (Tina), 28-05-1897, overl. 02-101985 (begr. C&K)

14. Johannes Hubertus Servatius, geb. 10-05-1899, overl. 02-06-1899.

Vaassenslambie_500x353

Johannes Joseph Hubertus (Sjang) Vaassens (1888-1973) en Maria Hubertina Catharina Lambie (1897-1984)

 

Over Jaaneke wordt verteld dat hij veel tijd heeft doorgebracht zittend voor zijn huis, meestal met een pijp in de mond. Ook in de Sjmiedse  (smederij) tegenover het Tolhuis was hij vaak te vinden om een praatje te maken met de mensen die daar in en uit liepen. Een paar knechts en later zijn zoons knapten het werk voor hem op. In 1920 overleed zijn vrouw. Hij overleefde haar nog vijf jaar. Na verloop van tijd verliet een aantal kinderen het huis. Drie ongehuwde dochters bleven achter: Nèt, Anna en Tina. In 1939 trok hun broer Sjang met zijn gezin weer bij hen in. Uiteindelijk kwam in 1969 een eind aan bijna 115 jaar familie Vaassens in het Tolhuis. De twee nog in leven zijnde zusters verkochten het huis aan Jean Coolen (van de Kaol). Deze schakelde architect Bollen in, die het huis behoorlijk onderhanden nam. Nadat het Tolhuis nog twee maal van eigenaar was gewisseld, verkocht op 27 april 1981 Willem van Krimpen, gehuwd met mevrouw Heide Pavenstedt, de woning aan dr. Bernard Visser en drs. Resie Wanders, de huidige (2008)  trotse bewoners.

 

VaassensTolhuis_500x327

Familie Vaassens bij de voorzijde van het Tolhuis rond 1916 ter gelegenheid van de communie van nichtje Tina Vaassens (Den Haag).

van links naar rechts: Maria Elisabeth Hubertina Brouwers en echtgenoot Sjang Vaassens, nichtje Tina, Anna, Marie, N.N. Brouwers, Tina, Guilliam, en Sjang

 

Met dank aan: Bennie Essers (va Pietsje), Mon Mourmans, Sef Vaassens, Jean Vaassens (va Trùi), Leike Schreurs (va Téike), Bernard Visser.

 

Geraadpleegde bronnen: Archief Provinciaal Bestuur port. 7735-7737, 7747-7748.

Archief Rijkswaterstaat port.659