Gevolgen van het partagetraktaat
Door Lei Haesen
Tweede kerstdag 1661 was voor Cadier – dus niet voor Keer – een historische dag. Het graafschap Dalhem, waartoe de heerlijkheid Cadier behoorde, werd die dag verdeeld tussen (het katholieke) Spanje en de (gereformeerde) Staten-Generaal van Holland. Dat gebeurde door ondertekening van het zogenoemde partagetraktaat (partageren = verdelen; traktaat = verdrag).
Het dorp Cadier werd Staats. Bijna 130 jaar lang, met uitzondering van de periode 1673-1678, zouden protestantse bestuurders een stempel drukken op het leven van de uitsluitend uit katholieken bestaande bevolking van Cadier. De nieuwe bestuurders waren onbekend met de gebruiken en de cultuur van onze voorouders. De schout, schepenen en secretaris woonden allen als notabelen in Maastricht. Alleen de laagste ambtenaar, de baoj (bode), was nog een katholieke dorpeling. Voor dit baantje, méér nog vanwege de geringe vergoeding voor de uitoefening van die functie, was geen protestant te vinden. Aan enkele gevolgen van deze machtswisseling voor onze voorouders wordt in deze bijdrage aandacht besteed.
Sluiting kerk
Gelukkig liep de ratificatie van het verdrag van 1661 en het vinden van ‘buitenlandse’ dorpsbestuurders vertraging op, maar met ingang van 1 mei 1662 werd Egidius Rutten, pastoor van Heer en Cadier, het verblijf binnen Staats gebied ontzegd. De kerk van Cadier werd gesloten en de eigendommen verbeurd verklaard. De dag vóór het ingaan van de verordening bracht pastoor Rutten de kerkornamenten van Cadier in processie naar Heer over. Heer met Keer vormde één van de banken van het kapittel van Sint Servaas dat zich in een uitzonderingspositie bevond. De macht van de Staatsen (protestanten) was hier beduidend minder. Egidius Rutten maakte van het overbrengen van de ornamenten nauwkeurig aantekening. Wij citeren: ‘De 30e april, maandag der Kruisdagen, maakte ik onze processieweg vanuit de kapel van Cadier naar de overzij van Blankenberg en de Sangerye, boog tussen die twee hoeven in de buurt van de Sangerye om en trok vervolgens door Hontem, een dorp, dat weliswaar wat het gerecht betreft onder de graaf van Gronsveld staat, doch wat het kerkelijke aangaat sinds onheuglijke tijd tot Cadier behoort (d.w.z. voor de Paascommunie, de jaarlijkse biecht, het dopen en begraven).’
‘Toen wij die dag al biddende en smekende bij de kapel terug kwamen, namen wij terstond alle ornamenten weg en laadden ze op een wagen, die op het kerkhof gereed stond. Wij brachten ze processiegewijze naar Heer, niet zonder geween en ontroering van de gehele bevolking, die weeklaagde en zeide, dat ze zulk een dag nog nooit beleefd had en dat er sinds de vele eeuwen dat de kapel bestond nog nooit zo iets gezien was. In die droevige stoet werden de beelden van O.L. Vrouw en andere door de jongens voorop gedragen en dan volgden de meisjes, die ook elk iets uit de kapel meevoerden. Zij baden tot God, in het H. Sacrament, dat ik Egidius Rutten, ofschoon onwaardig, als pastoor of bestuurder der Quarta Capella op de berg naar de parochiale kerk van Heer overbracht. Met welke gevoelens ik dat deed kan iedereen begrijpen.’
Tot de ornamenten die naar Heer overgebracht werden, behoorden onder andere twee volledige houten altaren, een houten kruis, een houten kruisbeeld en een groot beeld van O.L. Vrouw.
In 1673 herstelden de Fransen weer de vrijheid van de katholieke godsdienst en konden de kerkornamenten naar Cadier teruggebracht worden.
Echtreglement
Op 1 mei 1662 werd in Cadier het Echtreglement van kracht, dat onze katholieke voorouders verplichtte op straffe van een forse geldboete voor de predikant te verschijnen om hun huwelijk te laten registreren. In Cadier was geen predikant aanwezig. Hij zou bij gebrek aan werk de hongerdood gestorven zijn. Daarom moesten de bruiden uit Cadier, nadat de roepen hadden plaatsgevonden, met bruidegom en getuigen, twee zaterdagen op pad naar Valkenburg. Eerst om in ondertrouw te gaan en twee weken later om te trouwen. Huwde een jongen uit Cadier met bijvoorbeeld een meisje van ’t Rooth, Welsden, Margraten of Bruisterbosch, dan trok men naar de predikantplaats Gulpen. Het moet een merkwaardige ervaring geweest zijn voor onze dorpelingen. De meesten zullen ongetwijfeld de gang naar Valkenburg en Gulpen alléén gemaakt hebben om het risico van een geldboete te vermijden.
De eerste periode na het ingaan van de resolutie lijkt er onder de inwoners van Cadier sprake te zijn van enige verwarring en onzekerheid. De eerste zeven jaar schreef pastoor Rutten in het trouwregister van Cadier slechts vier huwelijken in. In het trouwregister van Heer staan in die tijd ook enkele huwelijken vermeld van inwoners uit Cadier en Honthem. Toch zat onze pastoor niet stil. In een huis in Keer gaf hij katechismusles en verbond enkele geliefden in de echt. In Honthem, deel uitmakend van het graafschap Gronsveld, richtte pastoor Christiaan Haesen van Margraten een schuur als kerk in. Pastoor Rutten ging er vaker helpen. Helaas is het trouwregister van Margraten uit deze periode verloren gegaan. Het is niet meer te achterhalen óf en hoeveel bruidsparen uit Cadier in de schuilkerk in Honthem gehuwd zijn.
Het is vrijwel zeker dat een aantal bruidsparen uit vrees voor sancties in die periode het huwelijk niet durfde te laten inzegenen door de pastoor. Twee voorbeelden ter illustratie:
1. Lemmen Thijssen was de eerste dorpeling die op 3 maart 1664 voor de gereformeerde predikant in Gulpen verscheen. Zijn vrouw Judith Caenen was afkomstig uit Margraten. Ruim twee jaar later voltrok pastoor Rutten pas het katholiek huwelijk.
Inschrijven van ondertrouw in 1664 door de predikant te Gulpen
De huwelijksakte in het trouwregister van de parochie Cadier laat nog een bijzonderheid zien. Normaal moesten, voordat het huwelijk gesloten kon worden, in de voorafgaande weken de gebruikelijke roepen plaatsvinden. Dat kon onder deze omstandigheden niet. De pastoor liet daarom voorafgaande aan de inzegening het bruidspaar zweren dat er geen huwelijksbeletsel was: etiam oblato juramento de nullis impedimentis. We moeten hierbij denken aan bijvoorbeeld bloedverwantschap tussen bruid en bruidegom of aan uitgeoefende dwang op één van beiden te trouwen.
Inschrijving van het katholiek huwelijk in Cadier
Op 11 mei 1665 gingen Jan van der Linden en Barbara Bessems in ondertrouw in Gulpen. Toen dertig jaar later hun dochter Cornelia in Cadier trouwde, noteerde pastoor Wynand Kicken dat haar ouders nooit een geldig katholiek huwelijk gesloten hadden. Die dag werden zij alsnog volgens kerkelijk recht in de echt verbonden met als getuigen hun dochter Cornelia en schoonzoon Cornelius Rompelbergs.
Na het vertrek van de Fransen in 1678 keerden de Staatse bestuurders terug, maar geleidelijk versoepelde de toepassing van het Echtreglement en lieten de Staatse autoriteiten oogluikend toe dat de pastoor zijn taken als parochieherder kon uitoefenen. In 1680 mocht hij weer in zijn parochie komen wonen en in zijn kerk in de vieringen voorgaan. Het Echtreglement bleef echter van kracht. In het algemeen trouwde men kort na de registratie van het huwelijk door de predikant voor de katholieke kerk.
Tussen 1665 en 1745 werden zestig huwelijken geregistreerd van Keerdenaren in Valkenburg. Voor de predikant van Gulpen trouwden tientallen mannelijke dorpsgenoten, veelal wanneer hun huwelijkspartner uit Margraten afkomstig was. Tenslotte werden nog enige protestantse huwelijken van onze voorouders voltrokken in Eijsden en Maastricht.
Over eventuele sancties van Staatse zijde bij niet-registratie door de predikant is niets bekend. Maar ook Staatse ambtenaren konden niet altijd de verleiding van het slijk der aarde weerstaan. Voor geld knepen zij wel een oogje dicht. In een ander geval is daar een voorbeeld van bekend. Christiaan van Geleen, zoon van Arnoldus van Geleen van Keer, betaalde aan schout Evarts van Cadier een zeker geldbedrag om moeilijkheden te voorkomen voor het geval Keerdenaren op Staats gebied (Cadier) kwamen door aan de verkeerde kant van de Dorpsstraat te lopen, bijvoorbeeld tijdens een begrafenis. De grens tussen Keer en Cadier werd immers gevormd door de Kerkstraat en de Dorpsstraat.
Onderzoekers van een familiegeschiedenis zijn vaak blij met de inschrijvingen in het protestants huwelijksregister, omdat de akten in het Nederlands zijn geschreven in plaats van in het Latijn en bruid en bruidegom niet met de doopnamen, maar met hun roepnaam worden genoemd. Tevens is de geboorteplaats of woonplaats van beide partners vermeld. Ook worden bij weduwen of weduwnaars de namen van hun overleden partners in de akten opgenomen of andere bijzonderheden vermeld.
W.A.J. Murnier: De toepassing van het Echtreglement in de Landen van Overmaas en de neerslag ervan in de trouwregisters 1656-1683 (Publications 121, 1985, pag. 69- ).
Jos Habets: Schets van de voormalige heerlijkheid Cadier en van het kasteel Blankenberg, Roermond 1876.
Stadsarchief Maastricht: Archief parochie H. Kruisverheffing, inv.nr. 2 (aantekeningen van pastoor Wolfs, 1978).
Aantekeningen van pastoor Egidius Rutten (De Maasgouw 1922, pag. 59-60).
A.J.A. Flament: Korte inhoud van de resolutiën der Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden, gezonden aan de commissarissen-instructeurs van Brabantse zijde te Maastricht: Reglement over het land van Dalem (Publications 50, 1914, pagina’s 242-250).