Fatimakapel en kroêdwösj

Afdrukken

Door Wiel Becker

jrg3blz61

                                                        

De Fatimakapel aan de kruising Keunestraat en Achtersteeg werd vijftig jaar geleden gebouwd en ingewijd. De sluitsteen aan de voorzijde met het opschrift “Anno Santa 1950” herinnert hier nog aan. Het jaar 1950 was uitgeroepen tot heilig jaar. Monseigneur Lemmens, bisschop van Roermond, was een fervent Maria-vereerder. Tijdens het heilige jaar trok men met het beeld van Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee door het Limburgse land. De bouw van de kapel is terug te voeren tot de uitroeping van het heilig jaar en als dank dat Cadier en Keer de Tweede Wereldoorlog ongeschonden was doorgekomen.

 

 jrg3blz62

Het beeld van de Sterre der Zee trok in de jaren vijftig op initiatief van
bisschop Lemmens door Limburg en deed ook Cadier en Keer aan.
De twee dragers vooraan zijn Gèr Jacobs en Etiënne Ackermans.
De misdienaar vooraan is Sjuul Heusschen.

Initiatiefnemer voor de bouw van de kapel was Sef va Wöllem (Spronck). Gebouwd werd op een stukje grond geschonken door Sjang Bessems. De bouwstenen kwamen uit de groeve Wolfskop, nu een archeologisch monument. Leden van de vereniging van jonge boeren van de LLTB voerden het grondwerk uit, Pie Heusschen metselde en het timmerwerk werd verzorgd door Arthur Schreurs.
Pastoor Frissen was een vurige vereerder van Onze Lieve Vrouw van Fatima. Tijdens een bezoek aan Fatima bracht hij het beeld, dat nu in de kapel staat, mee naar Cadier en Keer. Op 15 augustus 1950 werd de kapel door pastoor Frissen ingewijd en opgedragen aan Onze Lieve Vrouw van Fatima.

jrg3blz63

  De Fatimakapel in aanbouw

Op de plaats waar de kapel is gebouwd, stond voorheen een wegkruis. Dit in een houten vorm gegoten betonnen kruis was voorzien van gekleurde porseleinen scherven. Aan de voet van het kruis werd in witte steentjes de tekst gevormd “Jezus mijn heil”. Het kruis werd eind jaren twintig gemaakt door Gilles Hensen (de man met de gouden handjes), Martinus Essers en Winandus (Matteke) Heusschen. Dit in volksvlijt gemaakte kruis werd verplaatst naar de Dorpsstraat, hoek Kustersweg (zie jaargang 1 nummer 4, pagina 174).
In 1990 was het veertig jaar geleden dat de kapel werd gebouwd. De leden van de werkgroep Kruisen en Kapellen van de Vereniging tot Natuur- behoud Cadier en Keer (VTN) wilden dit niet onopgemerkt voorbij laten gaan. In eerste instantie leek de kapel aan een opknapbeurt toe. Het torentje vertoonde enige mankementen, het verfwerk was slecht, de omgeving van de kapel diende opgeknapt te worden en het Mariabeeld was aan een res- tauratie toe. André Bemelmans en “bouwpastoor”  Jan Plantaz, leden van de werkgroep, namen de restauratie op zich. Zij vonden vier jonge inwoners, Paul en Frank Gilissen, Bertie en Jurgen Mingels – zij woonden in de buurt van de kapel – bereid de werkzaamheden uit te voeren. Al snel bleek dat er geen sprake was van kleine mankementen, maar dat het een grote restauratie betrof. Met de hulp van bedrijven uit Cadier en Keer en Margraten konden de werkzaamheden vóór Maria Hemelvaart afgerond en de kosten gedrukt worden.
Na de avondmis op woensdag 15 augustus 1990 (Maria Hemelvaart) trok een processie door de versierde Keunestraat naar de kapel, die onder grote belangstelling door pastoor J. van Frankenhuijsen opnieuw werd inge- zegend. Vanaf dat jaar trekt jaarlijks een processie naar de Fatimakapel voor de zegening van de kroêdwösje, die door de dames van de VTN ge- maakt worden. Het is te hopen dat dit gebruik nog lang in stand gehouden zal worden.

De kroêdwösj
De Nederlandse naam voor kroêdwösj is kruidenbos: kroêd = kruid, wösj = bos. De vroegere kroêdwösj had een stijve en langgerekte vorm en was samengesteld uit meerdere gewassen, vaak zeven. Zeven werd als een heilig getal beschouwd. Denk maar aan de schepping in zeven dagen, de zeven werken van Barmhartigheid en de zeven sacramenten. De kroêd- wösj diende twee broodgranen en een boomvrucht te bevatten en werd aangevuld met enkele volksgeneeskruiden en onheilwerende gewassen. Als broodgranen gebruikte men rogge en tarwe en als boomvrucht een tak van de walnoot. De walnoot werd als symbool van de vruchtbaarheid gezien. Ook stierf volgens de legende Christus aan een kruis dat  van notenhout was vervaardigd.
Als volksgeneeskruiden nam men gewassen die vroeger aangewend wer- den voor bestrijding van ziekten bij mens en dier. Bekend waren het boe- renwormkruid, duizendblad, helmkruid, kamille, salie en smeerwortel. De onheilwerende gewassen hadden in enkele dialecten namen die met on- weer (hommele, hommelwaer) te maken hebben: de wilde marjolein (hommelskroêd), de op strodaken geplante huislook (donderkroêd) en het wilgenroosje (dondertore). Een dergelijk samensgestelde kroêdwösj was mogelijk voor de mensen op het platteland. Hier groeiden deze gewassen binnen handbereik. Voor de stadsmensen bestond de kroêdwösj grotendeels uit bloeiende tuinplanten. De geplukte planten werden zodanig met elkaar verweven dat de bos niet uit elkaar kon vallen. Men gebruikte geen touw of ander bindmiddel. Haalde men er echter een takje uit, dan viel de hele bos uit elkaar.  

 jrg3blz65

 Zegening van de kroêdwösj in 1999 door pastoor J. van Frankenhuijsen
De vier leden van de broederschap Sint Blasius zijn van links naar rechts:
Jac Aussems, Pierre Oostenbach, Frans Mingels en Pierre Lemmens.

De gewijde kroêdwösj werd op een droge plaats op de zolder of in een schuur opgehangen om te drogen. Bij onweer werden delen van de ge- droogde gewassen in het vuur verbrand om blikseminslag af te weren. Bij een ernstige ziekte onder het vee strooide men fijn gewreven delen tussen het voer of in het drinkwater. Ook als de akkers werden ingezaaid, mengde men korrels uit de aren van de kroêdwösj met het zaadgoed om een rijke oogst te krijgen.
Tegenwoordig is voor de afwending van blikseminslag een bliksemafleider op de gebouwen geplaatst. In de meeste woningen is er zelfs geen mogelijkheid meer om delen van de kroêdwösj te verbranden. Als de mensen ziek zijn, gaan zij naar de dokter en voor het welzijn van de dieren komt de veearts. Voor de bestrijding en voorkoming van ziekten onder de gewassen worden bestrijdingsmiddelen gebruikt. Mocht men echter denken dat de kroêdwösj in onze huidige gedigitaliseerde tijd heeft afgedaan, dan geldt dat niet voor Keer. Ieder jaar maken de dames van de VTN 200 kroêdwösje en vaak is dit aantal niet toereikend. De Keerdenaren bewaren ook nu nog de kroêdwösj op de zolder of in de huiskamer om Gods zegen af te smeken. Een mooi gebruik.

Bronnen:
Ut wiet klief, juni en september 1990 (uitgave van de Vereniging tot Natuurbehoud).
Wies Lemmerling: Oet vreuger jaore, deel 8.