De gemeentesecretarie circa 1963

Historie

Klein maar fijn
De gemeentesecretarie circa 1963
door drs. Harry H.M. Beckers
De intentie van dit artikel is om indrukken vast te leggen van het werken in een gemeentesecretarie in een gemeente van ongeveer 2000 inwoners in de periode 1962-1965. Daarmede wordt - tegelijkertijd - een beeld geschetst van de omstandigheden waaronder toentertijd een gemeente bestuurd werd.
In het najaar van 1962 startte ik mijn werkzaamheden als secretarieambtenaar in Cadier en Keer. Die werkzaamheden in het gemeentehuis hadden in die tijd een zodanige omvang genomen dat uitbreiding van het aantal medewerkers noodzakelijk was. Door mijn komst werd het aantal secretarieambtenaren uitgebreid tot vier personen.

Het gemeentehuis
Het gemeentehuis was sedert 1879 gevestigd aan de Echtersjtraot: het huidige Keerhoes. Het gebouw functioneerde overigens niet uitsluitend als gemeentehuis. Het diende in die tijd tevens als lagere school en als woonhuis voor de hoofdonderwijzer en zijn gezin. Kortom: het was toen al multifunctioneel!

De huisvesting van het gemeentehuis was eenvoudig. Bij binnenkomst kwam je in een klein halletje: links was de kamer van de burgemeester (thans de uitdeelpost van de apotheek) en rechts bevond zich een klein loket waar de burger voor zijn vragen of andere zaken terecht kon. Het was geen probleem om te weten wanneer er een ‘klant’ het gemeentehuis binnenkwam. De voordeur ging krakend open en de bezoeker meldde zich aan het loket. Dat loket bestond uit een raampje (30 x 25 cm) dat door de secretarieambtenaar vervolgens omhoog werd geschoven. Een latje onder het verschoven raampje zorgde ervoor dat het loket tijdens het gesprek ‘open’ bleef.

In het halletje bevond zich ook de toegangsdeur tot de secretarie. Bij de recente verbouwing van ‘t Keerhoes is deze ruimte uitgebroken en fungeert momenteel als ‘kleine zaal’ met een barretje. In de secretarie, voorzien van één - op een zwaaiarm gemonteerde - telefoon, werkten vier personen. Papier op je bureau opstapelen was niet mogelijk; de zwaaiarm kon er dan niet overheen! Was er telefoon voor een ander dan degene die de telefoon had aangenomen (een telefoniste was er niet) dan werd er simpelweg aangegeven: ’t is vuur dich en vervolgens kreeg de zwaaiarm een zwiep richting degene voor wie het telefoontje bestemd was.

Achter de kamer van de burgemeester was de kamer met de kadasterkaarten. Boeren wilden nog al eens graag weten hoe de grenzen van percelen precies liepen en met de kadasterkaarten als hulpmiddel kwam men een heel eind. Een aparte spreekkamer voor het voeren van vertrouwelijke gesprekken was er niet. Zo nodig werd uitgeweken naar ruimten op de eerste verdieping.

2012blz5

Het voormalige gemeentehuis aan de Limburgerstraat (thans ’t Keerhoes). Foto circa 1928

Hier bevond zich een relatief grote ruimte en een paar kleinere. Een van de kleinere ruimten werd gebruikt door de opzichter van Openbare Werken; veel meer als een tekentafel en een klein bureau kon er niet ondergebracht worden. De andere kleine ruimten werden als ‘kopieerkamer’ gebruikt en voor het opbergen van enkele archiefdozen. De grootste ruimte was in gebruik als raadszaal. Hierin pasten - ternauwernood - de zeven stoelen voor de raadsleden (de twee wethouders waren tevens raadslid) en de twee stoelen voor de burgemeester en de waarnemend gemeentesecretaris. Toeschouwers konden er amper in; voor een enkeling kon wel een stoel bijgeplaatst worden. Waren er meer toeschouwers - hetgeen bijna nooit voorkwam - dan waren zij veroordeeld om de hele vergadering te blijven staan!
Gemeentelijke taken
Het besturen van een gemeente in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw was anders dan tegenwoordig. De regelgeving waarvan de uitvoering bij de gemeenten berustte was te overzien en beperkte zich voor een groot deel tot het afgeven van vergunningen. Toch nam de overheidsbemoeienis snel toe. Dat uitte zich onder meer in een gestadige stroom van nieuwe wettelijke regelingen waarvan de uitvoering aan de gemeentebesturen werd opgedragen. Daarenboven werd Cadier en Keer opgestuwd in de vaart der volkeren daar waar het de woningbouw betrof. Evenals in de buurgemeenten werden er uitbreidingsplannen ontwikkeld om aan de vraag naar bouwgrond en woningen te voldoen. Modernisering was daarnaast een sleutelwoord. Dat manifesteerde zich op velerlei terrein waaronder de bouw van een nieuwe kleuter- en meisjesschool, een gemeentehuis, de aanleg van riolering en trottoirs en de renovatie van verschillende wegen.

De burgemeester
Onder leiding van de toenmalige burgemeester L.H.H. Huyben werden de projecten op stapel gezet. In de zestiger jaren van de vorige eeuw was het ambt van burgemeester met de nodige autoriteit omgeven. Hij was de enige full-time bestuurder. Omdat de gemeente Cadier en Keer slechts zo’n 2000 inwoners telde was de burgemeester tevens gemeentesecretaris. Die functie werd in feite uitgeoefend door de ‘1e gemeente-ambtenaar’; deze trad op als waarnemend gemeentesecretaris. Ook was de burgemeester ‘hoofd van de plaatselijke politie’. Dat is hij heden ten dage nog steeds maar de invulling van die taak verschilt wezenlijk. Destijds was de burgemeester degene die voor een groot deel bepaalde waaraan de in het dorp functionerende politieagenten aandacht dienden te schenken. Elke week - veelal op maandagmorgen - meldde de postcommandant van de Rijkspolitie (Paul Kersjes) zich bij de burgemeester. Het besprokene was uiteraard vertrouwelijk maar wij mogen aannemen dat hij niet alleen rapporteerde over strafrechtelijke of andere ‘minder frisse’ zaken van de afgelopen week. De burgemeester zal ongetwijfeld ook de nodige instructies gegeven hebben over zaken waarvan hij vond dat die de aandacht van de ‘sterke arm’ verdienden.
2012blz7

Gemeenteveldwachter en later postcommandant van de rijkspolitie Paul Kersjes (1909-1987) met zoontje Wim.
Foto eind jaren veertig


De vergaderingen van burgemeester en wethouders
Elke week kwamen de burgemeester en de twee wethouders op dinsdagmorgen bij elkaar in de burgemeesterskamer. Daar vergaderde het college van burgemeester en wethouders. Er waren nauwelijks schriftelijke stukken; de toelichting op de te bespreken punten geschiedde door de burgemeester. Voor de wethouders was het steeds opnieuw een verrassing welke zaken besproken zouden worden. Er was geen agenda en er lagen ook geen stukken die de wethouders vooraf konden inzien om zich  omtrent hun standpunt te oriënteren. Nadat de vergadering van het college was afgelopen werd de ‘1e gemeenteambtenaar’,  tevens waarnemend gemeentesecretaris, Jef van Mulken naar de burgemeesterskamer geroepen. De burgemeester deelde hem dan mede welke besluiten er genomen waren en Jef schreef die vervolgens op. Voor de ambtelijke afwikkeling van de genomen besluiten zorgde Jef; hij gaf aan welke ambtenaar voor deze afwikkeling diende te zorgen. Officiële brieven en andere stukken werden ondertekend door de burgemeester en één van de wethouders, die daarvoor was aangewezen. Dat was de loco-burgemeester Ackermans. Een prettige bijkomstigheid was zijn grote mate van beschikbaarheid; hij was werkzaam in het dorp zelf waar hij een graanmolen annex meelhandel aan de Limburgerstraat dreef. Hemelsbreed zo’n honderd meter van het gemeentehuis. Er hoefde slechts een telefoontje te worden gepleegd en Ackermans meldde zich vervolgens voor de ondertekening van de stukken.
2012blz8
Cayer. De ambtswoning van burgemeester Huyben. Hoek Limburgerstraat - Margrietstraat

Raadsvergaderingen
Raadsvergaderingen vonden alleen dan plaats wanneer er iets te bespreken viel; een vast vergaderschema kende men niet. De raadsleden ontvingen vóór de aanvang van een vergadering geen schriftelijke stukken. Het enige stuk bestond uit een oproep voor de raadsvergadering met een korte vermelding van de agenda. Dat is heden ten dage wel anders! Na de opening door de burgemeester werden de notulen van de vorige raadsvergadering door Jef van Mulken voorgelezen en daarna door de Raad vastgesteld. Had een raadslid een opmerking over de notulen dan moest hij die direct naar voren brengen; veel tijd om na te denken was er niet!

Daarna werden de agendapunten behandeld. De burgemeester gaf over elk punt een nadere toelichting, waarna de raadsleden daarover hun mening konden geven. Een taakverdeling tussen de leden van het college van burgemeester en wethouders (portefeuillehouders) kende men toen nog niet. Fracties die de landelijke politieke partijen vertegenwoordigden waren een onbekend fenomeen. Het betrof uitsluitend lijsten met namen van kandidaten zonder enige verdere aanduiding. Politieke programma’s waarin de lijst aangaf waarvoor men stond waren er nauwelijks. Omdat er geen schriftelijke stukken waren, vond er binnen de verschillende groeperingen nagenoeg geen voorafgaand overleg plaats. Iedereen gaf zijn persoonlijke mening en vervolgens nam de Raad een besluit.

De secretarie
Begin 1960 was er slechts een drietal ambtenaren ter gemeentesecretarie werkzaam. Dat waren Jef van Mulken, Rita Schoenmakers en Ernest Bekkering. Jef van Mulken was zijn ambtelijke loopbaan op de gemeentesecretarie in Margraten begonnen en werd in Cadier en Keer benoemd tot gemeenteontvanger en als 1e ambtenaar, tevens waarnemend gemeentesecretaris. In die laatste functie gaf hij feitelijk leiding aan de secretariemedewerkers. Tot het waarnemen van de functie van gemeentesecretaris behoorde ook het maken van de raadsnotulen. Als de vergadering was afgelopen maakte Jef een concept; dat werd eerst aan de burgemeester voorgelegd en nadat deze zijn fiat had gegeven, werd het verslag in het raadsnotulenboek ingeschreven.

Als gemeenteontvanger was Jef belast met de financiële administratie; alle inkomsten en uitgaven werden handmatig - via de methode van dubbelboekhouden - verwerkt. Concreet hield dit in dat alle inkomsten en uitgaven met ballpoint werden geschreven en dat het geschrevene via een onderliggend carbonpapier op een kaart werd doorgedrukt. Hard op de ballpoint drukken was voor de leesbaarheid van het onderliggend stuk een eerste vereiste!

Boekhoudprogramma’s waren bij de gemeentelijke overheid,  maar ook in het bedrijfsleven, een nagenoeg onbekend fenomeen. Alle tellingen werden met een rekenmachine - die waren wel al bekend! - verricht. Vrijdagmiddag werd ‘de kas opgemaakt’ om na te gaan of de gelden in kas in overeenstemming waren met de financiële administratie. In het geval er een verschil was - maar dat kwam heel sporadisch voor - werd er doorgewerkt totdat de omissie gevonden was.

Bijna alle betalingen die de burgers aan de gemeente moesten doen geschiedden toen in contanten. Betalen door middel van de bank of de giro kwam slechts een enkele maal voor. De gemeente kende destijds nog geen woningcorporatie die woningen bouwde en verhuurde; dat deed de gemeente zelf. Vooral de huurders van deze ‘gemeentewoningen’ kwamen vóór de eerste van elke maand trouw hun huur contant aan het gemeenteloket betalen.

Rita Schoenmakers was geboren en getogen in Cadier en Keer en had na haar opleiding bij de Zusters van Barmhartigheid in de Keerderberg direct een baan gevonden ter secretarie in haar geboortedorp. Rita was voornamelijk verantwoordelijk voor de burgerlijke stand, de bevolkings- en de salarisadministratie en voor wat wij nu sociale zaken zouden noemen. Veel werk was er verbonden aan de inschrijving van Joegoslavische gastarbeiders. Wegens het gebrek aan arbeidskrachten in ons land werden er door de Staatsmijnen arbeidskrachten geworven in het buitenland; onder meer in het voormalige Joegoslavië. De mannen werden veelal ondergebracht in vrijgekomen klooster- of andere grote gebouwen; zo ook in het voormalige parkhotel Rooding (later het Europahuis) in Sint-Antoniusbank. Later werden er Marokkanen gehuisvest. In het kader van de verbroedering werd er - zo nu en dan - tegen een elftal van de Joegoslaven gevoetbald. Aangezien de secretarie maar drie voetballers kon leveren moest een beroep gedaan worden op enkele ‘hulpkrachten’ waaronder gemeenteambtenaren van Margraten. Ook pastoor Janssen van Margraten - toen nog kapelaan - versterkte zo nu en dan de Keerder gelederen.

2012blz11

Het gelegenheidselftal van de secretarieambtenaren van Cadier en Keer (K) en Margraten (M) versterkt met enkele gastspelers.
Zittend: 1e links Jef van Mulken (K), 4e links Harry Beckers (K), 5e links Harry Lochs (M).
Staand: 2e links Fred van Veelen (K+M), 5e links Felix Prevoo (M), 6e links Jef Horbach (M).
Foto circa 1965

Ook de salarissen werden door Rita berekend; dat kon toen kennelijk nog zonder gebruikmaking van computerprogramma’s. De salarissen werden maandelijks contant uitbetaald; op elke 15e van de maand meldden zowel de secretarie- als de buitendienstmedewerkers zich tegen het middaguur bij Jef van Mulken, de gemeenteontvanger. Een uitzondering werd gemaakt voor de burgemeester; deze ontving zijn salaris handje-contantje in zijn eigen kamer. Jef telde het geld dan voor en de medewerker tekende voor ontvangst. De volgende maand herhaalde het ritueel zich. Hoogtijdag in de uitbetaling was de 15e mei; dan werd het vakantiegeld over het afgelopen jaar uitgekeerd.
2012blz12

Ambtenaar Rita Schoenmakers. Foto begin jaren zestig.


Rita was ook degene die ambtelijk belast was met de woningtoewijzing; zij bereidde de toewijzingsvoorstellen van de zogenaamde ‘woningwetwoningen’ voor. Vanwege de geringe aantallen waarin deze woningen gebouwd werden bestond er een omvangrijke ‘lijst van woningzoekenden’ die zich voor een gemeentelijke woning hadden ingeschreven. Tegen de tijd dat de woningen voor bewoning gereed waren, had Rita het erg druk met het voeren van gesprekken met mensen die hun persoonlijke prioriteit om over een woning te beschikken nog eens nadrukkelijk onder de aandacht kwamen brengen. Omdat er in die tijd geen woningstichting binnen de gemeente actief was, geschiedde de woningtoewijzing door het college van burgemeester en wethouders. Veelal werd het aantal te verhuren woningen nog eens door het Rijk beperkt omdat er één of meerdere woningen toegewezen dienden te worden aan personen die over een ‘urgentie’ beschikten. Het betrof dan rijksambtenaren of gerepatrieerde Nederlanders: zij hadden recht op een ‘voorkeurswoning’.
De Maastrichtenaar Ernest Bekkering was belast met de uitvoering van de onderwijswetgeving, militaire zaken, paspoorten, rijbewijzen, straatbelasting, hondenbelasting en alle overige zaken waaronder het afgeven van bouw-, slacht-, dans- en andere vergunningen. De algemene dienstplicht bracht veel werk met zich. Van gemeentewege moesten de gegevens aangeleverd worden van de jongemannen die in een bepaald jaar 18 jaar zouden worden; zij werden ingeschreven voor de dienst en kregen een oproep voor de keuring die in Roermond werd verricht. Was men eenmaal goedgekeurd dan kon men een oproep voor de militaire dienst verwachten. Alleen in het geval van ‘persoonlijke onmisbaarheid’ of broederdienst kon men vrijgesteld worden. De aanvragen wegens ‘persoonlijke onmisbaarheid’ dienden bij de Minister van Defensie te worden ingediend en te worden voorzien van een advies van de burgemeester. In gevallen dat het voor de aanvrager wat moeilijk was om het vrijstellingsverzoek zelf op te stellen, werd er van gemeentewege een helpend handje toegestoken. Bekkering stelde het verzoek op papier; de aanvrager hoefde slechts zijn handtekening te plaatsen. Bij het aan de Minister uit te brengen advies wenste burgemeester Huyben een belangrijke rol te spelen; hij bemoeide zich nadrukkelijk met de inhoud van het advies. In heel wat gevallen voerde hij - voor het verkrijgen van alle informatie - persoonlijk de gesprekken met betrokkenen.

2012blz13

Voor het gemeentehuis de secretarieambtenaren.
Vanaf links: Jef van Mulken, Rita Schoenmakers, Ernest Bekkering en Harry Beckers.
November 1962

Bekkering verzorgde ook de berekeningen van de door de gemeente uit te keren vergoedingen van hen die in militaire dienst waren. Niet iedereen kwam voor een dergelijke vergoeding in aanmerking. Het betrof alleen diegenen die als kostwinner werden aangemerkt (zij kregen een kostwinnersvergoeding) en diegenen die gehuwd waren: zij kregen een inkomstenvergoeding. De uitbetaalde vergoedingen moest de gemeente vervolgens weer bij het Rijk via in te dienen declaraties terugvragen. Om de kazerne voor de eerste keer te bereiken konden de dienstplichtigen een (gratis) vervoersbewijs ter gemeentesecretarie afhalen. Bij het uitschrijven daarvan moest de ambtenaar op het reisformulier de kortste afstand vermelden tussen de woonplaats en de plaats waar de militair gelegerd was. Voorkomen moest worden dat deze een treinreisje door het hele land zou kunnen maken op kosten van Vadertje Staat!

Het belangrijkste deel van de opbrengsten uit de thans afgeschafte vermakelijkhedenbelasting kwam van de toentertijd zeer populaire dancing Gilissen (Pie va Tossing). Die afrekening vond plaats op basis van het aantal verkochte toegangsbewijzen. Die toegangsbewijzen moesten ter gemeentesecretarie wekelijks worden afgehaald. Het restant toegangsbewijzen moest de dag erna weer worden ingeleverd en vervolgens werd de verschuldigde belasting berekend.

In de slachttijd - rond oktober - waren er hoogtijdagen in het afgeven van slachtvergunningen; slachten gebeurde in bijna elk huisgezin. Het was de bekende keurmeester Claessens uit Maastricht, die dan de slachtvergunningen (slachbreefkes) bij de gemeentesecretarie ophaalde en vervolgens de voor- en nakeuringen van de slachtdieren verrichtte. Het was een bijzonder hartelijke man, bekend om zijn fervente supporterschap van ‘zijn’ MVV. Een enkele keer kwam het voor dat er sprake was van een ‘noodslacht’; het vlees van het geslachte dier werd dan ter plaatse van de slachtlocatie verkocht. Het was dan zaak er snel bij te zijn want vanwege de gedwongen verkoop was het vlees beduidend goedkoper dan in de slagerij.

Bij het aanvragen van een slachtvergunning bestond de mogelijkheid om zich te verzekeren voor het geval vlees of organen van het geslachte dier werden afgekeurd. Dat behoorde bij de gemeentelijke serviceverlening. Tot die serviceverlening (het woord ‘klantvriendelijkheid’ moest nog uitgevonden worden) behoorde soms ook dat de secretarieambtenaar het rijbewijs, paspoort of een bepaalde vergunning - op verzoek - op het huisadres van de aanvrager bezorgde. Ook kon het gevraagde wel eens bij de ambtenaar thuis worden opgehaald in het geval betrokkene niet in de gelegenheid was om persoonlijk het document af te halen.

2012blz15

Loco-burgemeester Bèr Ackermans (l) biedt de scheidende burgemeester Huyben het straatnaambord aan van de naar hem genoemde nieuwe straat.
Rechts: mevr. Huyben, midden loco-gemeentesecretaris Jef van Mulken; zittend links raadslid Pierre Oostenbach.
Foto 1965

Openbare werken en Bouw- en Woningtoezicht
Als opzichter Openbare Werken fungeerde Fred van Veelen. Hij was van oorspong een Fries die zich in het Zuid-Limburgse bijzonder thuis voelde. Van Veelen was ‘om en om’ werkzaam voor de gemeenten Cadier en Keer en Margraten: de ene dag van de week in Margraten en de andere dag in Cadier en Keer.
Voor het bouw- en woningtoezicht was er een zogenaamde ‘gemeenschappelijke dienst’ opgericht die binnen een aantal gemeenten in het Heuvelland functioneerde. De dienst was gevestigd in het gemeentehuis van de voormalige gemeente Heer. Het was de bij veel Keerdenaren bekende en aimabele Huub Urlings die voor onze gemeente het toezicht uitoefende. De aanwezigheid van Claessens, van Veelen en Urlings was steevast goed voor enkele minuutjes lachen; zij allen beheersten het ‘moppentappen’ (ook over ambtenaren) als geen ander.

Mijn eerste ervaringen
De uitbreiding van taken van de gemeente in het begin van de jaren zestig betekende uiteraard een toename van het voorbereidend werk dat door de gemeente zelf verricht moest worden. Logisch gevolg was dat het personeel diende te worden uitgebreid.

Op 1 oktober 1962 was het mijn beurt om mijn entree als ambtenaar van de gemeente Cadier en Keer te maken. Na het behalen van mijn HBS-A diploma mocht ik als aankomend ambtenaar mijn eerste schreden - onder de moederlijke vleugels van Rita - op het ambtelijke pad zetten. Geleidelijk aan nam ik enkele taken over en kwam ook de uitvoering van een deel van de nieuwe wettelijke regelingen op mijn bordje terecht. Het betrof toen vooral de uitbreidingsplannen en de gronduitgifte waarmede in die tijd een begin werd gemaakt. Het eerste plan betrof een gebied tussen de huidige Kapelweg, Beatrixstraat, Limburgerstraat en Keunestraat.

Eén van mijn taken was het met de hand schrijven van de notulen van de raadsvergadering; mijn handschrift is daardoor tot in lengte van jaren voor het nageslacht vastgelegd. Met het schrijven van de notulen was wel enige tijd gemoeid; het was zaak om niet alleen geen schrijffouten te maken - dat staat erg slordig - maar ook om ‘netjes’ te schrijven. Als ik vandaag de dag nog eens naar mijn ‘werk’ kijk denk ik in mijn opdracht aardig geslaagd te zijn.

Bij mijn indiensttreding werd ik uiteraard gewezen op een aantal zaken die met het werk zelf te maken hadden (accuraat, verzorgd, correct taalgebruik in woord en geschrift etc.) maar ook op andere zaken. Zo moest het bureau op het eind van de dag opgeruimd zijn; papier en alle andere zaken zoals pennen, potloden, nietmachine en  perforator  hoorden in de bureaulade en niet op het bureau! Over de typemachines diende de beschermhoes te zijn aangebracht en de archiefkasten dienden afgesloten te zijn. Er bestonden geen kledingvoorschriften die schriftelijk waren vastgelegd maar standaard was een lange broek, hemd met stropdas en een colbertjasje. In de namiddag wanneer de secretarie gesloten was (de openingtijden waren van 8.30 uur tot 12.00 uur) werden de ‘voorschriften’ minder stringent gehanteerd. Het kwam dan in de zomer wel vaker voor dat de hemdsmouwen (letterlijk) werden opgestroopt!
Flexibele werktijden waren in 1962 een onbekend fenomeen. De werkweek telde 44 uur. Dat betekende dat er van maandag tot en met vrijdag gewerkt werd van ‘s morgens 8.00 tot 12.00 uur en ’s middags van 13.30 uur tot 17.30 uur en op zaterdag van 8.00 tot 12.00 uur. Het aantal verlofdagen bedroeg 18 dagen per jaar; de najaarskermis leverde 2 extra verlofdagen op (Carnaval trouwens ook!). Begin 1963 werd de werktijd teruggebracht tot 40 uur per week.

Soms liep die werktijd wat uit omdat een bepaald werk ‘af” moest zijn omdat er wettelijke termijnen aan verbonden waren. In mijn geval werd het vooral ’s ochtends wat later dan 12.00 uur. Burgemeester Huyben wilde regelmatig enkele zaken bespreken of toegelicht hebben en dat liep nogal eens uit. Later dan 12.15 uur werd het echter bijna nooit. Na afloop van ons gesprek liepen wij gezamenlijk naar huis. De burgemeester met zijn fiets aan de hand en ik er naast. Kwamen ons burgers tegen dan werd er over en weer vriendelijk geknikt en - door de mannen - de hoed afgenomen. Ter hoogte van mijn ouderlijk huis in de Limburgerstraat scheidden onze wegen; ik ging naar binnen en burgemeester Huyben stapte op zijn fiets richting de ambtswoning op de (huidige) kruising Limburgerstraat-Margrietstraat.

2012blz18
Augustus 1965. Installatie door de gemeenteraad van de nieuwe burgemeester in de hal van de toenmalige meisjesschool in de Groenstraat.
Vanaf rechts beneden: de raadsleden Pie Hornesch en Jef Andriën, Rita Schoenmakers (ambtenaar), Jef Vliegen (wethouder), mevr. Van Laar, burgemeester Jef Van Laar, Bèr Ackermans (wethouder), Jef van Mulken (loco-secretaris), Nand Spronck (raadslid), Fred van Veelen (ambtenaar), Pierre Oostenbach (raadslid), Harry Beckers (ambtenaar), Trinette Huls en (gedeeltelijk zichtbaar) zuster Bernadette.

Typen, kopiëren en stencilen
De computer moest begin zestiger jaren van de vorige eeuw nog uitgevonden worden: het was de typemachine die de kantoorwerkzaamheden verlichtte. De toenmalige gemeente Cadier en Keer beschikte over een heel arsenaal van deze machines. Behalve dat elke medewerker een ‘eigen’ typemachine had, was er nog een tweetal voor incidenteel gebruik, zoals bij ‘panne’ van de eigen machine of in het geval een afwijkend lettertype voorgeschreven was (bij het opmaken van akten van de burgerlijke stand).

Dat typen met dergelijke typemachines was een hele klus; te snel typen bracht het risico van een typefout met zich. Het herstellen van zo een fout was geen sinecure. Voor deze operatie werd de correctielak ingezet; deze werd voorzichtig over de typefout aangebracht en vervolgens was het wachten geblazen. Dat laatste werd soms letterlijk in praktijk gebracht: het blazen over de correctielak versnelde het drogingsproces. Was de lak eenmaal droog dan kon je over de letter heen typen en daarmee je fout corrigeren.

Een ander nadeel van het snel typen bestond uit het risico van verward raken van de ‘armpjes’ van de aanslagtoetsen. Het was soms een hele klus om die ‘armpjes’ weer heelhuids los te peuteren. Te hard op het toetsenbord slaan kon betekenen dat er een ‘armpje’ brak; dat was een regelrechte ramp want zelf herstellen was niet mogelijk. Daarvoor was een vakman nodig die uit Maastricht diende te komen. Was je ‘aanslag’ te zacht dan kwam de aangeslagen letter niet goed zichtbaar op het papier.

Het inktlint dat elke typemachine in staat stelde om de letters goed zichtbaar op het papier te krijgen moest regelmatig vernieuwd worden. Dat vergde een bepaalde handigheid; voorkomen moest namelijk worden dat je vingers door dat lint ‘beïnkt’ werden. Gebeurde dat per ongeluk toch dan restte slechts een grondige poetsbeurt met groene zeep.

Verder was er ook een kleine ruimte om te kopiëren en te stencilen. Dat kopiëren ging heel anders dan tegenwoordig; het was een - zacht uitgedrukt - uiterst primitief gebeuren. Verschillende vloeistoffen moesten met elkaar gemengd worden (niet morsen, want dat betekende een gat in je kleding!) en vervolgens in een bakje gegoten. Dan kon - met speciaal papier - het kopiëren starten. Een gemiddelde van één vel per twee minuten betekende al een record!

Ook het stencilen was een tijdrovende bezigheid. Alvorens het stencilen een aanvang kon nemen moest de tekst met de typemachine op een speciaal hiervoor geprepareerd papier getypt worden. Het stencilen zelf gebeurde ‘met de hand’, dat wil zeggen dat de machine met de hand via een slinger in beweging gebracht moest worden. De kunst daarbij was om de slingerbeweging in het juiste tempo (niet te snel, niet te traag) uit te voeren. Bewoog de slinger te snel dan kwam de inkt niet goed op het papier en was de tekst slecht te lezen. Was de slingerbeweging te traag dan liep men het risico dat de letters te veel beïnkt werden waardoor er inktvlekken op het papier ontstonden.

De verwarming en de waterleiding
Niet elke ruimte in het gemeentehuis kon verwarmd worden; in de ruimten waar dat wel kon, gebeurde dat door een kolenkachel. De poetsvrouw (Paula Pirnaij-Huijnen) had de taak om ’s morgens er zorg voor te dragen dat niet alleen de werkruimten gepoetst waren, maar ook dat de kachel brandde zodat de secretariemedewerkers bij binnenkomst direct met hun werkzaamheden konden beginnen. Voor het op temperatuur houden van de kachel stond er een kolenkit. Regelmatig vullen van zowel de kachel als de kolenkit was vereist; in het laatste geval betekende het een gang naar de kolenberging achter het gemeentehuis. Zoals bij elke kachel was het vooral warm wanneer jouw bureau zich in de onmiddellijke nabijheid van de kachel bevond; stond dat bureau wat verder van de warmtebron af dan was het een stuk minder behaaglijk.
Verder diende men steeds alert te zijn op het gevaar van kolendamp. Werd kolendamp geconstateerd - het kwam een enkele maal voor - dan kon er niet gewerkt worden en dat leverde als bijkomend voordeel een halve dag (extra) verlof op.

Verder kwam het regelmatig voor dat bij strenge winters de waterleiding bevroor ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen. Dat betekende dan een kannetje water halen bij de overburen (noonk Math (Heuts), een broer van mijn grootmoeder) voor het zetten van koffie of thee. Voor het oplossen van het euvel van de bevroren leidingen kwamen meestal de gemeentelijke kantonniers opdraven.

Ten slotte
Net zoals in veel andere zaken is er in de afgelopen vijftig jaar veel veranderd in het besturen van een gemeente. De gemeenten zijn véél groter geworden; een proces dat ook heden ten dage nog steeds doorgaat. De toename van de regelgeving en de daarmede gepaard gaande forse uitbreiding van het ambtelijk apparaat hebben een steeds grotere gemeentelijke bemoeienis met het maatschappelijk leven met zich gebracht. De voortdurend groter wordende afstand tussen bestuurden en bestuurders is mede een gevolg daarvan.

In 1964 startte de bouw van een nieuw gemeentehuis; de in gebruik name volgde in 1965. Het oude gebouw ligt dan enige tijd leeg met uitzondering van de voormalige burgemeesterskamer. Deze wordt verhuurd aan een kapper die er een herenkapsalon start. Nog wat later wordt een deel van de zolder verbouwd en wordt deze het vaste honk van de Vereniging tot Natuurbescherming (VTN).

2012blz21

Afscheid van de zelfstandige gemeente Cadier en Keer, laatste raadsvergadering 19 december 1981.
Vanaf links: Mw. Van Laar, burgemeester Jef Van Laar, gemeentesecretaris Jef van Mulken en de ambtenaren: Ger Mertens, Anton Weijers, Rita Schoenmakers en technicus Ton Theunissen. Spreker loco-burgemeester Pierre Oostenbach

Jaren later blijft het voormalige gemeentehuis zijn bestemming als ‘huis van en voor de gemeenschap’ gelukkig behouden. Het krijgt wel een andere naam: het gemêintehoes wordt ’t Keerhoes. Hier kunnen de plaatselijke verenigingen onderdak vinden en kunnen de dorpelingen elkaar bij feestelijkheden ontmoeten. En daarmee blijft het voormalige gemeentehuis zijn centrale plek binnen de dorpsgemeenschap behouden.

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME