Het is omstreeks acht uur ’s morgens op zondag 12 september 1948, een mooie, zonnige dag, als de eerste belangstellenden zich te voet, per fiets en per auto via de Pater Kustersweg naar Huize St. Joseph begeven. Doel is de plechtige onthulling van het verzetsmonument door de heer Verwilghen, gouverneur van Belgisch Limburg. Op de dag af is het dan vier jaar geleden dat in het bos bij Huize St. Joseph, vlak bij het kerkhof, elf jonge mensen van het Belgische verzet van de Sector Maaseik evenals een onbekende jongeman, vermoedelijk van Russische nationaliteit, omstreeks zeven uur in de avond, werden doodgeschoten.
Met de onthulling van dit monument komt een einde aan een jarenlange inspanning van een aantal Belgische inwoners van Heer om hun gevallen landgenoten blijvend te herdenken. Over de problemen die zij ondervonden bij het inzamelen van de financiële middelen om de oprichting van het monument mogelijk te maken en over de perikelen bij de uiteindelijke keuze van het ontwerp, gaat het tweede deel van dit artikel. In dit eerste deel wordt ingegaan op het drama zelf: de overval op het schuiloord van de Belgische verzetstrijders in de bossen van Rotem die leidde tot de dramatische gebeurtenis nabij Huize St. Joseph.
De voorgeschiedenis
Wij schrijven zondag 10 september 1944 even na de middag. Bijna een week houden enkele honderden weerstanders (verzetstrijders), zowel mannen als vrouwen, zich op in hun schuilplaatsen in de uitgestrekte bossen van het Belgisch-Limburgse Rotem (aan de weg tussen Lanaken en Maaseik). De bevrijders komen eraan! Brussel is op 3 september bevrijd en op 6 september volgt Luik en er zijn Engelse valschermspringers enkele kilometers verderop in Meeuwen geland. Ongeduldig wachten de weerstanders op de aangekondigde dropping van wapens en munitie op een open plek midden in de uitgestrekte bossen. Hieraan is dringend behoefte. Al die dagen trotseren zij de nachtelijke kou en de – nu en dan – hevige regenbuien. ’s Nachts slapen zij op bedden van varens of in een zelf gemaakte provisorische hut. Het wachten is echter tevergeefs; het vliegtuig komt niet. Toch geven de weerstanders het niet op: wachten blijft het parool. Het weer zal toch wel omslaan.
De overval op het schuiloord
In het hoofdkwartier van het Geheimleger van de Sektor Maaseik – schuiloord Rotem – gevestigd in de omgeving van de toenmalige Zinkfabriek met name in de winkel de Welvaart en aanpalende woningen in Rotem, heerst een gespannen sfeer. Men is nog steeds in afwachting van de komende dropping. Daarbij heeft men bovendien de taak ongeveer 27 gevangen genomen Duitse soldaten, een Belgische SS-er (een zwarte) en enige Nazi-gezinde vrouwen, opgesloten in de kelders van de zinkfabriek, te bewaken. Er heerst een zeer gespannen sfeer omdat een tweede aanval van de Duitsers wordt verwacht. De eerste, op zaterdag 9 september ingezet vanuit Lanklaar omstreeks 12 uur ‘s middags, is afgeslagen.

Kapel van de Weerstand in Rotem (B), 1951
En dan breekt op die zondagmiddag opnieuw de hel los! Er klinken geweerschoten: de vijand is in aantocht. Een tiental legertrucks nadert vanuit de richting van het dorp Lanklaar via de beide oevers van de Zuid-Willemsvaart de zinkfabriek. Het Duitse leger zet de overval op het schuiloord (met de naam Anatole) in. Paniek alom; veel verzetstrijders zien direct in dat tegen deze goedbewapende vijand geen kruid gewassen zal zijn. Slecht bewapend als zij zijn, is tegenstand nutteloos. Er rest slechts de vlucht. Maar hier wreekt zich de geringe guerilla-ervaring van vele weerstanders en – wellicht – de jeugdige overmoed. In plaats van een schuilplaats op te zoeken of zich te verstoppen in de riolen – zoals veel uit de Belgische mijnen gevluchte Russen doen – nemen zij hals over kop de vlucht, sommigen zelfs met de wapenen nog in de hand. De vijand kent geen pardon: deze verzetstrijders worden ter plekke – in Louwel, Opglabbeek en Opoeteren – doodgeschoten.
De bossen worden door de Duitsers systematisch uitgekamd en hierbij worden velen gearresteerd. Naast een aantal leden van de staf waaronder de leider Gustave Beazar worden ook enkele bewoners uit de omgeving van het hoofdkwartier gevangen genomen. Deels te voet, deels per vrachtwagen worden zij overgebracht naar As, waar de Duitsers hun hoofdkwartier gevestigd hebben. Daar blijkt dat de Duitsers over alle documenten en zelfs over de paspoorten van de weerstanders beschikken. Het kan niet anders of hier moet verraad in het spel zijn! Bij de vele gevonden documenten komen nog de verklaringen van de door de verzetstrijders vastgehouden en door de Duitsers uit de Zinkfabriek bevrijde gevangenen. Zij zijn belangrijke belastende getuigen. Ontkennen is er niet meer bij!
Overigens werd de verrader na de oorlog gevat en door het gerecht tot 20 jaar opsluiting veroordeeld. Evenwel: tot grote frustratie van de overlevenden en nabestaanden van de omgekomenen werd betrokkene na 10 jaar opsluiting in vrijheid gesteld.
Tot de gevangenen behoort onze zegsvrouw Alphonsine Vliexs, geboren in Maastricht (Amby) evenals haar drie zussen. Alle vier meisjes Vliexs waren ingeschakeld bij het verzet.
Op transport
Op maandag 11 september 1944 worden 26 gevangenen uit de Rotemse bossen, waaronder Alphonsine Vliexs, in enkele gesloten vrachtwagens op transport gesteld. Hier op de vrachtwagen verneemt zij van een medegevangene dat haar zuster Pia (24 jaar) is doodgeschoten. Hij verzwijgt echter dat hetzelfde lot haar andere zuster Bertha (21 jaar) heeft getroffen. Beiden zijn die dag standrechtelijk geëxecuteerd in het dorp Louwel. De lijdensweg van Alphonsine is echter niet ten einde: na een tocht via Mechelen-aan-de-Maas, Rekem en Lanaken houdt men halt, even buiten Maastricht bij een grote witte villa. Het blijkt de zogenaamde villa Bosch te zijn in Scharn; deze villa die intussen is gesloopt, lag ongeveer tegenover de kerk in Scharn.

Alphonsine Vliexs samen met de schrijver van dit artikel bij het monument (2006)
In het park van de villa, waar de gevangenen ongelooflijk gezouten vis uit een tonnetje, enkele tomaten en wat brood voorgeschoteld krijgen, worden de 26 opgesteld in twee groepen. Onderwijl beraadslagen de Duitsers over hun lot. Daarna begint een voettocht in de richting van Heer, deels over veldwegen, deels langs de Akersteenweg. Het uiteindelijke doel blijkt Huize St. Joseph te zijn waar de Duitsers midden 1942 een Hitlerschool hadden gevestigd. Deze school is er gebleven tot kort voor de bevrijding in september 1944.
Vóór Huize St. Joseph bereiken zij enkele huizen aan de voet van de Keerderberg, nabij het huidige hotel-restaurant De Hoof en via een achterpoortje aan de Pater Kustersweg worden ze in een kelder van het pand (toen) Akersteenweg 236 opgesloten. Het is de op één na laatste woning van een blok van vier, welke woningblok onmiddellijk grenst aan De Hoof. In deze gewelfde kelder ligt wat stro om op te slapen. Naast de deur staat ook hier een tonnetje met vis. De vis is veel te gezouten en omdat er geen water om te drinken is, blijft de vis onaangeroerd. Het wordt een slapeloze nacht waarin het besef van tijd verdwijnt; hun horloges zijn hen door de Duitsers afgenomen.
De fusillade
Dinsdag 12 september 1944 is het de commandant van de weerstanders, Gustave Beazar, die het eerst uit de kelder wordt gehaald. Met tussenpozen van ongeveer twintig tot dertig minuten volgen nog elf anderen. De groep wordt vervolgens door Duitse militairen en Belgische S.S.-ers (de zwarte Brigade) over de Pater Kustersweg naar een plek achter Huize St Joseph geleid. Paters van het Voogdijgesticht waaronder de rector en directeur pater Denis zien de stoet voorbijtrekken. Zij, enkele Keerdenaren en mensen van Heer die zich in de mergelgrotten rondom Huize St. Joseph verscholen houden, horen een legertruck naderen en kort nadat deze gestopt is, geweerschoten. Even later volgt een mitrailleursalvo. Het is omstreeks 19.00 uur. Dan wordt het stil.
Het is 14 september als – onder een laagje mergel en wat takken – de lijken van elf mannen worden gevonden. Deze kunnen vrij snel worden geïdentificeerd als Belgische verzetstrijders.
De gefusilleerden

Bovenste rij, Vanaf links: Peter Albert Jaeken, Neeroeteren, 26 jaar; Guillaume Jozef Hubert Langers, Maaseik, 21 jaar;
Willem Conen, Molenbeersel, 25 jaar; Jacques Teelen, Neeroeteren, 19 jaar.
Middelste rij. Vanaf links: Pierre Henri Jan Martin Driessens, Maaseik, 19 jaar; Jozef Eerdekens, Gruitrode, 22 jaar;
Jules Leopold August Wolfs, Maaseik, 21 jaar; Mathieu Jan Jozef Lenders, Maaseik, 19 jaar.
Onderste rij. Vanaf links: Alfons Leroy, adjunct sector-overste Geheim Leger, Neeroeteren, 31 jaar; Gustave Beazar, kapitein-commandant,
Zone-overste Maaseik-Neerpelt van het Geheim Leger, Kessenich, 36 jaar; Jan Martin August Wolfs, Maaseik, 21 jaar
Het niet-geïdentificeerde slachtoffer
Wat verderop wordt diezelfde dag het lijk gevonden van een met kogels doorzeefde jongeman. Uit niets blijkt zijn identiteit. De naam van die onbekende dode zal voor ons altijd een mysterie blijven. Nader onderzoek wijst uit dat in de Belgische mijnen veel krijgsgevangenen te werk gesteld waren. Dat betrof grotendeels Russische mannen. Toen de opmars van de geallieerden gestaag vorderde, kozen steeds meer van deze gevangenen de vrijheid. Velen van hen werden opgevangen door vaderlandslievende Belgen en vonden een schuilplek in de bossen van Belgisch Limburg. Daar sloten zij zich veelal aan bij het verzet. Bijna niemand in dat verzet gebruikte zijn eigen naam; dat gold evenzeer voor uit de mijnen gevluchte Russen. Zeer waarschijnlijk gaat het bij de gefusilleerde onbekende om een jongeman van Russische nationaliteit, die als krijgsgevangene in de Belgische mijnen werkte. Het verhaal gaat dat hij nog – tevergeefs – heeft geprobeerd te vluchten. Dat zou het mitrailleursalvo na de geweerschoten kunnen verklaren en de vindplaats van zijn stoffelijk overschot. Dat bevond zich op een andere plek dan de plek van de fusillade.
Alle gefusilleerden worden op 20 september – in een gemeenschappelijk graf – begraven op het kerkhof van Huize St. Joseph in afwachting van identificatie en overbrenging van de stoffelijke overschotten naar hun vaderland.

De plek van de fussilade
Het motief
De vraag dringt zich op wat de beweegredenen waren om een aantal van de gevangenen nabij Huize St Joseph te executeren. Op het moment van de fusillade (12 september omstreeks 19.00 uur) waren de Amerikaanse bevrijders niet ver weg. Mesch was die dag rond 14.30 uur bevrijd; Noorbeek rond 17.00 uur; Moerslag volgde omstreeks 17.30 uur. Dat alles zal niet onbekend zijn geweest bij de Duitse soldaten en de eveneens bij het gevangenentransport betrokken Belgische SS-ers.
Wat was de reden dat zij samen met hun gevangenen de terugtocht naar Duitsland aanvingen? Wilde men hen in Duitsland berechten of – waarschijnlijker – moesten de gevangenen tijdens die gevaarlijke tocht als gijzelaars dienen? Of had men de verzetstrijders meegenomen om hen te executeren aan de mergelgrotten nabij de Holstraat? Daar waren de Duitsers bekend want er werden vaak schietoefeningen gehouden tegen de mergelwand. Een mogelijkheid is ook dat enkelen onder hen van het bestaan van Huize S. Joseph weet hadden. Wellicht dat zij als leerling de hier gevestigde Hitlerschool bezocht hadden, waardoor zij de omgeving kenden. Of raakte men in paniek vanwege de snelle opmars van de Amerikanen en vreesde men dat de vluchtweg via de Rijksweg Maastricht-Aken afgesloten zou worden? Maar waarom werden er dan bij Huize St. Joseph ‘slechts’ twaalf van de zesentwintig geslachtofferd?
Op verder transport
Nog diezelfde avond worden – onwetend van het lot van hun medegevangenen – de resterende veertien uit Rotem (B) in een open vrachtwagen geladen en weggevoerd. De Duitse soldaten zijn verdwenen en ‘begeleid’ door Belgische SS-ers belanden zij in Schinveld. Hier – net over de grens in Mindergangelt – worden er zeven weerstanders doodgeschoten nadat zij eerst hun eigen graf hebben moeten graven. De zeven resterende gevangenen worden naar Duitse kampen overgebracht. Vier van hen komen om het leven tijdens hun gevangenschap. Van de oorspronkelijke groep van 26 personen, keren er uiteindelijk na afloop van de oorlog slechts drie terug: onze Alphonsine Vliexs, Hélène Vanlaer en de in 2006 overleden Gaspar Caris.

Hoge Nazi officier inspecteert de Hitlerjugend van Huize Sint Joseph
Ons dorp bevrijd
Het is 13 september 1944 omstreeks 14.00 uur, één dag na het drama, als Amerikaanse soldaten van de C-compagnie van het 117e Infanterie Regiment via de Duustersjtaeg (Groenstraat) de Rijksweg Maastricht-Aken bereiken. Cadier en Keer is dan bevrijd en de ontsnappingsroute via de Rijksweg wordt daarmee voor de vluchtende Duitsers en collaborerende Belgen doorgesneden. Daarmee kwam een einde aan de vanaf 2 september op de Rijksweg aangevangen constante verkeersstroom met wagens vol emigranten, karren met haveloze Hitlerjugend en Duitse militairen die uit Noord-Frankrijk gevlucht waren.
Het comité
Wij schrijven mei 1946, meer dan anderhalf jaar na de executie van de verzetsstrijders, als een aantal Belgische inwoners van (toen nog) de gemeente Heer in het patronaatsgebouw bijeenkomen, met de intentie een comité in het leven te roepen. Doel is de oprichting van een waardig grafmonument voor hun gevallen landgenoten. Heer telde toentertijd een 20-tal gezinnen van Belgische nationaliteit. De plek van de fusillade bij Huize St. Joseph wordt tot dan slechts gemarkeerd door een eenvoudig houten kruis met de namen van de slachtoffers. De historische plek verdient in hun ogen een waardig grafmonument. Het comité komt er en telt een vijftal leden. Een maand later is er een erecomité met (vooral) Belgische notabelen waaronder de consul van België in Nederland en de burgemeesters van Maaseik en Heer (Kessen).
Het comité gaat enthousiast aan de slag om de benodigde gelden bijeen te krijgen voor de financiering van het monument. De overtuiging bestond dat alle inwoners van Heer niet alleen het initiatief voor een monument zouden toejuichen maar daarnaast ook Bereid zouden zijn om een bijdrage te leveren in de benodigde financiën, die oorspronkelijk op 2000 gulden werden geraamd.
De fondswerving
Later zou blijken dat de nodige creativiteit, inventiviteit en (vooral) doorzettingsvermogen vereist waren om dit bedrag binnen te krijgen.
Het speerpunt van de inzamelacties bestond uit de verkoop van kaarten waarop foto’s van de elf verzetsmensen waren afgedrukt. Voordat de drukker aan de slag kon, was kunstdrukkarton nodig. Dat was toen in Nederland niet te krijgen, simpelweg omdat dit karton hier nog niet vervaardigd werd. In België werd het karton wel al gefabriceerd, maar was nogal prijzig.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het Voogdijgesticht door de bezetter omgedoopt tot Lehrerbildungsanstalt
Het probleem van het kunstdrukkarton werd – op advies van de Belgische consul te Maastricht – in een uitvoerige brief op 24 september 1946 voorgelegd aan het Belgische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tevens verzocht men het Ministerie om de helpende hand te bieden bij het vervullen van de nodige formaliteiten voor de in- en uitvoer van het papier. Het was echter vergeefse moeite. Buitenlandse zaken had de brief weliswaar doorgezonden naar Binnenlandse Zaken maar de betreffende Minister liet (via het consulaat) op 11 januari 1947 weten dat hij zich moest bepalen tot het waarderen van het genomen initiatief. Het Departement zou evenwel bereid zijn de mogelijkheid eener tussenkomst te beoogen indien het gold de oprichting van één enkel monument voor den gezamenlijken Belgische weerstand, of ter herinnering aan den Belgischen en Nederlandschen weerstand samen. Kennelijk was de Minister nogal bevreesd voor de precedentwerking als hij zijn medewerking zou verlenen.
Het comité restte slechts de mogelijkheid om gebruikt te maken van het aanbod van de heer Meesters, die ook zitting had in het comité en tevens drukker in Heer was. Meesters beschikte nog wel over een ‘partijtje carton’ en hij kon aan de slag. Duizend kaarten kwamen er. De huis-aan-huisverkoop in Heer werd verricht door een tiental dames, vooral dochters van de comitéleden. De verkoop van kaarten met de foto’s van de verzetsstrijders in Heer stagneerde al vrij snel. Als vermoedelijke reden gold het feit dat in Heer ook een inzameling van gelden plaatsvond voor de ‘eigen’ gevallen soldaten. De ware reden was waarschijnlijk dat het initiatief niet echt aansloeg bij de Heerdenaren. Slechts weinigen konden zich associëren met het drama dat zich ruim buiten het dorp had afgespeeld en bovendien volstrekt onbekenden betrof.
Vermeldenswaard is nog dat er ook in ons dorp kaarten met de beeltenis van de gefusilleerden te koop waren. Als contactpersoon fungeerde de toenmalige wethouder Ackermans; hij droeg aan het comité wegens de verkoop van 175 kaarten, een bedrag van fl. 56,63 af.
Het comité diende andere aan te boren. En dat gebeurde ook. Brieven gingen op de post naar vooraanstaande Belgen in Nederlands Limburg; dat leverde – na herhaalde bedelbrieven en persoonlijke benadering – uiteindelijk fl. 425,- op. Tot de aangeschrevenen behoorde ook Elisabeth, Gravin de Liedekerke de Pailhe-de Lichtervelde, woonachtig in het kasteel in Eijsden. Haar echtgenoot, Raphael graaf de Liedekerke de Pailhe, behorend tot de Belgische hofadel en actief betrokken bij het verzetswerk in Eijsden, was gearresteerd en vervolgens op 9 oktober 1943 in Utrecht gefusilleerd.
Steun verwachtte het comité ook van de pers. In april 1947 benadert men de uitgever van het toentertijd veelgelezen weekblad De Nieuwe Tijden. De aangeschrevene antwoordt per kerende post dat hij wel bereid is om te helpen, maar dat het onmogelijk is om een inschrijvingslijst te openen omdat als wij dat doen we morgen alle pastoors aan de deur hebben, die hetzelfde vragen voor een kerk of een parochiezaal.
Wanneer de zeer ijverige secretaris van het comité in de krant leest dat er landgenoten een bezoek zullen brengen aan Zuid-Limburg, waarbij ook Huize St. Joseph op het programma staat, aarzelt hij geen moment. De organisatoren van deze excursie ontvangen een brief met het verzoek om de fusilladeplaats in Heer te bezoeken. En passant wordt gevraagd of er bezwaar bestaat tegen het houden van een kleine collecte of tegen het plaatsen van een offerblok: ieder frenkske is welkom. De organisator van het bezoek laat weten dat het gezelschap graag gul zou meedoen, maar ten zeerste gehandicapeerd zal worden door de deviezenmoeilijkheden en doordat wij geen Belgisch geld mogen meedragen.
De toneelvereniging V.O.V.L. uit Heer wil een bijdrage leveren; zij is bereid – gratis – een toneelvoorstelling te verzorgen in een cinemazaal te Maaseik. Aardig detail is dat van dit toneelgezelschap ook een in Cadier en Keer geborene deel uitmaakte: mevrouw Anna Schoenmakers-Keulen. De netto-opbrengst is 2585 franken. (De Belgische franc was destijds ongeveer 4 eurocent waard).

1954. Anna Schoenmakers-Keulen (rechts), samen met vanaf links: Agnes Heusschen, Maj Heusschen-Keulen, Math Heusschen (de köster)
Niet onvermeld mag blijven dat de gemeenten waar de gefusilleerden woonachtig waren eveneens een bijdrage aan de oprichting van het monument ter beschikking stelden. Het ging hierbij om een bijdrage van één franc per inwoner.
Het overmaken van het geld naar Nederland leverde vanwege de deviezenbepalingen zo veel problemen op dat de gemeentesecretaris van Veldwezelt als tussenpersoon fungeerde. Men stortte het geld op zijn privé-rekening: daarna haalde hij het geld van de rekening en stelde het vervolgens in contanten ter beschikking van de secretaris van het comité. Deze moest de Belgische francs vervolgens meenemen naar Nederland (waarschijnlijk clandestien) en daar omwisselen in Nederlands geld. Van belang is nog dat nota bene de Belgische gemeente Neeroeteren waar drie van de slachtoffers vandaan kwamen liet weten het geld pas te kunnen overmaken zoodra de geldelijke toestand dit zal toelaten. De financiële situatie was een maand later niet verbeterd; toen comitéleden zich persoonlijk bij deze gemeenteontvanger meldden om het geld in contanten mee te nemen naar Heer, moest deze hen teleurstellen. Er was geen kasgeld!
Het eerste ontwerp
Niet alleen de noodzakelijke financiële middelen bijeen krijgen bleek een probleem: een juiste keuze maken voor een ontwerp was dat evenzeer.
Het comité is nogal onbevangen gestart met het maken van een ontwerp voor het monument. Daartoe deed men een beroep op een broeder van Huize St. Joseph. Diens ontwerp kwam op het bureau van de gemeentearchitect van Heer terecht met de bedoeling dat deze dit verder zou uitwerken. Dat is er niet van gekomen. Na enkele weken gaf hij de stukken terug met de mededeling dat hij daarvoor geen tijd kon vinden. Wel gaf hij het comité mee dat het idee wel aardig was maar dat het monument zóó niet gebouwd kon worden, omdat de verhouding tussschen de afmetingen van dien aard waren, dat de steen, waarop de namen zouden komen te staan, ongeveer 4 meter hoog zou worden.
Het tweede ontwerp
Een volgend ontwerp heeft geleid tot een vinnige en weinig verheffende correspondentie tussen de beeldhouwer Toon Hendrickx uit Breda enerzijds en het comité anderzijds. Toon Hendrickx kreeg van zijn heer-broer M. Hendrickx, die aan Huize St. Joseph te Heer verbonden was, de tip dat er ideeën bestonden voor een herdenkingsmonument en dat de gedachten daarbij uitgingen naar een beeldhouwwerk. Beeldhouwer Hendrickx wendde zich dan ook met een brief gedateerd 10 juli 1947 tot het comité waarin hij aangaf gaarne voor de opdracht in aanmerking te willen komen. Hij had met betrekking tot het ontwerp reeds enkele ideeën hoe of ik zoo’n monument dacht. Bij zijn brief voegde hij enkele schetsen en deelt mede – in het geval er interesse bestaat – enkele maquettes in gips te willen uitvoeren om te laten zien wat zijn bedoeling als beeldhouwer is.
Het oorspronkelijke houten herdenkingskruis op de fusilladeplek achter Huize Sint JosephDe schetsen vallen niet in de smaak. Het comité laat Hendrickx twee maanden later weten dat deze niet aan de bedoeling beantwoorden. Men heeft eigen ideeën, waarbij het opvalt dat men nogal veel waarde hecht aan de plaats van oprichting van het monument. Men wijst er op dat de achtergrond bestaat uit een hoge bergwand van mergel en kiezel, begroeid met struiken en omgeven door hoge bomen. Aanpassing van het monument aan deze bosrijke omgeving is een absolute voorwaarde. Men vraagt vervolgens om een – zonder kosten of verplichtingen aan te gaan – nieuw ontwerp, waarbij men graag een beeld geplaatst wil zien van een weerstander in een strijdende houding tegen de verdrukking, van ongeveer manshoogte.

Comité van oprichting monument Belgische Vrijheidsstrijders.
Vanaf links: Jef Geijs, A. Gijsen, Jos Ramaekers (voorzitter), L. Meesters, J. Vrijens ( secretaris-penningmeester)
De beeldhouwer is in zijn reactie weinig gecharmeerd van de ideeën van het comité. Hij laat fijntjes weten dat het niet gemakkelijk zal zijn om een kunstenaar te vinden die een weerstander in strijdende houding met een stengun of geweer in de aanslag zou willen beeldhouwen. Desondanks belooft hij om zijn best te doen een nieuw ontwerp aan te leveren. Dat ontwerp – in maquettevorm – levert hij bij een bezoek aan Maastricht persoonlijk af bij Huize St. Joseph zodat de comitéleden het daar kunnen bezichtigen.
En dan gaat het fout. Begin december 1947 schrijft Toon Hendrickx – de frustratie druipt er van af – een kort briefje. Hieruit blijkt dat hij zich bij een van de comitéleden had gemeld maar dat hij gewoonweg niet verder als de deur werd ontvangen. Hij wil thans haring of kuit en vraagt om een definitieve beslissing zowel met betrekking tot zijn ontwerp als met betrekking tot de te gebruiken steensoort. Uit de beschikbare correspondentie blijkt dat hij nogal wat moeite heeft gedaan om een geschikte en betaalbare steensoort te vinden, waarvoor hij bij verschillende leveranciers een prijsopgave heeft gevraagd.
De reactie van het comité liegt er niet om. Men voelt zich door Hendrickx – zacht uitgedrukt – op het verkeerde been gezet. Had hij niet in september 1947 meermaals aangegeven dat de totale kosten van het monument maximaal fl. 3.000,- zouden bedragen? Hoe kon het dat – drie maanden later – de uitgezochte steen (Euville-steen) in prijs gestegen was van de oorspronkelijk meegedeelde fl. 300,- naar fl. 1.975,-? Die laatste mededeling had bij de comitéleden ongeveer dezelfde uitwerking als een bom in een mand eieren. Het comité was het zat: Hendrickx’ plannen waren te duur en men had contact met een andere beeldhouwer, wiens ontwerp – het speet het comité overigens zéér dit te moeten mededelen – meer in de smaak viel. Voor Hendrickx restte slechts een bedankje voor de moeite en de goede bedoelingen.
Wie gedacht mocht hebben dat daarmee de kous af was, kwam bedrogen uit. Het spel kwam toen pas goed op de wagen. De correspondentie vliegt heen en weer en de toon wordt – van beide kanten – steeds grimmiger. Hoofdpunt in de verhitte discussie vormt de vraag wat wel of niet de afspraak was. Kortom de hele voorgeschiedenis komt opnieuw uitvoerig aan de orde; uiteraard vanuit ieders eigen gezichtspunt. Het wordt een gebed zonder einde. De beeldhouwer dreigt met alles en nog wat. Ook de broer van de beeldhouwer (pater M. Hendrickx) laat zich niet onbetuigd. De verwijten vliegen over en weer en de correspondentie heeft een hoog moddergehalte. Iedereen blijft van zijn eigen gelijk overtuigd en blijft bij het ingenomen standpunt.
Dan houdt de brievenschrijverij plotseling op. Is de beeldhouwer het gesteggel beu of heeft pater rector van Huize St. Joseph uiteindelijk ingegrepen? Wij zullen het niet weten. Hoe het ook zij, aan deze onverkwikkelijke affaire komt een einde.
De beeldhouwer
De beeldhouwer waar het comité mee in contact was gekomen, was Maastrichtenaar Jean Weerts. Geboren in Craubeek (Klimmen) in 1902, overleden St. Annadal te Maastricht. Aanvankelijk leerde hij op de Ambachtschool het meubel vak, maar al spoedig toonde hij belangstelling voor het houtsnijden. Hij keerde zich dan ook na enige tijd van het meubelmakersvak af en wijdde zich aan het beeldhouwen. Naar Frankrijk getrokken, waar hijveertien jaar zou rondzwerven van atelier naar atelier, keerde hij in 1936 naar Maastricht terug. Hier leed hij bittere armoede bij gebrek aan opdrachten. Die kwamen uiteindelijk via architect Boosten. Zo werkte Jean Weerts voor de kerk in Broekhem en ontstond van zijn hand de kruisweg van Eijs-Wittem. Daarna pas begonnen de opdrachten uit heel Limburg toe te stromen.
Jean Weerts was een volkomen teruggetrokken figuur, die geen of bijna geen publiciteit wenste. Zijn passie bestond uit zware kaparbeid in steen en hout in zijn atelier-aan-huis. Hij had een eigen opvatting, aanvankelijk meer realistisch, later sterk stilistisch. Hij heeft slechts een beperkt aantal beelden op zijn naam staan, waaronder de kruiswegstatie van Berg en Terblijt. Tevens zijn van zijn hand het kruisbeeld Achter de Barakken in Maastricht en het Mariamonument aan de Akersteenweg in Heer. Jean Weerts is als beeldhouwer slechts bij enkelen bekend; in zijn hele loopbaan heeft hij nooit aan een tentoonstelling deel genomen.
Het definitieve ontwerp
Het monument, uitgevoerd in Franse Vaurionsteen (een kalksteen), heeft een afmeting van bijna twee meter breed en is met het voetstuk drie meter hoog. De beeldhouwer heeft getracht in de expressie van de figuren en in de compositie van het geheel, de betekenis van de ondergrondse strijd te karakteriseren. Het herdenkingsmonument stelt dan ook een suggestieve beeldengroep voor. De hoofdfiguren bestaan uit een naar voren springende leeuw, drie figuren van verzetsstrijders in aanvallende houding, de blik stoer vooruit gericht, en – op de ravage der verwoesting – een treurende vrouw met kind. De houding van de strijders straalt vastberadenheid uit en de zekerheid dat hun strijd zal leiden tot het uiteindelijke doel. Zij hebben fier de vlag geheven terwijl de grimmige leeuw uit het wapen van België hun strijd naar een verlossende toekomst ondersteunt.
De kosten van het vervaardigen van het monument tezamen met een ongegraveerde naamplaat bedroegen fl. 2.500,-. Rekening houdende met enkele bijkomende kosten betekent dit een totaalbedrag van fl. 2.725,-.
De gemeente Heer verleende de bouwvergunning op 22 juli 1948; één week nadat de aanvraag was binnengekomen. Voor het afgeven van deze vergunning bracht de gemeente niets in rekening (uit liefdadigheid vermeldt het besluit van burgemeester en wethouders).
De onthulling
Op de dag van de onthulling, zondagmorgen 12 september 1948, begint de ceremonie – zoals in deze streken gebruikelijk – om 10.00 uur met een plechtige Hoogmis. Als locatie voor deze Eucharistieviering dient het openluchttheater va – als n Huize St.Joseph. Dit leent zich hier prima voor zowel door de ligging – midden in het bos en omgeven door groen – als ook vanwege de beschikbare ruimte om alle mensen (de kranten spreken van zo’n twee- tot drieduizend bezoekers) onder te brengen. Vele hoogwaardigheidsbekleders wonen de dienst bij waaronder de gouverneurs van zowel Belgisch als Nederlands Limburg.
Om 11.15 is de kerkelijke plechtigheid afgelopen en begeeft de menigte zich naar de plek waar het verzetsmonument zal worden onthuld. Links en rechts naast het monument wapperen talrijke vlaggen en vaandels van verschillende Belgische verzetsorganisaties. Zoals gebruikelijk bij een dergelijke plechtigheid voert een aantal sprekers het woord. Vervolgens volgt de kranslegging; als eerste door de weduwe van de gefusilleerde commandant van de verzetsgroep Gustav Beazar. De plechtigheid wordt besloten met het spelen van de volksliederen; de Brabançonne en het Wilhelmus.
De Belgische Nationale Radio-omroep vindt deze onthulling van voldoende betekenis om er een rapportage aan te wijden. Rechtstreekse uitzending is technisch echter nog niet mogelijk; de uitzending vindt pas twee dagen later plaats (op dinsdag 14 september 1948 om 21.00 uur).

Vertegenwoordigers van de Belgische verzetsorganisaties en de wapenbroeders van de afdeling Heuvelland tijdens een jaarlijkse herdenking bij het verzetsmonument
Juliana-Boudewijnprijs
De verzorging en het onderhoud van het verzetsmonument geschiedt momenteel door de Stichting Belgisch Monument. Deze stichting, waarin ook enkele van onze dorpsgenoten zitting hebben (Charles Rouschop is voorzitter, Jacques Aussems is secretaris en verder Jos Oostenbach en Wiel Eggen uit Heer), organiseert de jaarlijkse herdenking op de tweede zondag in september. Wat daarbij opvalt, is nog steeds de grote belangstelling van familieleden van de gefusilleerden en de diverse Belgische Weerstandsorganisaties.
Voor die jarenlange inzet ontving de Stichting op 8 september 1999 in het Stadhuis te Maastricht uit handen van burgemeester Ph. Houben, de Juliana-Boudewijnprijs. Instelling van deze prijs geschiedde in 1959 door de voormalige gemeente Heer, bij gelegenheid van het bezoek dat de Belgische koning Boudewijn en de Nederlandse koningin Juliana op 11 juli 1959 aan het verzetsmonument brachten. Toekenning van de prijs vindt plaats aan een in Belgisch- of Nederlands-Limburg gevestigde instelling die door heeft bijgedragen aan de vestiging van vriendschapsbanden tussen beide landen.
Deze prijs is een huldebetoon aan alle betrokkenen die zich gedurende een lange reeks jaren voor de oprichting van het monument en het blijvend herdenken van die vreselijke gebeurtenis op 12 september 1944 hebben ingezet.
Tot slot
Dat het verzetsmonument bij Huize St. Joseph er uiteindelijk is gekomen, is uitsluitend te danken aan de vasthoudendheid en verbetenheid waarmee enkele Belgische inwoners van Heer zich hebben ingezet. Uit de ter beschikking staande stukken blijkt nergens dat het erecomité – dat toch ronkende namen telde – zich heeft ingespannen om het monument te realiseren. Ons respect en waardering gaan dan ook vooral uit naar die enkelingen die, dankzij hun koppige volharding, in hun opzet geslaagd zijn.
De jaarlijkse herdenking op de tweede zondag in september is niet alleen een herdenking van de gevallenen maar is uitgegroeid tot een moment om de verschrikkingen van oorlog en terreur, waar ook ter wereld, te overdenken. De uitdaging ligt er voor ons allen om de herinnering aan hen die vielen en hun ideaal van vrijheid en onafhankelijkheid, ook voor de toekomst, levend te houden.
Geschreven door drs. Harry H.M. Beckers (2008 & 2009)
Bronnen en literatuur
– Lieshout van, Jan, Het Hannibalspiel, 1980
– Dossier “Voor het Monument”, ter beschikking gesteld door de Stichting Belgisch Monument Heer
– Weltjens, Raymond, Gedenkboek Geheim Leger, 1994
– Interview op 24 maart 2005 met mevrouw Alphonsine Vliexs en Raymond Weltjens te Rotem, door Pierre Lemmens, Lei Haesen en Harry Beckers
– Venne, van de, J.M., Geschiedenis van Heer, 1957
– Purnot Jo, 60 jaar bevrijd, Keerder Kroniek, jaargang 8 blz. 3 – 13
– Rouschop Charles, 50 jaar Belgisch Monument Heer, Keerder Kroniek, jaargang 1 blz. 159 – 163
– Heijden van der, Rob, P.W.J.M., Het trauma van de 20e eeuw in Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal, jaarboek 2000, blz. 209 – 264