Cadier en Keer

Oude kaart Cadier en Keer

Cadier en Keer kent een lange geschiedenis, al in de Romeinse tijd werd dit gebied al bewoond. Hieronder een tijdlijn met informatie over de ontwikkelingen in Cadier en Keer (zoals het dorp sinds 1828 heet) door de jaren heen.

De geschiedenis van Keer is sterk verbonden met die van Heer en van het kapittel van Sint Servaas in Maastricht. Het is waarschijnlijk ook het kapittel geweest dat het bosgebied Keer in de twaalfde eeuw heeft laten ontginnen. Door de bemoeienissen van het kapittel is Keer tot de Franse tijd vrijwel onafgebroken een rijksheerlijkheid geweest, die rechtstreeks onder de koning of keizer van het Heilig Roomse Rijk (later ‘Duitse’ Rijk) viel. Maar dat wil niet zeggen dat de inwoners van Keer gespaard zijn gebleven van de lasten van de vele oorlogen, die in de loop van de eeuwen zijn gevoerd.

 

 

Een pagina uit de statuten van het kapittel van St.-Servaas, ca. 1450

Voorgeschiedenis

Prehistorie Bij Sjiepersberg en bij Keerebösj zijn vuursteenwerkplaatsen ontdekt van 5000 jaar geleden en ook vuurstenen vuistbijlen gevonden. Het is onduidelijk of in deze periode mensen zich al in ons gebied gevestigd hadden of dat ze het alleen maar bezochten voor de aanwezige vuursteen.
Romeinse Rijk Aan de grens van het huidige Keer, bij Backerbosch, zijn restanten gevonden van een Romeinse villa, die daar in de tweede eeuw of in de eerste helft van de derde eeuw gebouwd moet zijn.

Tekeningen van Jozef Habets uit 1881. Links de ingang van een mergelgroeve bij de villa. Rechts een kelder van het hoofdgebouw, waarvan de muren tot ca 180 cm hoogte bewaard gebleven waren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een Romeinse villa was een agrarisch bedrijf, dat bestond uit een hoofdgebouw met bijgebouwen en een stuk grond voor de verbouw van gewassen. Deze gewassen werden niet alleen verbouwd voor de bewoners van de villa zelf, maar ook voor de inwoners van een nabij gelegen stad en voor de soldaten van de Romeinse garnizoenen. Voor het werk op het land werd gebruik gemaakt van slaven of van boeren uit de streek.

1000-1200 Vanuit Bemelen zijn later Scharn en Heer gesticht. Heer wordt in een document uit 1196 genoemd, maar uit de manier waarop de nederzetting vorm heeft gekregen zou afgeleid mogen worden dat Heer ergens tussen 1000 en 1200 is ontstaan.

 

Geschiedenis van Keer

Het bosgebied van het latere Keer moet ook tot het koningsgoed Bemelen hebben behoord. Dit bosgebied lag aan de grens met het Graafschap Daelhem waar, waarschijnlijk in de twaalfde eeuw, Cadier is gesticht door het kapittel van O.L. Vrouw van Maastricht. Waar precies de grens heeft gelegen tussen het koningsgoed Bemelen en het graafschap Daelhem, is niet bekend, maar er zijn aanwijzingen dat de huidige Dorpsstraat/Kerkstraat de grens moet zijn geweest.

De grensaanduidingen uit de middeleeuwen waren meestal zeer zwak, omdat men vaak gebruik maakte van opvallende punten in het terrein. Zo was nog in 1494 de grens tussen Heer en Bemelen aangegeven door een lindeboom en een steen. Dergelijke ‘ijkpunten’ verdwenen nogal eens uit het veld met als gevolg dat niet meer duidelijk was waar precies de grens was.

1000-1200 Heer en Keer behoorde tot de (elf) banken van Sint-Servaas, ook wel (elf) heerlijkheden van Sint-Servaas. De dorpen waren tot 1797 bezittingen van het kapittel van Sint-Servaas, dat verbonden was aan de Sint-Servaaskerk in Maastricht.

Keizer Hendrik IV (1050-1106) verklaarde in 1087 de kerk van Sint-Servaas vrij en keizerlijk, met alleen de autoriteit van de keizer boven zich. Daarmee werd impliciet bevestigd dat de aan de kerk behorende dorpen een vrije rijksheerlijkheid vormden. Paus Innocentius II (?-1143) bekrachtigde in een bul op 31 maart 1139 dat de elf dorpen aan het kapittel toebehoorden.

12e eeuw Vermoedelijk is het bosgebied Keer in de tweede helft van de 12e eeuw ontgonnen. Dit zal zijn gebeurd door boeren van Heer, die hiervan een gehucht van Heer hebben gemaakt. Het is waarschijnlijk het kapittel van Sint-Servaas geweest dat de boeren daarvoor de opdracht heeft gegeven.
Als ontginningsweg zullen de boeren gebruik hebben gemaakt van de weg die van Maastricht via Heer naar de huidige Limburgerstraat in Keer liep (de Trichterweg) en verder via Honthem, Bruisterbosch en de Plank naar de Voerstreek. Deze weg was er waarschijnlijk al vanuit de Romeinse tijd.
1204 In 1204 werd Maastricht met de Sint-Servaaskerk en met de elf banken, beleend aan Hertog Hendrik I van Brabant (ca. 1165-1235). Deze belening leidde tot een ‘zekere zeggenschap’ door de Hertog van Brabant over de elf banken. Maar met steun van de paus heeft het kapittel kunnen voorkomen, dat de elf dorpen onder Brabant zouden komen. De keizer van het Heilig Roomse Rijk bleef, ook van Heer en Keer, de soevereine vorst.
1232
In 1232 werden de banken van Sint-Servaas verdeeld tussen het kapittel en de proost. Negen van de elf banken, waaronder Heer en Keer, kwamen onder het kapittel te vallen. Dit stelde voor deze negen dorpen een kanunnik aan, die zorgde voor het bestuur en de rechtspraak. Deze kanunnik werd rijproost genoemd omdat hij zich te paard naar de verschillende banken begaf.
1530
In 1530 dreigde Heer en Keer, met de andere banken van Sint-Servaas bij het hertogdom Brabant te worden ingelijfd. De hertog van Brabant was toen Karel V (1500-1558) die als keizer van het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie, in 1515 het hertogdom Brabant had ingelijfd. Maar het gevaar van overname van de elf banken werd afgewend door het kapittel van Sint-Servaas, dat van de keizer de bevestiging kreeg dat de elf banken, waaronder Heer en Keer rechtstreeks onder de keizer bleven vallen en dus niet met Brabant werden verenigd.
Juni 1548
Zowel het hertogdom Brabant (met Maastricht) als de Landen van Overmaas (met Cadier) werden toen door Karel V verenigd in een personele unie die de naam kreeg van de ‘Zeventien Provinciën der Nederlanden’. Maar Keer met Heer bleef, net als de andere banken, een rijksheerlijkheid in het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie en bleef dus direct onder keizer Karel V vallen.
1555
Het grote rijk van Karel V wordt in 1555, toen Karel V afstand deed van de troon, in tweeën verdeeld. De bank Heer en Keer kwam bij het ‘Duitse’ deel van keizer Ferdinand I (1503-1564, broer van Karel V) en Cadier bij het ‘Spaanse’ deel van koning Filips II (1527-1598, zoon van Karel V). Zijn zoon werd als Filips II koning van Spanje en van de Zeventien Provinciën der Nederlanden. Hij werd daarmee ook de nieuwe vorst van het hertogdom Brabant en van de landen van Overmaas met Cadier. De broer van Karel V werd als Ferdinand I in 1556 de nieuwe keizer van het Duitse Rijk met de rijksheerlijkheid Heer en Keer.
1559
De oudste datum die in de akten is gevonden, waaruit blijkt dat Heer en Keer ook een parochie vormde, is 1559. In dat jaar was Joannes Baux pastoor van Heer en Keer.
Juni 1579
Tijdens de tachtigjarige oorlog was het jaar 1579 voor Maastricht en omliggende dorpen een rampjaar. In juni van dat jaar hebben de Spaanse troepen, onder leiding van Parma, ook in Heer en Keer veel branden gesticht en vernielingen aangebracht. Na afloop van de gevechten trokken zij al plunderend door de straten.
1594
In 1594 was er voor de inwoners van Heer en Keer opnieuw een grote dreiging van oorlogsgeweld, toen stadhouder prins Maurits (1567-1625) van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden probeerde Maastricht op de Spanjaarden te veroveren. Maar Heer en Keer kreeg, samen met een aantal andere banken van Sint-Servaas, van het bewind in Brussel een zogenaamde vrijgeleide- en beschermingsbrief. Deze brief beschermde de inwoners van deze banken tegen de doortocht en inkwartiering van soldaten. Ook hoefden zij geen leveringen aan soldaten te doen.
De banken van Sint-Servaas hadden zich met succes beroepen op hun neutraliteit omdat ze onder de keizer van het Duitse Rijk vielen. De bescherming die hen werd verleend, kregen ze op voorwaarde dat ze jaarlijks ‘protectie-penningen’ betaalden. Deze werden gebruikt voor het onderhoud van het in Maastricht gelegerde Spaanse garnizoen.
1632
In 1632 bij het beleg van Maastricht slaagde Frederik-Hendrik (1584-1647) erin om Maastricht, met Heer en Keer, en ook het land van Daelhem, met Cadier, op de Spanjaarden te veroveren. Vooral de boeren waren onvoldoende beschermd en kregen de volle last van deze oorlog te dragen. De bevolking van Keer en van Cadier moest vluchten in de mergelgroeven.
Voor het kapittel van Sint Servaas met Heer en Keer en de andere banken bleef, ook nu, de staatkundige situatie gelijk. Maar de inwoners van Heer en Keer moesten wel protectiepenningen blijven betalen aan de Staten-Generaal en daar bovenop nog eens een nieuw door de Staatsen ingevoerde belasting; over de jaren 1644-1647: 960 gulden.
1648
In 1648 scheidden de Zuidelijke Nederlanden (waaronder het hertogdom Brabant) zich, bij de Vrede van Münster, af van de Zeventien Provinciën. De stad Maastricht kwam daardoor bij de Zuidelijke Nederlanden te horen. Maar over wie de baas zou worden over het kapittel van Sint-Servaas met zijn elf dorpen, werden de Staatsen en de Spanjaarden het in Munster niet eens.
1650-1656
Een van de lasten die de inwoners van Heer en Keer en de andere banken te dragen kregen, was de verplichting om de soldaten huisvesting te bieden en eten te geven. Met de inkwartiering van de soldaten en het leveren van fourage was de dorpmeester (ook wel burgemeester genoemd) belast. Deze dorpmeester was door de schout aangesteld voor administratieve taken en voor bijzondere taken in oorlogstijd. Heer had twee dorpmeesters en Keer had een eigen dorpmeester. Van Keerse dorpmeesters zijn drie namen bekend: Peter Mertens (1596), Gilles van der Linden en Johannes Bergmans (1795-1797).

De grafsteen van Pieter Mertens en zijn zoon Merten.

Juni 1660 De in Heer geboren Gilles Rutten werd in juni 1660 zowel pastoor van Heer en Keer als van Cadier.
1661
Het duurde tot 26 december 1661 voordat een definitieve oplossing werd gevonden voor de in 1648 ‘onverdeeld gebleven gebieden’. In het zogenaamd Partage-traktaat werd voor Heer en Keer en de andere banken vastgelegd, dat ze niet aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werden toegewezen, maar als vrije heerlijkheid rechtstreeks afhankelijk bleven van de Duitse keizer Leopold I (1640-1705).
In 1661 bracht het kapittel een geschil voor de schepenbank van Heer en Keer. Het ging om een vete tussen de koster van de parochie Heer en Keer en Martinus Mertens en Johannes Kicken uit Keer. Deze inwoners van Keer weigerden de korenschoven te betalen waarop de koster recht had (het behoorde tot zijn inkomsten). Pas een jaar na het ontstaan van het conflict werd er een oplossing gevonden in een vergadering waarbij, behalve de burgemeester en de schepenen, ook rijproost Bossot aanwezig was.
1671-1672
Pastoor Rutten mocht in 1671-1672 zijn ambt in het door de ‘Staatsen’ bezette Cadier niet uitoefenen. De gelovigen van Cadier moesten toen voor het bijwonen van de kerkelijke diensten naar de kerk te Heer of naar de noodkapel (een graanschuur) in Honthem. De pastoor gaf in deze jaren catechismusles in een kamer van hoeve De Keun in Keer. Deze hoeve lag in de Limburgerstraat op de hoek met de huidige Keunestraat.
1676
In onze streken breekt een dysenterie-epidemie uit. Pastoor Rutten was een van de slachtoffers. Hij werd op 4 augustus 1676 in de kerk van Heer en Keer begraven.
1678
Toen op 10 augustus 1678 met het verdrag van Nijmegen de Hollandse oorlog werd beëindigd en de Republiek de stad Maastricht weer terug kreeg, heeft het niet veel gescheeld of ook Heer en Keer waren bij de Republiek der Nederlanden gekomen. Maar in oktober 1678 werd deze dreiging weer afgewend.
Bij het verdrag van Nijmegen zou het kapittel van Sint-Servaas ook zijn banken aan de republiek moeten afstaan. Maar het kapittel bezwoer dat de elf dorpen nooit een domein waren geweest van de Franse koning. Het werd daarbij gesteund door de Franse ‘gevolmachtigde’. De Staten-Generaal verklaarden daarop op 22 oktober 1678 dat het kapittel van Sint-Servaas alle rechten over deze dorpen behield.
1680
Vanaf 1680 moesten de inwoners van Heer en Keer niet alleen ‘protectiepenningen’ betalen aan de Spanjaarden, maar ook aan de ‘Staatsen’. Zo betaalden ze een dubbele bijdrage voor bescherming, zonder dubbel beschermd te zijn.
1693
Tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) tussen Frankrijk en de Republiek der Nederlanden moesten de inwoners van Keer weer betalen om gespaard te blijven van oorlogsgeweld en overheersing. Deze contributie moest worden betaald aan de Franse troepen. Voor Keer, dat in de bank Heer en Keer een afzonderlijke administratieve eenheid vormde, was dat een zware last, zoals blijkt uit de lening van 600 gulden (tegen 5% rente) die op 2 januari 1693 hiervoor moest worden aangegaan.
1702-1713
In 1702, vijf jaar na het einde van de negenjarige Oorlog, begon er een nieuwe oorlog: de Spaanse successieoorlog (1702-1713). Ook nu weer kostte het Heer en Keer en de andere banken van Sint-Servaas veel geld om hun positie van rijksheerlijkheid te kunnen behouden. Heer en Keer moest 480 gulden betalen.
1753
In 1753 verloor Heer en Keer niet formeel, maar feitelijk wel zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de Republiek der Nederlanden. Ondanks de protesten van het kapittel, traden de Staten-Generaal in Heer en Keer en in de andere banken op als soeverein machthebber.
1 november 1785
De protectiepenningen moeten niet meer aan de administratie in Brussel, maar aan de Staten-Generaal betaald te worden. Keer (administratief gescheiden van Heer) moest vanaf 1786 het bedrag van 256 gulden betalen. In die tijd (tussen 1778 en 1795) was Christiaan van der Linden collecteur (ontvanger) van belastingen in Keer.
1 oktober 1795
Na de Franse inlijving werden de landen van Overmaas (waaronder Cadier), het graafschap Loon en enkele rijksheerlijkheden (waaronder Heer en Keer) samengevoegd in het departement van de Nedermaas. Heer en Keer wordt een aparte gemeente. Het was het einde van de eeuwenlange versplintering. Ook de schepenbanken, alle ambachten, kapittels, kloosters en abdijen werden afgeschaft. De kerkelijke goederen werden verkocht en de eed van haat aan het koningschap werd ingevoerd. De toenmalige pastoor van Heer en Keer, Paulus Augustinus Lousberghs (pastoor van 1796-1806), was een van de pastoors die weigerden deze eed af te leggen. Hij werd veroordeeld tot deportatie, maar wist zich schuil te houden.
1795
De Fransen eisten van de veroverde gebieden en dus ook van de gemeente Heer en Keer zware requisities, die betaald moesten worden uit de opgelegde grondbelasting en uit de ‘gewone’ belasting.
Van de gemeente Heer en Keer werden omvangrijke leveringen van tarwe, rogge, vlas en daar bovenop nog een geldbedrag geëist. Bovendien moesten, voor een bedrag van 800 gulden, twee karren worden geleverd voor het vervoer van vrachten voor het leger naar Neuss of Keulen. De gemeente Heer en Keer kon dat slechts voor een deel uit de belastingen betalen en moest voor het andere deel een schuld aangaan van 10.200 gulden. Het heeft tot 1811 geduurd voordat deze schuld kon worden afgelost.
9 januari 1796
Op 9 januari 1796 kwam de gemeente Heer en Keer onder het kanton Meerssen te vallen. Omdat de gemeente nog geen eigen burgemeester had, werd ze ook vanuit dit kanton bestuurd.
17 februari 1800
Op 17 februari 1800 kreeg de gemeente Heer en Keer een eigen burgemeester, een adjunct-burgemeester en een gemeenteraad van tien leden. De eerste burgemeester was Marc Antoine Lespinasse, een 24 jarige zoon van een Zwitserse horlogemaker die in 1786 in Heer was komen wonen.
Lespinasse werd aangesteld nadat L.C. Berghems voor deze functie had bedankt. De eerste adjunct-burgemeester was W. Geelen, die in Keer woonde. Nadat Lespinasse al in 1803 was overleden, werd W. Geelen tot burgemeester benoemd. Deze bleef dat tot 1809, toen hij op eigen verzoek opnieuw als adjunct werd aangesteld.
De opvolger van Keerdenaar Geelen als burgemeester was de in Parijs geboren Jean Pierre Bachelier. Deze was gehuwd met een Limburgse vrouw. Hij bleef tot 1814 de burgemeester van Heer en Keer.
9 januari 1802
De gemeente Heer en Keer komt onder het kanton Maastricht-Noord.
Met ingang van 1801/1802 kregen Heer en Keer ook ieder een eigen veldwachter. Voor Keer was dat Peter Schreurs. Deze kreeg het vooral druk met velddiefstallen. Daarnaast werd er zowel in Heer als in Keer een nachtwacht ingesteld. De veldwachters, die tevens dienst deden als kantonnier, zijn tot 1828 in functie gebleven.
1805
Bij decreet van 23 juni 1805 gaf Napoleon (1769-1821) zijn goedkering aan de uitvoering van een plan, dat ook al door de Luikse bisschop Jean-Evangéliste Zaepfell (1735-1808) was goedgekeurd, om Keer parochieel van Heer te scheiden en van Keer en Cadier één parochie te maken.
Tot dan toe behoorden tot de parochie Heer de dorpen Heer en Scharn met 623 inwoners, een gedeelte van Keer (de Sangerij) met 159 inwoners en een deel van Bemelen met 31 inwoners; totaal 813 inwoners. De kerk was berekend op 800 personen.
Tot de parochie Cadier behoorden: Cadier met 160 inwoners; een gedeelte van Keer met 289 inwoners en Honthem met 131 inwoners, totaal 581 inwoners. Deze kerk was berekend op 470 personen.
1814-1815
Nadat de Fransen zich op 5 mei 1814 hadden overgegeven aan de Nederlandse troepen, ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (globaal het huidige Nederland en België), met koning Willem I (1772-1843) als koning. Dit koninkrijk werd opgedeeld in provincies. Een van die provincies was de provincie Limburg (het huidige Nederlands plus Belgisch Limburg); grotendeels een voortzetting van het door de Fransen ingevoerde departement Nedermaas. Het gehucht Keer bleef deel uitmaken van de gemeente Heer en Keer.
1820-1826
Bij Koninklijk Besluit van 20 april 1820 werd bepaald dat de nieuw aan te leggen steenweg van Maastricht naar Aken (‘een weg van internationaal belang’) niet over Valkenburg, maar over Heer en Keer zou gaan lopen. Op 13 augustus 1825 kwam het bericht dat ‘eerstdaags met de weg zou worden begonnen’. Deze behoorde in 1826 gereed te zijn.
1826
Op kosten van de gemeenten Cadier, Heer en Keer en Gronsveld, werd in 1826 de eerste pastorie van de parochie Cadier en Keer gebouwd. Mathieu Spits, een Keerder priesterzoon, was toen pastoor.

Geschiedenis van Cadier

12e eeuw
Boeren uit Heugem trekken in opdracht van het kapittel van Onze Lieve Vrouw in Maastricht naar het plateau om het gebied Cadier te ontginnen. Cadier komt bij het land van Daelhem, ook al ligt het in een enclave buiten dit land.
1237
Dirk II van Hochstade volgt zijn vader op als Graaf van Daelhem. Hij is een broer van Conrad van Hochstade, die als aartsbisschop van Keulen is begonnen met de bouw van de Dom in Keulen.
Winter 1239
Hertog Hendrik II van Brabant neemt, na een beleg van negen weken, de vesting Daelhem in.
23 februari 1244
Dirk II, Graaf van Hochstade verklaart het land van Daelhem ( inclusief Cadier) af te staan aan Hendrik II, Hertog van Brabant. Vanaf die dag kan de Hertog van Brabant zich ook Graaf van Daelhem noemen. Dit Graafschap wordt niet verenigd met het Hertogdom Brabant, maar krijgt een eigen bestuur, onder toezicht van de door de Hertog aangestelde ambtenaren.
1 juli 1266
Het bisdom Luik en het O.L. Vrouwekapittel besluiten om Cadier los te maken van de parochie Heugem. Vanaf die dag is Cadier een zelfstandige parochie met een eigen pastoor.
1370 Johanna, Hertogin van Brabant, door de vele oorlogen in financiële problemen gekomen, verpandt de rechten van de heerlijkheid Cadier aan de rijke Jan van Gronsfeld. Deze wordt daarmee Heer van Cadier. Tot zijn rechten behoort het recht tot benoeming van de schout van Cadier. Hij krijgt ook de bevoegdheden voor zowel de ‘lage rechtspraak’ (lichte vergrijpen), als voor de ‘hoge rechtspraak’ (zware vergrijpen). Daardoor kon Jan van Gronsfeld bewoners laten veroordelen tot lijfstraffen of tot de doodstraf.
1381 Arnold van Elen bouwt in Cadier de hoeve Klein Blankenberg. (Deze is in 1882 afgebrand en in dat zelfde jaar herbouwd).
4 augustus 1430 De landen van Overmaas, met de heerlijkheid Cadier, komen in bezit van Hertog Philips de Goede van het Bourgondische Rijk. Hertogin Johanna van Brabant had deze landen al twee keer eerder, noodgedwongen, aan deze Bourgondische Hertog moeten verpanden.
1543 De landen van Overmaas worden, met het Hertogdom Limburg (niet te verwarren met het huidige Limburg!) een provincie van de Zeventien provinciën der Nederlanden.

Cadier komt voor het eerst bij een politieke eenheid van de Nederlanden. Cadier ligt in de ‘provincie’ Landen van Overmaas en Limburg’, die wordt bestuurd door een stadhouder.
1555 Het grote rijk van Karel V wordt in tweeën verdeeld. De bank Heer en Keer kwam bij het ‘Duitse’ deel van keizer Ferdinand I (broer van Karel V) en Cadier bij het ‘Spaanse’ deel van koning Philips II (zoon van Karel V).
1568
De noordelijke provinciën van de Zeventien Provinciën der Nederlanden komen, onder aanvoering van stadhouder Willem van Oranje, in opstand tegen koning Philips II. De opstand was gericht tegen de hoge belasting en tegen het katholieke geloof dat hen werd opgelegd. Het is het begin van de 80-jarige Oorlog (1568-1648).
Deze oorlog heeft voor de inwoners van Cadier veel zwarte bladzijden gekend. Vooral de soldaten van Willem van Oranje waren de schrik van de streek. Inwoners van ons dorp moesten regelmatig een veilig heenkomen zoeken in de mergelgrotten.
24 juni 1579
Maastricht, dat zich in 1578 openlijk had uitgesproken voor de Staten-Generaal, wordt op deze dag ingenomen door de Spanjaarden. De wraak van de Spanjaarden was verschrikkelijk. Dagenlang trokken de troepen plunderend en moordend door de stad. Ook voor de omliggende dorpen, waaronder Cadier, had dit funeste gevolgen.
1612 Thomas Meusens is schout van Cadier. Hij is rond 1622 opgevolgd door zijn zoon Jan.
1643
Wolter Frans, de zoon van Conrad Ulrich van Hoensbroeck volgt zijn vader op als Heer van Cadier. Hij wordt in 1660 door Koning Philips IV van Spanje in de gravenstand verheven. Kasteel Groot Blankenberg, eigendom van het geslacht Van Hoensbroeck, wordt de zetel van de heerlijkheid Cadier.
1644
In 1644 zijn de Staatsen gedurende een paar maanden weer de baas, maar daarna, tot het einde van de oorlog in 1648, is het land van Daelhem met Cadier weer in Spaanse handen. Inwoners van dorpen als Cadier hadden niet alleen veel last van het telkens terugkerende oorlogsgeweld, maar ook van de hoge belastingen die zowel de Spanjaarden als de Staatsen aan de inwoners oplegden.
1648 Einde 80-jarige oorlog. Bij de vrede van Munster blijft het grootste deel van de katholieke zuidelijke gewesten in Spaans bezit. Zij worden de Zuidelijke Nederlanden genoemd. Maar het bezit van de landen van Overmaas (inclusief Cadier) blijft nog dertien jaar (tot 1661) een strijdpunt tussen de Staten-Generaal en de Spaanse Koning.
1661
Bij het Partagetractaat in 1661 worden de landen van Overmaas inclusief het land van Daelhem opgedeeld in een Staats deel (Staten-Generaal) en een Spaans deel. Cadier komt bij het Staatse Overmaas, dat een van de Generaliteitslanden is, die door de Staten-Generaal als wingewest worden gezien. De inwoners vallen onder het bestuur van de Staten-Generaal en moeten wel belasting betalen, maar hebben geen stem in het bestuur.
1 mei 1662
De Staten-Generaal kondigen ook nog een verbod af op het katholieke geloof. Daardoor werd pastoor Egidius Rutten van het Staats gebleven Cadier, die vanaf 1661 pastoor was, het verblijf in alle Staatse gebieden en dus ook in zijn eigen parochie, ontzegd. Overigens hadden de Staten-Generaal al tijdens de bediening door zijn voorganger, pastoor Oost, beslag laten leggen op alle inkomsten van de parochie Cadier, zodat de pastoors moesten leven van vrijwillige bijdragen van de parochianen. Dat heeft tot in de Franse tijd geduurd. Ook op 1 mei 1662 werd het Echtreglement van kracht, dat onze voorouders verplichtte om voor een predikant hun huwelijk te laten registreren. Dit op straffe van een forse geldboete.
1672
De Franse koning Lodewijk XIV verklaart de Republiek der Nederlanden de oorlog. Hij slaagt erin om onder andere het zuidelijk Staats gebied, waarin Cadier ligt, in te nemen. Voor de inwoners van Cadier betekent dit, dat zij weliswaar hun katholieke geloof weer vrij mogen uitoefenen, maar niet dat zij in vrede kunnen leven.
1676
Stadhouder Willem III van het Staatse leger belegert Maastricht. Veel inwoners van Cadier vluchten weer naar de onderaardse mergelgroeven bij huize Sint Joseph. Tot overmaat van ramp breekt in ons dorp ook een dysenterie-epidemie uit. Pastoor Rutten is een van de slachtoffers. Twee grafkruisen bij onze kerk herinneren aan nog een drietal slachtoffers van deze epidemie.
1678 De Fransen moeten hun nederlaag erkennen. De Staatse bestuurders keren terug en passen het Echtregelement weer toe, zij het op een soepelere manier. Daardoor mag in 1680 de pastoor van Cadier weer in zijn parochie komen wonen.
1688
Lodewijk XIV verklaart de Republiek opnieuw de oorlog. Tijdens deze Negenjarige oorlog (1688-1697) betaalde de schepenbank van Cadier elk jaar een contributie van 287 gulden aan de Fransen tot afkoop van het recht tot plundering en platbranden. Vaak eisten de Fransen nog een extra heffing om van de legerhoofden een zogenaamde sauvegarde (bescherming) te verkrijgen. Naast deze belastingen betaalden de inwoners ook nog hun ‘normale’ belasting aan de Heer van Cadier.
1680-1735 Wijnand Kikken pastoor van Cadier. Deze vermeldt in het doopregister dat er in deze tijd heel wat inwoners in Cadier in grote armoede hebben geleefd. Het was de tijd dat Holland zijn Gouden Eeuw beleefde.
1681-1782
Leden van de protestantse familie De Jacobi zijn gedurende deze honderd jaar Heer van Cadier.
1702-1713
Weer een nieuwe oorlog (Spaanse Successieoorlog) waarbij de Republiek met steun van Engeland, tegenover de Fransen, gesteund door Beieren, stond. Opnieuw moet de schepenbank van Cadier jaarlijks contributie betalen aan het leger. Bovendien moest worden betaald voor aan soldaten geleverde rantsoenen. Dat duurde tot 1713 (Vrede van Utrecht) toen er een einde kwam aan deze oorlog. Bij dit verdrag stonden de Spanjaarden de Zuidelijke Nederlanden af aan Oostenrijk, maar Cadier bleef in Staats bezit.
1744 en 1747
Franse troepen belegeren in deze beide jaren, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, opnieuw de Zuidelijke Nederlanden (Oostenrijks). In 1747 hadden de Fransen zich versterkt met Duitse troepen en belegerden zij gezamenlijk het land van Daelhem en de stad Maastricht.
Voor Cadier was dit een echt rampjaar. Omdat er ook weer een dysenterie-epidemie was, overleden in ons dorp in dat ene jaar zo een zestig personen. Onder hen was pastoor Joannes Nicolaus Santbeeck. Ook in Heer en Bemelen was de schade zeer groot.
1781
Willem Frederik de Jacobi sterft. Hij was de laatste van de familie De Jacobi die Heer was van Cadier en Blankenberg, maar ook de meest invloedrijke, omdat hij tevens vice-hoogschout was van Maastricht en de Vroenhof en lid van het Luiks en Brabants Hooggerecht. Hij is opgevolgd door Jacobus Hacksteen van Hemerstein. Deze is Heer van Cadier gebleven tot de Franse revolutionairen in 1795 de macht overnamen.
1 november 1785
De Staten Generaal staan, bij het Verdrag van Fontainebleau, hun bezittingen in het land van Daelhem af; met uitzondering van de dorpen Oost en Cadier. Deze twee dorpen worden samengevoegd met ‘s-Hertogenrade en blijven nog tot 1 oktober 1795 bestaan als de Geünieerde Landen van Daelhem en ’s Hertogenrade.
Cadier heeft, na tachtig jaar (1568-1648) afwisselend Spaans en Staats te zijn geweest, in totaal nog eens bijna honderdvijftig jaar (1648-1795) bij de Staten-Generaal van de Republiek der Nederlanden behoord. De inwoners van Cadier hebben zich in al die jaren tweederangs burgers gevoeld. In al die tijd zijn protestanten van buiten het dorp (vaak uit Maastricht) tot schout en schepenen benoemd. Er is een uitzondering; Johannes van Proemeren (1731-1789) die, hoewel hij katholiek was, toch een aantal jaren schepen is geweest.
Eind 1792, begin 1793
De Franse troepen belegeren tevergeefs Maastricht. Cadier had het ‘als leggende op de grote route van Duitsland’ weer zwaar te verduren.
6 mei 1795
Bij het Traktaat van ‘s-Gravenhage worden de Generaliteitslanden, waartoe Cadier behoorde, en ook de stad Maastricht, afgestaan aan Frankrijk.
1 oktober 1795
De Fransen lijven de Zuidelijke Nederlanden en Staats Overmaas in. Zij willen ook hier alle regels invoeren die in Frankrijk na de revolutie van kracht waren geworden. Hertogdommen, graafschappen en heerlijkheden worden afgeschaft en vervangen door departementen, arrondissementen, kantons en gemeenten. De landen van Overmaas worden met het Graafschap Loon samengevoegd tot het departement Nedermaas, dat ongeveer de huidige provincies Nederlands- en Belgisch Limburg besloeg.
Cadier was vanaf 1 oktober 1795 geen heerlijkheid meer, maar een gemeente in het arrondissement Maastricht van het departement Nedermaas.
Eind 1795
Kerken en kloosters moeten hun bezittingen, waaronder kruisbeelden en klokken afstaan. Dat geldt ook voor Cadier. Klerikale gewaden mochten niet meer worden gedragen en processies waren verboden. Twee jaar later werd de openbare uitoefening van godsdienst verboden. Vanaf dat jaar tot 1800 ging een groot deel van de kerk ondergronds.
1798
Alle ongehuwde mannen tussen 20 en 25 jaar worden, vanaf 1798, verplicht in het Franse leger te dienen. Ook jongens uit Cadier zijn opgeroepen. Door ziektes en ontbering hebben toen heel wat jongens uit onze streken het leven gelaten. Andere mannen uit ons dorp werden verplicht voor de Fransen te werken tegen een karige of zelfs geen beloning. Zij moesten vrachten uitvoeren naar b.v. Brussel, Mons (Bergen) en naar Condé bij Valenciennes in Frankrijk Wanneer deze opdrachten niet werden uitgevoerd, werd met zware straffen gedreigd. Verder waren de inwoners van ons dorp verplicht het levensonderhoud te verzorgen van de in Cadier gelegerde soldaten.
17 februari 1800
Cadier krijgt een eigen burgemeester en een eigen gemeenteraad. De eerste burgemeester was Willem Geelen.
15 juli 1801 Napoleon tekent een verdrag, waarbij de katholieke godsdienst wordt erkend als belangrijkste godsdienst. Maar de kerk bleef ondergeschikt aan de staat. Ook het kloosterverbod bleef.
1815
De Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden worden samengevoegd tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Dit Koninkrijk (globaal het huidige Nederland en België) werd opgedeeld in provincies en een daarvan was de provincie Limburg, die grotendeels een voortzetting was van het door de Franse gecreëerde departement Nedermaas.
Cadier was vanaf die tijd een van de gemeenten in de provincie (van het grote) Limburg dat behoorde tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.
1824-1825
De Nieuwe Steenweg tussen Maastricht en Aken wordt aangelegd. Er kwam een reglement voor de postkoets (chais) die drie keer per week tussen Maastricht en Aken reisde.
9 januari 1828
Koninklijk Besluit tot het inrichten van vijf tolhuizen langs de Nieuwe Steenweg, waarvan een in Cadier (nu Rijksweg 87). Dit tolhuis was tot 1855 in bezit van Graaf De Liedekerke, die ook eigenaar was van Groot- en Klein-Blankenberg.
De onvrede van de inwoners van Cadier met Hollandse bestuurders bleef in de tijd van het Verenigd Koninkrijk bestaan. Zo hadden de boeren van Cadier er de grootste moeite mee, dat ze ondanks misoogsten, toch forse belastingen moesten betalen. Vooral de belastingen op het maalrecht en op het slachtrecht waren deze boeren een doorn in het oog.

 

Het Tolhuis

Geschiedenis van Cadier en Keer

5 augustus 1828
Cadier vormt samen met het van Heer afgescheiden Keer en met Sint Antoniusbank de nieuwe gemeente Cadier en Keer. In een verzoekschrift aan Gedeputeerde Staten hadden de inwoners van Keer daarop aangedrongen. Op het moment van fusie telde Cadier bijna 200 inwoners.
1830
Het Zuidelijk deel van de Verenigde Republiek der Nederlanden komt in opstand tegen koning Willem I en scheidt zich af van het Noorden. De provincie (Groot) Limburg ging over naar het nieuwe Belgische koninkrijk. Alleen Maastricht bleef nog door Hollandse troepen bezet.
De twee jaar eerder tot stand gekomen gemeente Cadier en Keer behoorde vanaf 1830 tot de (grote) provincie Limburg in het Koninkrijk België.
19 april 1839
De Belgische onafhankelijkheid wordt internationaal erkend. Het betekent het begin van het Koninkrijk der Nederlanden. België moest voor deze erkenning het oostelijk deel van Limburg (het huidige Nederlands Limburg) afstaan aan Nederland.
Cadier en Keer wordt op die dag een gemeente in de provincie Nederlands Limburg van het Koninkrijk der Nederlanden.
10 mei 1940 De Nazi’s vallen, zonder oorlogsverklaring, Limburg binnen. De Vierde Pantserdivisie trok over de Rijksweg via Vaals, Gulpen en Cadier en Keer naar Maastricht, dat zich al om 9.30 uur die ochtend overgaf.
De oorlog had, nog afgezien van het directe oorlogsgeweld, tot gevolg dat etenswaren en kleding ‘op de bon’ gingen; dat er een controle kwam op de veestapel (zelfs kippen) en dat klokken uit de kerktorens werden gehaald. Zeer ingrijpend was de verplichte ‘Arbeidseinsatz’, wat betekende dat vanaf medio 1942 jonge mannen tussen 18 en 22 jaar (ook jongens uit Cadier en Keer) in Duitsland moesten gaan werken.
augustus 1941 De gemeenteraden worden opgeheven en wethouders worden door de burgemeester benoemd als zijn medewerkers. Cadier en Keer heeft drie, elkaar opvolgende, NSB-ers als burgemeester gehad.
12 september 1944 Bij Huize Sint-Joseph worden elf Belgische verzetstrijders en een onbekende Rus door de Nazi’s gefusilleerd.
13 september 1944 Cadier en Keer wordt bevrijd van de Nazi’s door Amerikaanse militairen die behoorden tot de 30ste Infanteriedivisie, bijgenaamd the Old Hickory.
1969 De provincie komt met een fors herindelingvoorstel, waarbij het aantal gemeenten in deze regio zou worden teruggebracht van 58 naar 11. Randgemeenten rond Maastricht, waaronder Cadier en Keer (behalve Blankenberg en de Zangerij), zouden worden toegevoegd aan Maastricht. Dit plan is bij de randgemeenten op groot verzet gestuit.
1977 De provincie komt met een alternatief voorstel: de samenvoeging van de gemeenten op het plateau tot één gemeente, waarbij Margraten de naam van de nieuwe gemeente zou worden.
1 januari 1982 Herindeling volgens het plan van de Provincie van 1977 ingevoerd. Vanaf die dag maakt Cadier en Keer deel uit van de gemeente Margraten.
[/vc_column][/vc_row]