“Wij gingen zes winters naar school”
Over ruim vier jaar (2002) kan de basisschool in onze plaats bedenken dat hier 150 jaar geleden de eerste lagere school geopend werd. Het lijkt mij dan een goed moment om in de Kroniek aandacht te besteden aan de eerste periode van onderwijs in Cadier en Keer. Het gebouw, waar vanaf 1852 Keerder en Honthemer meisjes en jongens tussen zes en twaalf jaar hun schooltijd doorbrachten, stond naast en ten oosten van de latere nieuwe school: het huidige Keerhoes. In deze bijdrage nemen we alvast een aantal aspecten van het onderwijs uit de laatste periode van de vorige eeuw onder de loep.
Het schoolgebouw
In 1876 achtte de meerderheid van de raad nieuwbouw noodzakelijk. Maar ook een nieuwe kapelanie was nodig en men vreesde dat kapelaan Armand Wetzels, evenals zijn voorganger Alfons Brouwers, zou vertrekken, indien hij door de gemeente geen goede woning aangeboden kreeg. De kosten van het nieuwe schoolgebouw met onderwijzerswoning en “gemeentekamer’ (het huidige Keerhoes) hield de gemoederen danig bezig. Het raadslid Petrus Spronck verwoordde zijn gevoelens met de opmerking:”… de kapelanij kost bijna niets en bouwen we een nieuwe school, dan gaat de gehele gemeente er aan.” Ook voor de dreiging van de schoolopziener de oude school om bouwtechnische en hygiënische reden te sluiten was hij niet bevreesd: “.. dat er één dat probeert. Wie zou dat doen?”’ Nieuwbouw kwam er toch. De bouwsom bedroeg 11.265 gulden. De school kwam in 1879 gereed en kapelaan Wetzels zou later tegen zijn zin zijn intrek nemen in de deels opgeknapte onderwijzerswoning bij de oude school. Zijn brief met 26 bezwaren als “.. te kleine woning, niet fatsoenlijk en niet met stand overeenkomend” werd hem door de meerderheid van de raad niet in dank afgenomen. De raadsleden reageerden fel en de notulist achtte het niet gewenst alle geuite opmerkingen aan het adres van de kapelaan in het raadsverslag te vermelden.
In 1887 werd besloten tot vergroting van het nieuwe gebouw. Het werk werd gegund aan de laagste inschrijver (aannemer Jean Prevoo uit Margraten) voor een bedrag van 2940 gulden. Het gebouw zou 60 jaar lang (tot 1939) als school in gebruik blijven. Overigens zou enkele tientallen jaren later een deel van het gebouw opnieuw (tijdelijk) dienst gaan doen als school.

Deel van het ontwerp uit 1887 van de uitbreiding van de nieuwe school
Hoe moeten we ons de inrichting van een schoollokaal ruim honderd jaar (1880) geleden voorstellen? Deze was zonder meer zeer eenvoudig. Naast de hout- of kolenkachel was de lessenaar van de onderwijzer het meest in het oog springend meubelstuk. Aan de muur was de letterkast, ook wel leesmachine genoemd, bevestigd. Het meubilair in de nieuwe gebouwde school van 1878, aangeschaft in 1880, bestond verder uit 65 schoolbanken (in drie maten) met glazen inktkokers, twee (boeken)kasten en twee schuifborden, in hoogte verstelbaar.

Voor- en zijaanzicht van een schoolbank uit 1880
De gemaakte ophangconstructie voor landkaarten was ongetwijfeld voor die tijd zeer modern. Aan het bord, onder het schrijfgedeelte, waren koperen pinnen bevestigd om muziekplankjes te kunnen ophangen.
De onderwijzers
Vroeger werd men onderwijzer door het vak in de praktijk te leren bij een ervaren onderwijzer. Het schoolhoofd leidde een aspirant op, stelde hem aan als hulp en betaalde hem eventueel voor deze assistentie en voor vervanging. Het leren van het vak in de praktijk zou tot ver in de negentiende eeuw duren. Daarna kwamen speciale opleidingsscholen.
Van 1852 tot 1881 was Egidius Vliegen in Cadier en Keer de enige onderwijzer. De laatste vijf jaar in zijn loopbaan werd hij bijgestaan door een hulponderwijzer. Met ingang van 1 januari 1886 werd Egidius eervol ontslag verleend wegens reuma, hardhorendheid en het gebrek aan tanden, waardoor hem het spreken in hoge mate werd belemmerd. Deze gebreken vormden echter geen belemmering om hem twee weken later, op 16 januari 1866, tot gemeentesecretaris in zijn woonplaats te benoemen en op 7 juli van datzelfde jaar tot burgemeester. Zijn opvolger in het onderwijs, Petrus Sebastiaan van de Ven (1866-1900), kreeg dus te maken met een werkgever die als oud-vakgenoot hem kritisch zou volgen. Petrus van de Ven was een zoon van Joannes van de Ven en Maria Otten en geboren op 5 augustus 1847 in Aalst. Hij was in het bezit van de hoofdakte en aantekeningen voor de beginselen der landbouwkunde en voor tekenen.
Het boterde aanvankelijk niet altijd tussen het hoofd der school en de raad c.q. de burgemeester als oud-hoofd van de school. Enkele raadsleden en (politieke) vrienden van Egidius Vliegen merkten op, dat “er toch niets geleerd wordt en dat dat wel even anders was in de tijd van Egidius. Hij had geen onderwijzers, maar kwekelingen, en hij heeft honderden veel geleerd en wel zoo, dat er groote namen van gekomen zijn: ingenieurs, landmeters, geestelijken, schrijvers, enz. En wat is er nu? Als er nog 20 jaar zoo onderwijs gegeven wordt, komt er niet één die iets zal worden.” De klachten over de hoofdonderwijzer spitsten zich toe op het onder de les bezig zijn met “eigen schrijfwerk”, het meermalen verlaten van het schoollokaal om naar de eigen woning te gaan, het niet op tijd beginnen, eerder ophouden en het bijna niet geven van Franse les. Van de Ven weerlegde de kritiek. Zo weet hij te laat beginnen aan het uitlopen van de lessen in de christelijke leer, gegeven in de school door de kapelaan. Als reden voor het verlaten van het leslokaal gaf hij aan, dat hij in zijn woning enkele malen medicijnen was gaan halen in verband met zijn oorkwaal. De schoolopziener zag, na een gesprek met de burgervader en met Van de Ven, geen reden om corrigerend op te treden.

Petrus Sebastiaan van de Ven
In de daaropvolgende jaren van zijn loopbaan in het onderwijs verstomde de kritiek. Veelzeggend in deze is, dat de raad in 1899 (burgemeester Vliegen was toen overleden!) tot een forse verhoging van de jaarwedde van Van de Ven wilde overgaan om hem een beter pensioen te bezorgen. Petrus Sebastiaan werd met ingang van 18 april 1900 eervol ontslag verleend wegens lichaamsgebreken en een toenemend gebrek aan de gehoororganen. Zijn opvolger werd meester Leijsen, nog bekend bij oudere inwoners.
Van de Ven was gehuwd op veertigjarige leeftijd met Clara Hubertina Mingels, dochter van koster en herbergier Joannes Hyacint Mingels en Clara Brenenraad. Dit gezin woonde aan de Rijksweg (nu: Bloemisterij Widdershoven, Rijksweg 67) Clara Hubertina stierf op 81 jarige leeftijd in 1942. Haar man was reeds in 1919 overleden. Uit het huwelijk werden tien kinderen geboren.
In 1881 werd voor het eerst naast het hoofd een tweede onderwijzer benoemd. Dit waren tot het begin van deze eeuw achtereenvolgens: Johannes Hubertus Bessems (1881-1884), Joannes Henricus Hubertus Josephus Brorens (1884-1892), Jan Alphons Wehrens (1892-1896) en Josephus Hubertus Jaspars (1896-1901). Bessems en Jaspars waren Keerder jongens. Wehrens huwde met een zus van Jaspars
Vanaf 1882 was ook een onderwijzeres in Nuttig Handwerken aan de school verbonden. Het nuttig handwerken voor meisjes werd bij de wet van 1878 als verplicht vak opgenomen in het leerplan. Op een schrijven van de schoolopziener verzocht de raad hiervan echter verschoond te mogen blijven. Als argumenten werden genoemd, dat:
– er meerdere ouders tegen waren en slechts weinig meisjes aan deze lessen zouden deelnemen;
– in school zonder het handwerken al genoeg te leren viel, temeer daar de meeste meisjes reeds op hun elfde of twaalfde jaar de school verlieten en dat de ouders hun dochters wel nuttig handwerken konden leren;
– het vak alleen maar hinder teweeg zou brengen aan de overige kinderen, omdat tijdens deze lessen van plaats van plaats gewisseld moest worden;
– een onderwijzeres in dit vak niet te vinden was;
– de kosten voor het geven van handwerken aan hoogstens vijf meisjes niet verantwoord was, mede omdat de gemeente over onvoldoende middelen beschikte. (Dit laatste zal in werkelijkheid wel de hoofdreden geweest zijn om onder de verplichting tot benoeming uit te komen).
Natuurlijk kwam een onderwijzeres in nuttig handwerken er toch, zij het een jaar later. Achtereenvolgens werden hiervoor benoemd Maria Clara Philomena Hollmann (1882-1887) en Maria Barbara Brennenraeds (1888-1896).
Leerlingen
Er bestond in de vorige eeuw nog geen school- of leerplicht. Veel kinderen gingen niet of niet regelmatig en dan nog vaak slechts een deel van het jaar naar school. In mijn jeugdjaren hoor ik oudere mensen nog zeggen: “We zijn zes winters naar school gegaan”. Vooral in de oogsttijd (augustus, september en oktober) konden de kinderen thuis niet gemist worden. Kinderarbeid was nog een normaal verschijnsel. Kinderen werden ingezet als hulp in huis, op de boerderij, bij het hoeden van vee en als arbeidskracht op het land. In oktober was gemiddeld slechts twintig procent van de leerlingen op school aanwezig, soms zelfs nog beduidend minder.
Het onderwijs was niet gratis. De ouders dienden voor elk schoolgaand kind schoolgeld te betalen: per maand 35 cent, bij twee of meer kinderen 30 cent. Gingen veel kinderen onregelmatig naar school, sommigen hebben de school vermoedelijk nooit van binnen gezien. Volgens globale berekeningen ging ongeveer twintig procent van alle kinderen tussen zes en twaalf jaar op het eind van de negentiende eeuw niet naar school. In 1892 bijvoorbeeld volgden 23 kinderen geen onderwijs (85 leerlingen bezochten toen in januari wel de school). Als reden werd door de ouders van deze kinderen genoemd:
– eerder enige jaren onderwijs gevolgd, maar voor het twaalfde jaar de school verlaten (3);
– woning te ver van de school gelegen (4);
– armoede, gebrek aan schoeisel of kleren (3);
– ingeschreven bij een bijzondere school, maar wegens plaatsgebrek geweigerd (3);
– ziekte of (volgens ouders) nog te jong of te min ontwikkeld (3);
– bezoekt nog de bewaarschool (1);
– andere redenen (3);
Drie ouders weigerden inlichtingen te geven.
Ook de kinderen uit Honthem bezochten vanaf 1852 de school in Cadier en Keer. Honthem behoorde tot de gemeente Gronsveld en deze gemeente was primair verantwoordelijk voor het onderwijs aan de kinderen uit deze buurtschap. Vanwege de grote afstand van Honthem naar het dorp Gronsveld was het echter niet verantwoord de kinderen, zeker in de wintermaanden, twee keer per dag deze afstand te laten lopen. Met Gronsveld werd overeengekomen, dat deze gemeente een evenredige bijdrage in de kosten zou betalen. De hoogte van de bijdrage was wel regelmatig onderwerp van discussie.
Het omgekeerde geschiedde met de kinderen van Sint Antoniusbank. Deze bezochten de school in Bemelen. Voor deze kinderen betaalde Cadier en Keer een bijdrage aan Bemelen. Alle gesloten schoolovereenkomsten met Gronsveld en Bemelen varieerden van een vast bedrag per jaar tot een bedrag per leerling.

schoolfoto 1912 onderste rij (van links naar rechts): meester Spronck, Sjeuf Lemmens, Pol Daemen, Fien v.d. Weerdt, Fina Daemen, Net Heijnen, Net Goessens, Lies Heijnen, Jet Daemen, Lies Germeaux, Maj Germeaux en meester Leijsen. middelste rij: Giel Ackermans, Giel Brouwers, Purnot (Honthem), Hayke Goessens, onbekend, Sjeng Hornesch en Piet Muijters. bovenste rij: Lois Lemmens, Giel spronck, Rie v.d. Ven, Anton v.d. Ven, Jan Brouwers, Huub Muijters, Sjeng Fraats en Pierre Mingels.
Het onderwijs drukte zwaar op de begroting van de gemeente. In de periode 1880-1900 werd jaarlijks gemiddeld ruim 53 % van de totale uitgaven van de gemeente aan onderwijs gespendeerd. De inkomsten uit onderwijs (vooral schoolgelden en subsidie) daarentegen bedroegen gemiddeld slechts 29 % van de totale inkomsten per jaar.
Illegaal schooltje
Hubert Fievez, gepensioneerd onderofficier van het Oostindisch leger en ridder der Militaire Willemsorde, werd op 18 september 1823 in Maasbracht geboren uit het huwelijk van Caspar Fievez en Marie Joseph Charlotte Bondroit. Hij huwde op 26 november 1864 in Cadier en Keer met de ruim 16 jaar jongere Catharina Hubertina Schreurs, dochter van Wilhelmus Schreurs en Maria Lucia Thomassen, geboren 21 juli 1840 in Cadier en Keer. Uit het huwelijk werden zeven kinderen geboren.
Fievez gaf in zijn woning aan de Rijksweg in strijd met de wet les aan kinderen. Hoewel er nog geen leerplicht was, diende men om les te geven wel over een onderwijsbevoegdheid te beschikken. Hubert Fievez had deze bevoegdheid niet. Burgemeester Vliegen, oud-hoofd van de school, maakte hiervan op 26 december 1890 melding bij de officier van justitie in Maastricht. De officier speelde de klacht door naar de schoolopziener mr. P.J. Seydlitz. Deze informeerde bij de burgervader naar de dagen en tijden dat door Hubert Fievez les werd gegeven om hem persoonlijk te kunnen “overvallen en verbaliseren”. Wel was hij slim genoeg om hierbij assistentie van de burgemeester en de veldwachter te verlangen. De eerste poging mislukte. Fievez gaf die dag geen les. Had hij onraad geroken? Ook de burgemeester probeerde enige malen Hubert te betrappen, maar doordat steeds een van zijn kinderen op de uitkijk stond, mislukten deze pogingen eveneens. De burgervader stelde daarom voor de marechaussee “verkleed’ te laten opereren, maar dat ging de schoolopzichter toch te ver. Deze gooide het nu over een andere boeg: Hij ging de ouders van de bij Fievez schoolgaande kinderen ondervragen in aanwezigheid van de kinderen zelf. Ook dit had geen resultaat. De ouders verkaarden dat hun kinderen aldaar alleen in de christelijke leer onderwezen werden. Hiervoor was geen onderwijsbevoegdheid vereist! Ook pogingen de ouders over te halen hun kroost naar de officiële school te sturen, hadden geen succes. Het antwoord van de ouders was veelzeggend: “Och, daar wordt toch ook niets geleerd. Mij kind is er zoo en zoo lang geweest en toch kan het niets”. Naast ontevredenheid over het gegeven onderwijs zal waarschijnlijk ook de hoogte van het schoolgeld een reden geweest zijn de kinderen naar Fievez te sturen. Deze zal beslist minder schoolgeld gevraagd hebben. Hoe een en ander precies is afgelopen, weten we niet. Volgens de overlevering heeft hij les gegeven tot begin van de vorige eeuw. Op 15 mei 1903 verhuisde Fievez, dan bijna 80 jaar oud, naar Heer. De invoering van de leerplicht in 1901 heeft ongetwijfeld het einde betekend van zijn illegale onderwijsactiviteiten.

Dit op de foto onbewoond en inmiddels afgebroken gebouwtje aan de Rijksweg was de woning waar Fievez onderwijs gaf aan een aantal Keerder kinderen.
(Het gebouwtje – in de volksmond nog bekend als de woning van Sjoke Lemmens – stond ongeveer vijftig meter vóór de woning Rijksweg 56, aan de andere kant van de Rijksweg, recht tegenover het voormalige voetpad richting Eckelrade. Het gebouwtje stond dus eigenlijk in de achtertuin van de huidige woning Keerstraat 3)
Tenslotte
De Keerder Kroniek is niet uitsluitend afgestemd op een ver verleden. In onze kwartaaluitgave willen we ook regelmatig aandacht besteden aan de meer recente geschiedenis van ons dorp. De twee jongste medewerkers van de werkgroep Historie nemen voor een belangrijk deel deze taak op hun schouders. We besluiten deze onderwijsbijdrage daarom met een schoolfoto van tegenwoordige jonge dertigers (in 1998). Het betreft een groepsfoto van de combinatieklas 2-3 van het schooljaar 1976-1977. De foto is gemaakt in 1977.

Onderste rij van links naar rechts: Calalyne Peeters, Hanneke Giesen, Suzanne Kruip, Ellen Smeets, Nicole Schrijvers, Veronique Sagenschneider, Monique Kruintjens, Dominique Schmitz, Diana Pirnaij, Annemieke Brugman en Sonja Nelissen. Middelste rij: Jacqueline Purnot, Angelique Vleugels, Paul Dirix, Andry Pluijmeeckers, Marcel Overhof, Bart Rijnbout, Roger Biesmans, Armand Lahaye, Jan Brinkman en Marielle Goessens. Bovenste rij: Edwin Loos, Sander Welie, Peter Janssen, Richard Builtjens, Maarten Blind, Henk de Poot, Benedikt Miltenburg, Raoul Starren en de klasseleerkracht juffrouw Schols. Links bovenaan: meester Lemmens, hoofd der school.
door Lei Haesen, jaargang 1 blz 79-88