Een doorwrocht historisch artikel schrijven over de fanfare is nauwelijks mogelijk, omdat het archief van de secretaris van vóór de oorlog voor een groot deel verloren is gegaan. Althans momenteel onvindbaar. Alleen een aantal kasboeken is bewaard gebleven. Gelukkig heeft de eerste naoorlogse secretaris, Giem Vliegen, terugblikkend een samenvatting geschreven over de jaren 1921 – 1946. In latere jubileumboekjes is die samenvatting iedere keer weer overgenomen. Wij zullen de bekende gegevens aanvullen met ander historisch materiaal.
Fanfare Sint-Blasius, een laatbloeier
Fanfare- en harmoniemuziek klinkt al bijna twee honderd jaar over ons Heuvelland. Niet zo vreemd in het katholieke Zuiden met zijn processies, optochten, toneelspelen en weideconcerten. Bij al die activiteiten werd vóór 1921 in ons dorp een eigen muziekkorps node gemist en moest dus een muziekkorps uit een naburig dorp worden ingehuurd.
Vele van onze buren waren ons met de oprichting van ene fanfare of harmonie al voorgegaan: Mheer (1821), Gronsveld (1835), Heer (1851), Margraten (1852), Banholt (1895), Sint-Geertruid (1905), Bemelen (1914) en Eckelrade (1920).
De oprichting
Het verhaal gaat dat in 1921, tijdens werkzaamheden in de buurt van Huize Sint-Joseph (nu Keerpunt), Lambert Keulen (Laambér va Daam) en twee andere Keerdenaren aan de praat raakten met een inwoner van Heer. Deze vroeg zich af waarom het toch zo moeilijk was in Keer een muziekkorps van de grond te krijgen. Dit gesprek had de drie Keerdenaren flink geprikkeld. Ze praatten erover in het dorp met als gevolg dat een aantal mannen de kar wilde trekken: – Tossing Gilissen, 64 jaar, landbouwer en wethouder – Pierre Bessems, gemeente-ontvanger en landbouwer, 58 jaar – Winandus Spronck (va Nandsje), kantoorschrijver, 59 jaar – Joseph Leijsens, hoofdonderwijzer, 48 jaar. Zij vormden ook het eerste bestuur amen met: Henri Ernon, Wilhelmus Spronck, Petrus Volders en Petrus Spronck. Op Leijsens na, allen geboren en getogen Keerdenaren. Burgemeester Thomassen, die tevens burgemeester was van Heer, werd benoemd tot ere-voorzitter.

De fanfare kort na de oprichting, bij het Missiehuis.
Zittend vanaf links: Jan Daemen, Guilliam Schevers, Jozef Coolen, Jozef Brouwers, burgemeester Andrien Thomassen, Toussaint Gilissen, Jan Bessems, Nicolaas Spronck, Arthur Schreurs, Servaas Gilissen.
Eerste rij staand: Lambert Keulen, Chris Daemen, Pie Heusschen, Pierre Beijers, Jan Daemen, Michel Spronck, Jo Wolfs, Pie Spronck, Math Heusschen, Wöm Beijers.
Tweede rij: Pierre Brouwers, Jan Brouwers, Pie Gilissen, Dorus (Doosje) Bessems, Giel Brouwers, Jan Bessems, Casper Conings, Giel Spronck, Jeu Wolfs
De eerste taak van het bestuur was het inzamelen van geld om instrumenten te kunnen kopen en een dirigent aan te trekken. Begeleid door pastoor Bosch maakte hetbestuur een rondgang door het dorp. De opbrengst bedroeg 1587 gulden en 27 ½ centen. Hiermee werden instrumenten gekocht bij de firma Schulpen in Roermond, Als dirigent werd de in Heer woonachtige Gustaaf de Pauw aangetrokken, een ervaren muzikant. Hij had in die tijd ook de fanfare van Lummel (Limmel) en de Oude (blauwe) harmonie van Eijsden onder zijn hoede. Gustaaf was meer dan alleen maar dirigent; hij componeerde ook een aantal processiemarsen. Zijn eerste taak was de vijfentwintig kersverse leden solfègeles te geven, zodat ze muzieknoten konden lezen. Overigens valt niet uit te sluiten dat enkelen elders al bij een korps gespeeld hadden. Verder kregen de Keerdenaren muzikale versterking van buiten. Ze weten we dat Theike Schreurs van Groot-Welsden, lid van de harmonie van Margraten, in de beginjaren ook in Keer meespeelde. In die periode heeft hij hier zijn latere echtgenote Nèt Lemmens (va Bèrke) ontmoet.
Het verschil tussen een harmonie en een fanfare
In Keer koos men voor een fanfare en niet voor een harmonie. Het verschil wordt bepaald door de instrumenten. Bij een harmonie zijn de houten klarinetten de belangrijkste blaasinstrumenten. Bij een fanfare zijn dat de koperen bugels. Bij een fanfare (in het Keerder dialect fomfaar) kan men in het algemeen met wat minder muzikanten toe, omdat de klank van de bugel sterker is dan die van een klarinet.
Bij de start in 1921 bestond het instrumentarium van de fanfare uit:
vier pistons, zeven bugels, een cornet, een saxofoon, twee alto’s, een bariton, twee trombones, drie tuba’s, twee bombardons, een grote en een kleine trom.
D’n drappoo (vlag)
Bij een muziekkorps hoort ‘nedrappoo. Het toeval wilde dat bij de oprichting van de fanfare in een kast in het gemeentehuis (nu ’t Keerhoes) nog de vlag van het voormalig mannenkoor opgeborgen lag. Het was waarschijnlijk dezelfde vlag die ruim twintig jaar eerder voor een enorme heisa had gezorgd in ons dorp.
In die tijd (1896) waren hier twee koren: het kerkelijk zangkoor St. Cecilia en het Mannenkoor. Hoewel een aantal mannen van beide verenigingen lid was, konden de twee verenigingen het niet goed met elkaar vinden. Vooral de voortrekkers van St. Cecilia, Thomassen (burgemeester) en van het Mannenkoor, van de Ven (hoofdonderwijzer)konden samen moeilijk door één deur. Toen de leden van St. Cecilia, tijdens een rondgang door het dorp, de groene vlag van het Mannenkoor hadden ‘geleend’, was Keer in rep en roer: Over en weer verschenen in de Limburger Koerier, de krant die in die tijd in deze omgeving gelezen werd, venijnige artikelen over dit akkefietje. Het naar buiten brengen van de ‘vuile was’, en dan ook nog via de krant, was ongebruikelijk en paste niet binnen de cultuur van een gesloten dorpsgemeenschap. Menig Keerdenaar zal zich hiervoor hebben geschaamd. (uit: Ós Keer, ‘ne tiêd truuk).
Deze vlag was al die jaren niet helemaal ongeschonden doorgekomen, maar mejuffrouw Trinet Wolfs was zo bekwaam de vlag weer op te kalefateren en geschikt te maken voor de fanfare. Daarna werd het kleinood, zoals dat in deze streek betaamde, op plechtige wijze in de kerk gezegend.
Rond 1934 was d’n drappoo aan vervanging toe en werd de vlag van de inmiddels opgeheven fanfare Sint-Joseph van Gronsveld overgenomen. Op het vaandel stond niet, zoals gebruikelijk, een heilige of een muziekinstrument, maar een zwaan afgebeeld. Op die zwaan werden nogal eens toespelingen gemaakt. Zo vroeg tijdens een optreden in Maastricht een aanwezige ‘Hollander’ of hij van die zwaan een ‘jong’ kon krijgen als die had gebroed. De vlaggendrager antwoordde gevat: “Die zwaan wordt niet broeds, die houden we de kont nat”.

Weidefeest.
Leden van de fanfare op het podium.
Links voor het podium staat de vlag met de zwaan van de fanfare Sint-Joseph van Gronsveld
D’n drappoo-draeger (vlagdrager) in de beginjaren was Bèrke Roebroeks. Hij ontving volgens de financiële administratie van de fanfare voor elk optreden 1,40 tot 3 gulden. Voor die tijd een flink bedrag, als we weten dat in de crisisjaren een werkeloze voor het werken in de kiezelkuil van de gemeente één gulden per dag incasseerde. Ook degene die de dikke trom moest trekken, hoefde dat niet gratis te doen.

Fragment uit het kasboek van de fanfare, 1925
Het eerste optreden
Nadat iedereen voldoende muziekkennis had opgedaan, werden de instrumenten uitgedeeld. Zoals hiervoor al is vermeld: de eerste instrumenten waren bij Schulpen in Roermond aangeschaft. Achteraf bleken die niet van de beste kwaliteit te zijn. Op de Einderweg ging men leren marcheren. In het voorjaar 1922 was men al zo ver dat men buiten het dorp durfde op te treden. Borgharen had de primeur. Borgharen was voor veel Keerdenaren een bekende plaats, omdat ze daar in september op bedevaart gingen naar Sint-Cornelius. Toen het korps onderweg van de gelegenheid gebruik maakte om de erevoorzitter, burgemeester Thomassen die in Heer woonde, een serenade te brengen, gaf die niet thuis en legde zijn erevoorzitterschap neer.
Repetitielokalen
Volgens de overlevering worden de eerste repetities in het schoolgebouw in de Limburgerstraat (’t Keerhoes) gehouden. Niet onlogisch, hoofdonderwijzer Joseph Leijsens is immers bestuurslid. In 1930 gaat het korps naar het café van Sjiel Spronck (va Nandsje) tegenover de kerk (tegenwoordig café Auwe Toeën). De vereniging en de caféhouder sloten een contract voor tien jaar. Wat er precies gebeurd is, is niet meer te achterhalen, maar in ieder geval ontstaat er onenigheid met de zaalhouder en duurt het verblijf toch maar enige jaren. Tijdelijk gaat men naar het café van Wöllemke Brouwers aan de Rijskweg (tegenover het Tolhuis). Wellicht is dat de meeste muzikanten te wiêd oet de kiêr (te veraf gelegen),want een paar maanden later, in juni 1934, wordt café Haesen, tegenwoordig ‘Old Inn’ repetitielokaal. Een zoon van de kastelein, Frans Haesen, herinnert zich nog dat het toen erg behelpen was. Het café was eigenlijk te klein voor dertig muzikanten en hun pepieters. Ook weet hij nog dat zijn moeder een keer per jaar een knìjnspartìj (konijneneetfestijn) moest organiseren. Zij zorgde dan dat voor iedereen een flink stuk konijn beschikbaar was. Geplaagd door ruimtegebrek strijkt de vereniging in 1936 neer in het café van Bèr va de Vleeg (vliegen-van de Weerdt), later café Pie va Tossing (Gilissen). Dit lokaal beschikt over een ruime zaal en daarmee is het ruimtegebrek eindelijk opgelost.
Weidefeesten
In onze streken waren tijdens de zomermaanden konzaers (weidefeesten) een bekend fenomeen. In elk dorp of gehucht werd een of twee keer per jaar zo een feest georganiseerd. Het hoofdthema was muziek, daarvoor zorgde de plaatselijke fanfare of harmonie. Vaak werd ook nog een muziekkorps uit de omgeving uitgenodigd. Dat laatste was lucratief omdat zo’n muziekgezelschap een grote schare supporters meebracht. Dat blijkt uit wat oudere Keerdenaren tegenwoordig nog met veel plezier vertellen over de konzaers in Bemelen en andere omliggende plaatsen waar onze fanfare optrad. Half Keer was dan in de feestweide te vinden.
Tijdens het weidefeest konden jongens en meisjes uit de verschillende dorpen elkaar ontmoeten. Die mogelijkheid deed zich anders alleen tijdens de jaarlijkse kermis voor. Danspartijen op andere zondagen waren hoogst zelden toegestaan. Van menig huwelijk is de kiem tijdens ’nkonzaer gelegd.
Op een weidefeest was meer dan alleen muziek. Voor de kinderen waren er en sjokkel (schommel), trikkraom (touwtjestrekkraam), grabbeltonen een enkele keer zelfs een klein muëleke (draaimolentje). De volwassenen konden terecht bij de schiet- en ballentent. Vaak was er zelfs een waarzegster, deze was zeer in trekbij de tienermeisjes. De ‘bakvissen’ wilden graag meer weten over hun kansen op de huwelijksmarkt, hoeveel kinderen ze later zouden krijgen en of daar een tweeling bij was.
Om de kas van de organiserende vereniging extra te spekken werd er entree geheven, een loterij georganiseerd en werd er rijkelijk bier geschonken. Ook zorgde de organisatie voor ‘ne sjwiek (houten dansvloer). Het was gebruikelijk dat het weideconcert werd afgesloten met de cramignon (reidans).
Ook in ons dorp werd jaarlijks ’n konzaer gehouden. In de beginjaren van de fanfare gebeurde dat in een weiland van de voorzitter, Tossing Gilissen of van Bèrke Lemmens. Ook de jonkheden van Honthem, ’t Root‘ en Keer organiseerden weidefeesten waar de fanfare optrad. Het korps incasseerde hiervoor 30 gulden per concert.
Evenals andere verenigingen organiseerde de fanfare in de wintermaanden toneelvoorstellingen. Geliefde speeldagen waren tweede kerstdag en carnavalszondag.
Discussies om subsidie in de gemeenteraad
De financiële situatie was (en is nu nog) een bron van voortdurende zorg. De vereniging moest het hebben van contributies, bedelacties, konzaers, en subsidies. De subsidieverzoeken werden niet altijd door ieder raadslid even hartelijk ontvangen.
Het eerste verzoek werd ingediend eind 1924. Met algemene stemmen krijgt de vereniging voor het jaar 1925 een bedrag van 50 gulden toegekend. Niet echt ruimhartig, want de fanfare moest in dat jaar 45 gulden ‘vermakelijkheidsbelasting’ betalen. Een jaar later laat het gemeentebestuur zich weer van zijn goede kant zien. We lezen in het raadsverslag dat de vijftien gulden die de plaatselijke verenigingen tot dan toe aan belasting moeten betalen voor het organiseren van openbare vermakelijkheden, verlaagd wordt tot tien gulden. Wethouder Toussaint Gilissen, die ook voorzitter van de fanfare is, zegt dat de fanfare in financiële moeilijkheden verkeert en meent dat voor deze vereniging volstaan kan worden met een belasting van 7,50 gulden. Dit voorstel wordt afgewezen omdat de overige raadsleden vinden dat dit niet rechtvaardig is in de richting van de andere verenigingen, die het volle bedrag moeten betalen.

Tijdens een weidefeest.
Vanaf links: Gilmon Brouwers, Pie Gilissen, Pierre Beijers, Harrie Coolen, Michael Spronck (va de Graet) en Sjeng Bessems
Op 13 juni 1927 gaat de fanfare op concours in Hoensbroek. Wethouder Gilissen vraagt tijdens de rondvraag in de raadsvergadering een bijdrage in de onkosten van de reis. Raadslid Bisscheroux stelt voor het subsidiebedrag gewoon te handhaven en toestemming te geven voor twee belastingvrije uitvoeringen in dat jaar. Het voorstel van raadslid J.G. Jacobs om de subsidie eenmalig te verhogen tot f 100,– wordt aangenomen. Een aantal jaren later wordt, wellicht ingegeven door de financiële crisis, in de raadsvergadering van 28 oktober 1932 onder hevig protest van Kolla Spronck met ingang van 1933 géén subsidie meer verstrekt. De leden van de fanfare voelen zich genomen en een aantal schrijft een brandbrief aan de gemeenteraad waarin zij stellen dat het intrekken van de subsidie op een vergissing moet berusten. Zij vragen opnieuw voor subsidie in aanmerking te mogen komen. Enkele raadsleden onder aanvoering van Jacques Schoenmakers voelen zich door die brief geschoffeerd. Hierdoor krijgen zij het aan de stok met Tossing Gilissen en Kolla Spronck. Gilissen werpt de tegenstanders van de subsidie voor de voeten dat de fanfare elf jaar bestaat en pas drie keer subsidie heeft ontvangen. Na nog wat heen en weer gepraat stemmen Tossing Gilissen en Kolla Spronck vóór subsidie. Jacobs verlaat vóór de stemming de vergadering. Jacques Schoenmakers, Dionysius Bröcheler en Pierre Daemen (va de Piet) zijn tegen. Vaessen was afwezig. Geen subsidie dus.
Twee maanden later verzoekt het bestuur van de fanfare alsnog voor subsidie in aanmerking te komen. De raadsleden reageren verdeeld. Vaessen stelt voor om door vermindering van het presentiegeld van de raadsleden het subsidiebedrag te dekken. Zijn collega’s gaan hiermee niet akkoord. Jacques Schoenmakers vreest dat een toestemming leidt tot aanvragen van andere verenigingen. Pierre Daemen (va de Piet) is van mening dat het geld beter aan andere doeleinden besteed kan worden. Maar Dionysius Bröcheler en Jacobs zijn om, samen met Gilissen en Spronck stemmen ze voor een subsidie van f 50,-, waardoor het verzoek van de fanfare wordt gehonoreerd.
De oorlogstijd
Op10 mei 1940 vallen de Pruusje (Nazi’s) ons land binnen. Het eerste jaar worden de muziekkorpsen met rust gelaten en is van de bezetting niet zo veel te merken. In het voorjaar van 1942 verandert dat. De bezetter stelt de Kultuurkamer in, waarbij alle verenigingen die met kunst te maken hebben, verplicht zijn zich aan te sluiten. Op een bijeengeroepen vergadering wordt door de fanfareleden besloten dat niet te doen en de activiteiten te beëindigen. Ondanks verwoede pogingen van de NSB-gemeentesecretaris Hensels en enkele bestuursleden om dat te voorkomen, worden de muziekinstrumenten bij de zaalhouder, Pie Gilissen (va Tossing), ingeleverd en in bewaring gegeven. In afwachting van betere tijden. Deze braken aan nadat op 13 september 1944 ons dorp werd bevrijd door de Amerikanen.
Tijdsbeeld
Al snel na de bevrijding begon het normale leven weer stilaan op gang te komen. Dat gold niet voor alle gezinnen. Want de oorlog en bezetting hadden hun sporen achtergelaten. Zo moest een twaalftal gezinnen het zonder kostwinner doen, omdat de man des huizes op last van het Militair Gezag was opgepakt wegens sympathieën voor de Duitsers. Verder keerde Mathieu Speetjes van ’t Rooth, die enkele maanden voor de bevrijding wegens collaboratie tegen de bezetters door de Duitsers was opgepakt, niet meer terug. Hij kwam op 5 april 1945 in concentratiekamp Mauthausen om het leven. Ook raakte een moeder van jonge kinderen (Mia Muijtjens) een week voor de bevrijding, door schoten vanuit een vliegtuig dodelijk gewond.
Een normaal leven was ook niet weggelegd voor een aantal jonge mannen die werden uitgezonden naar Nederlands-Indië.
Voor vele anderen werd merkbaar dat we in een periode van wederopbouw terecht waren gekomen. Zo werden eind jaren veertig de eerste woningwetwoningen gebouwd. Keerder jongelui die een gezin wilden stichten en zelf geen huis konden bouwen, hoefden niet meer elders te gaan wonen. De betere tijden werden ook zichtbaar doordat het verkeer op de Rijksweg begin jaren vijftig steeds drukker werd.
In 1957 werd met, uitzondering van de toren, de oude parochiekerk afgebroken en een nieuwe kerk gebouwd. De bouw was voor het kerkbestuur en de parochianen wel een flinke financiële aderlating.
In diezelfde tijd werd het Groene Kruisgebouw geopend, waardoor Keerdenaren tegen een gering bedrag de kans kregen zich te douchen.
Maar er waren ook schaduwkanten. Door mechanisatie was voor vele Keerdenaren geen werk meer in het boerenbedrijf; zij moesten uitzien naar een andere baan buiten het eigen dorp.

Jubilarissen in 1981: Hay Kleijnen, Giel Spronck, Lambèr Heusschen en Jean Deliège
Wederopbouw van de fanfare
Al vrij snel na de bevrijding namen kapelaan Jacques Riemersma, Jan Bessems, Math Heusschen en Giem en Bèr Vliegen het initiatief om de fanfare weer op te starten. Zij besloten, op een enkele uitzondering na, alle leden van 1942 op te roepen. Het bestuur, voor zover het nog niet zelf ontslag had genomen, werd geschorst. Verder maakten zij een lijstje met namen van mannen die ze geschikt achtten om in een nieuw bestuur zitting te nemen. Pastoor Durlinger nam de taak op zich om die personen te benaderen.
Op 14 oktober 1944 vindt in het patronaatsgebouw de eerste algemene ledenvergadering plaats. De nieuw aangezochte bestuursleden stellen zich allen beschikbaar en worden bij acclamatie gekozen. Het bestuur ziet er als volg uit: pastoor Durlinger (voorzitter), Giem Vliegen (secretaris), Adam Goessens (penningmeester) en verder Jan (Joseph Hubertus) Heusschen, Sjeng Beijers, Sjeng Claassens, Jos Mourmans en Math Heusschen (de Köster).
H.J.Kuijpers, die ook tot 1942 het dirigeerstokje had gehanteerd , was bereid om de muzikale leiding weer op zich te nemen. Kort daarna begonnen op de zondagmorgen na de Hoogmis in het patronaat de repetities. Later vonden deze op zaterdagavond plaats. De leerlingmuzikanten kregen in 1944 solfègeles van Kuijpers in ’t Keerhoes, zittend op de legerbedjes van de Amerikanen die daar ingekwartierd waren.
Voor die nieuwe leden waren instrumenten nodig. Geld daarvoor was er niet. Daarom maakte het korps een rondgang door het dorp. Het resultaat mocht er zijn: 1949,50 gulden.
Eerste optredens
Op 28 januari 1945 vond het eerste optreden plaats; een concert voor de Amerikanen die in ons dorp gelegerd waren. Op 5 mei volgde in Huize Sint-Joseph een concert voor de gerepatrieerden. Dit waren veelal mannen, dwangarbeiders, die uit Duitsland waren teruggekeerd, maar niet naar huis konden omdat ‘Holland’ nog niet bevrijd was.
Verder organiseerde men begin juni een konzaer om geld in het laatje te krijgen. Ook aan de fancy fair die voor de Honthemse missionaris Oostenbach werd georganiseerd, droeg de fanfare haar steentje bij. Verder ging het korps naar Wijlre waar onze muzikanten veel succes hadden met de Calif de Bagdad. Aan activiteiten in dat eerste jaar was dus geen gebrek.
Op 3 september 1945 had de vereniging de droeve plicht een van de mannen van het eerste uur, ere-voorzitter Tossing Gilissen, naar zijn laatste rustplaats te begeleiden.

Huub Bessems (va Roos), Lei Bröcheler, Lambèr Heusschen (va de Köster), Wöm Aarts, Äödem Heusschen (va de Köster) en Hay Kleijnen
Op concours (1944 – 1962)
Wessem, 1948
Elk muziekkorps moet in principe een keer per zes jaar op concours. Zo een concours trekt door de extra inzet en repetities een zware wissel op de muzikanten. Bij onze fanfare was dat niet anders. Tijdens de jaarvergadering in oktober 1947 werd stevig gediscussieerd over het wel of niet op concours gaan. Uiteindelijk bleek dat het vereiste aantal stemmen (4/5 van de stemmen) niet gehaald werd; er waren twee stemmen te weinig. Maar de onwillige houding sloeg om tijdens het concert met de Leechmèskèrmes (2-3 februari), bijna vier maanden later. Het liep muzikaal zo crescendo dat bestuur en leden spontaan besloten alsnog op concours te gaan.
Het concours vond plaats 17 mei 1948 in Wessem. Op deze zonnige pinkstermaandag togen de muzikanten, vergezeld door een flinke schare supporters, naar Midden-Limburg. En het werd een succes!
De recensent in de krant schreef:
1ste afdeling fanfare Sint-Blasius Cadier en Keer. Het verplicht nummer: L’Únion fait la Force (Eendracht macht) van Louis Canivez . Goede stemming, mooie homogene klank en zeer goede nuancering. Wat een pracht bassen. Voor een 1ste afdeling een prestatie die er zijn mag. Het gekozen nummer Firenza van Gabriel Allier. Een fraai niet gemakkelijk werk, doch evenals het verplicht nummer een fraaie prestatie. Bij het slot merkten we een kleine inzinking. Dit corps maakte een uitstekende indruk, evenals de zeer muzikale leider. Bravo 1e prijs met 371 punten.
Een prima resultaat, er was een overschot van 61 punten op de vereiste 310 punten. Bij terugkomst in de late avond werden de dolgelukkige winnaars met bloemen en gejuich door vele dorpsgenoten opgewacht. Tijdens de huldiging de dag erna maakten alle Keerder verenigingen hun opwachting. De burgemeester bood namens de gemeente honderd gulden aan en de bevolking bleef niet achter; ruim zes honderd gulden was de bijdrage.
Linne, 1951
In 1951 bestond de fanfare 30 jaar, dat was een reden om in dat jaar weer aan een concours deel te nemen. Dat concours zou op 12 juni plaatsvinden in Linne. Het bestuur was zich ervan bewust dat door allerlei oorzaken het muzikale niveau in de afgelopen paar jaar behoorlijk achteruit was gegaan. En tot overmaat van ramp werden de extra repetities ter voorbereiding van het concours maar matig bezocht.
Voor de ere-voorzitter, burgemeester Huyben, was dat een reden om bij elk lid persoonlijk een brief te laten bezorgen. Met succes. Het repetitiebezoek ging er flink op vooruit.
Op 12 juni 1951 vertrokken bestuur en muzikanten, gesteund door een paar bussen supporters, naar Linne. Het resultaat mocht er zijn: Afdeling Uitmuntendheid 1ste prijs 301 ½ punten, duidelijk meer dan de benodigde 270 punten. Negentien korpsen namen aan het concours deel en maar twee haalden een beter resultaat dan Sint-Blasius. Weer was het de Firenza-ouverture van Gabriel Allier en daarnaast de Gladiatorenmars van A. Adroit waarmee ze hoge punten scoorden. De jury oordeelde dat de samenklank, de techniek en de opvattingen van de directie uitstekend waren.
De ontvangst bij thuiskomst was overweldigend. In dichte rijen stonden de dorpsgenoten de muzikanten en de directeur op te wachten. De dag erna werd het feest voortgezet. Directeur Kuijpers werd met zijn echtgenote aan de Rijksweg opgevangen en in optocht naar het gemeentehuis gebracht. Na een toespraak van de burgemeester ging het gezelschap naar de kiosk voor de kerk waar een receptie plaats vond. Hier volgden opnieuw toespraken. Ook gaf een aantal zusterverenigingen uit de omgeving acte de presence. De stemming onder de aanwezigen steeg tot een hoogtepunt toen spontaan de cramignon gedanst werd (in Keer meestal rèi-je genoemd). Jong en oud, zelfs de burgemeester en de aanwezige priesters deden mee.
Kerkrade, 1954
Het bestuur en de leden besloten aan het eerste echte Wereldmuziekconcours te Kerkrade deel te nemen. Daar streden honderd harmonieorkesten en fanfarekorpsen uit zestien landen tegen elkaar. De geschiedenis herhaalde zich: weer werden de repetities ter voorbereiding van het concours matig bezocht. Nadat het bestuur daar een aantal leden persoonlijk op had aangesproken, ging het iets beter. Maar de voortekenen waren niet positief. Op 14 augustus gingen ze, weer begeleid door Keerder supporters, naar Kerkrade om hun muzikaal kunnen te tonen. Secretaris Sjeng Ackermans schrijft naderhand in zijn jaarverslag: door pech, zenuwen, en nervositeit werd hier alsnog een derde prijs uit het vuur gehaald. Het kon beter.
Van de cramignon dansen, zoals na het vorig succes in Linne, zal geen sprake zijn geweest.

Kaartmore (kaartliefhebbers). Vanaf links: Sjeng Bessems, Hub Bessems, Wöm Aarts, Nick Ubags
Cramignon (rèi-je)
In veel dorpen in onze contreien hebben cramignon en Bronk – in Keer de 2de zondag na Pinksteren – iets met elkaar. In ons dorp niet. Na de Sacramentsprocessie gaan de fanfare-uniformen weer de kast in. In andere heuvellanddorpen is dat wel anders. Daar wordt in samenhang met andere bronkactiviteiten gerèi-jd of de cramignon gedanst. Ook nog op bronkmaandag en –dinsdag.
Rèi-je of cramignon daanse gebeurt al jaren in Keer niet meer. Wanneer hier voor de laatste keer gerei-jd is, is moeilijk na te gaan. Er zijn zelfs mensen die beweren dat die traditie hier nooit heeft bestaan. Dat is een misvatting. In het archief van de fanfare staat geregeld vermeld dat de cramignon gespeeld werd. Ook bij andere gelegenheden waar de fanfare bij betrokken was, gebeurde dit. Twee voorbeelden, maar er zijn er meer:
Huldiging. — Maandagavond was er feest in Cadier en Keer. Een dubbele reden noopte daartoe. De fanfare St. Blasius heeft op het muziekconcours te Heer den lste prijs behaald in de 2e afdeeling. En “Zanglust” den 1ste prijs in de 4e afdeeling. De feestvreugde werd verder voortgezet met cramignon en dans. (Limburger Koerier, 31-08-1938)
Tijdens de installatie van pastoor Edmond Frissen op 23 april 1950 wordt de fanfare door de geestelijke en wereldlijke autoriteiten uitgedaagd om de cramignon te spelen. Er ontspint zich een wedstrijd wie het het langste volhoudt, uiteindelijk trekt de fanfare aan het langste eind. (jaarverslag secretaris fanfare)
De voorzitters van de fanfare (1944-1962)
Pastoor Durlinger (1944-1945)
Pierre Hubert Joseph Durlinger was geboren in 1896 in Sittard. In 1942 werd hij benoemd tot pastoor van onze parochie. Tot 1950 zou hij de parochie leiden.
Hij was na de oorlog de eerste voorzitter. Geen normale situatie: de pastoor als eerste man bij het muziekkorps. Maar blijkbaar moesten er toch nog wat “scherven geruimd” worden zo vlak na de oorlog. En wie kon dat beter dan de man met het meeste gezag en de meeste invloed onder onze dorpsgenoten. Na bijna een jaar vond pastoor Durlinger dat hij zijn voorzittershamer weer aan iemand ander kon overlaten.
Sjeng Claassens (1945-1952)
Voor de opvolging van Durlinger waren twee kandidaten: Sjeng Claassens en Sjeng Beijers. Sjeng Claassens kreeg 24 stemmen en zijn tegenkandidaat vijf. De nieuwe voorzitter was bijna vijftig jaar, geboren in Margraten en veekoopman van beroep. Hij was in 1926 getrouwd met Henriëtte Gilissen, een dochter van de eerste voorzitter Tossing Gilissen. Tijdens zijn voorzitterschap ging het korps twee keer op concours (1948 en 1951) en met succes. In 1952 trad Sjeng Claassens om gezondheidsredenen af.
Sjeng Beijers(1953-1958)
Nadat Sjeng Beijers een aantal maanden het voorzitterschap had waargenomen, werd hij definitief als voorzitter benoemd. De dan bijna zestig jarige Sjeng Beijers was al sinds 1943 weduwnaar van Catharina Kevers. Hun gezin telde tien kinderen. Voorzitter Sjeng Beijers werkte meer dan veertig jaar bij houtbedrijf Caspar Vliegen in Heer. Hiervoor werd hij onderscheiden met de zilveren medaille van Oranje Nassau. Sjeng was ook de grote animator van de drumband die in 1956 opgericht werd.
Giem Vliegen ( 1959- 1962/1964)
Maria Wilhelmus Hubertus Vliegen werd geboren in 1912. Giem had na zijn lagere school een aantal jaren op een internaat “doorgeleerd”. In het eerste bestuur direct na de oorlog was hij secretaris. Niet lang, want al vrij snel moest hij wegens drukke werkzaamheden het secretariaat beëindigen. Giem was 46 jaar toen hij het voorzitterschap op zich nam. Hij was getrouwd met Sophie Janssen en hun gezin telde zes kinderen. De periode waarin Giem voorzitter was, was een moeilijke periode voor de fanfare. Vooral het slechte repetitiebezoek en de motivatie onder de leden speelden de vereniging parten.
Nieuwe petten en een nieuw vaandel
Het bestuur moest voortdurend alles uit de kast halen om het huishoudboekje op orde te houden. Een hele klus. In het algemeen toonden de Keerdenaren zich gul naar de fanfare toe, maar in de jaren vijftig moesten de Keerdenaren ook nog een nieuwe kerk bouwen. Dit ging eveneens gepaard met steeds weer terugkerende acties en collectes.
De fanfare organiseerde in de zomer konzaere (weideconcerten) en in de winter musiceerde het korps in zaal Gilissen, waar de vereniging haar thuisbasis had. Vaak werd dit gecombineerd met een toneeluitvoering. Een aantal gemeenteraadsleden was kort na de oorlog een tegenstander van dansen, want de dansvloer was het werkterrein van de duivel. Toch kreeg de fanfare vergunning om tijdens de Lichtmiskermis van 1947 in twee zalen bal te organiseren. Later stelde de gemeenteraad zich nog wat soepeler op en kwam het voor dat de fanfare in vier cafés tegelijk bal hield.
Soms deden zich buitenkansjes voor, zo werd het korps vaker uitgenodigd in België, zoals Cheratte, Hermalle en Visé. De Belgen waren bereid hiervoor behoorlijk in de buidel te tasten.
Ondanks alle financiële perikelen lukte het in 1952 om de muzikanten uit te rusten met nieuwe petten en werd een nieuw vaandel aangeschaft. De kosten waren ruim 1000 gulden. Om dat geld bijeen te krijgen organiseerde men een konzaer en een wielerronde. De weergoden werkten niet mee, want beide festiviteiten vielen letterlijk in het water. Een financiële tegenslag.

Begin 50er jaren.
1e Rij, vanaf links: Martin Pieters, Leo Deliège, Pieke Hornesch, Hub Bessems (va Roos), Harrie Mourmans.
2e Rij, vanaf links: Adam en Lambèr Heusschen (va de Köster), Nick Ubags
In datzelfde jaar (1952) werd H. Speetjens van ’t Rooth als bestuurslid gekozen. Geen bijzonderheid. Maar wel vermeldenswaardig is dat, omdat Speetjens de vergadering waarin hij werd benoemd niet bijwoonde, een aantal leden om één uur ’s nachts naar ’t Rooth togen om hem het nieuws te vertellen. Daar werd het kersverse bestuurslid uit bed gehaald. Deze kon die ‘geste’ blijkbaar toch op prijs stellen, want hij trakteerde de nachtbrakers op sjeenk en dröpkes. Daarna keerden deze weer voldaan naar Keer terug.
Directeuren
De muzikale leider van het muziekkorps is de dirigent, steevast ‘directeur’ genoemd. Hij is de enige binnen het korps die betaald wordt. Over zijn benoeming en ontslag wordt in een vergadering van bestuur en leden gestemd.
H.J.Kuipers (1936 – 1956)
H.J. Kuijpers volgde in 1936 directeur Werkman op en nam na de pauze in de oorlog het dirigeerstokje weer op. Hij woonde in Limmel en kwam elke week door weer en wind met zijn fiets de ‘berg op’. Kuijpers had verschillende muziekkorpsen en zangkoren onder zijn hoede, waarmee hij evenals met ‘Sint-Blasius’ mooie successen boekte. Toch zijn midden jaren vijftig een aantal fanfareleden niet meer tevreden over hem. Het repetitiebezoek en het muzikale peil werden minder en de sfeer in de vereniging zakte.
Tegen de verwachting in kwam het tijdens een vergadering in juni 1956 tot een stemming over de directeur. Van de 24 stemgerechtigde aanwezigen stemden zestien voor een nieuwe directeur, één tegen en zeven blanco. De vergadering besloot daarop directeur Kuipers per brief te ontslaan en een advertentie te plaatsen voor een nieuwe directeur.
J. Hautvast (1956-1958)
Op de advertentie kwamen heel wat sollicitaties binnen. Het bestuur nodigde er vier uit om een proefrepetitie te komen geven. De keuze viel op dhr. J. Hautvast uit Bunde. Lang duurde zijn directeurschap niet. In oktober 1958 wordt hij weer ontslagen, met 17 stemmen voor zijn ontslag en 7 tegen. Jan Bessems was het duidelijk niet met de meerderheid eens. Volgens hem was de directeur goed. Hij vond dat de leden de hand in eigen boezem moesten steken. Na het ontslag van Hautvast in 1958 volgde onder-directeur Wöm Aarts hem op; in eerste instantie voor een jaar.
Wöm Aarts (1958 – 1961) (1964-1967)
Wöm Aarts was een muzikant in hart en nieren. Hij was geboren in Heer in 1915. Hij trouwde hier met de Keerse Liza Stassen. In hun huwelijk werd een zoon, John, geboren. Wöm had in Keer een loodgietersbedrijf. In 1941 werd hij lid van de fanfare. Vanaf die tijd gaf hij ook les aan de leerlingen, hierbij later geassisteerd door Äödem en Lambèr Heusschen (va de Köster). Tijdens de perioden van Kuijpers en Hautvast fungeerde hij als ‘onder-directeur’. Wöm, die na het ontslag van Hautvast de fanfare één jaar onder zijn hoede zou nemen, bleef minsten drie jaar die functie uitoefenen.
Na het vertrek van directeur Doomen in 1964 wordt Wöm opnieuw benoemd. Van Wöm is bekend dat hij, toen het de fanfare financieel slecht ging, de helft van zijn salaris terugschonk.
In 1956, in de tijd dat het maar matig ging met de fanfare, richtte Wöm een boerenkapel op. Met die kapel ging het wel bijzonder goed. Onder zijn leiding behaalde ze in het eerste jaar al een 1e prijs in ’s Gravenvoeren. Daarna volgden nog meer eerste prijzen.
E.J. Doomen (1962-1964)
Over directeur Doomen is in het archief nauwelijks iets te vinden. Wanneer hij precies benoemd is, is niet meer in schriftelijke bronnen te achterhalen. Wel dat hij in Oirsbeek woonde en waarschijnlijk opticien van beroep was. In het jubileumboekje van 1981 komt Doomen niet in het rijtje directeuren voor. Werd men liever niet meer aan hem herinnerd? In de vergadering van september 1964 kreeg het bestuur de indruk dat hij niet helemaal voldeed aan de gestelde eisen van de vereniging. Een gehouden stemming bevestigde dat: 13 stemmen voor wegsturen en 2 stemmen voor aanblijven. Diezelfde vergadering nog wordt Wöm Aarts als nieuwe directeur gekozen.
Een jaar van verandering, 1958
Begin 1958 zat het muziekkorps weer in een dip. Innerlijke verdeeldheid en onregelmatig repetitiebezoek waren de oorzaken. Ook sommige bestuurleden kregen kritiek omdat ze te weinig aandacht hadden voor het werk van de muzikanten. Op de repetities lieten zij zich maar sporadisch zien. Uiteindelijk werd het bestuur het allemaal te veel en besloot tijdens een extra bijeengeroepen vergadering en bloc af te treden. Maar nadat een aantal prominente leden ferm op hen had ingepraat, namen ze weer achter de bestuurstafel plaats. Wel werd hieraan de voorwaarde verbonden dat er echt iets moest veranderen. Ook in het bestuur. Zo werd bijvoorbeeld een rooster gemaakt waarop vermeld stond welke bestuursleden tijdens de repetities aanwezig zouden zijn.
Een andere verandering was dat het korps zou overschakelen van een hoge naar een lage stemming. Aan dit voorstel hing wel een prijskaartje van minstens 5000 gulden, omdat hiervoor het instrumentarium grotendeels vernieuwd moest worden. Een bijna onoverkomelijk probleem. Doch de gemeente schoot te hulp en stelde na wat gesteggel met het provinciebestuur een lening van 7000 gulden in het vooruit zicht. Af te betalen in 15 jaar.

Bestuur in 1961.
Vanaf links, zittend: Johan Fraats (penningmeester), Jeu Kessels, Bér Speetjens, Giem Vliegen (voorzitter),
Sjeng Beijers, pater Sjeng Jacobs, Theo Hogenboom (secretaris).
Staand: Thuur Schreurs, Thei van Proemeren, Äödam Goessens, Sjiel Gilissen, Leo Boumans
De fanfare krijgt uniformen
In 1959 besloot het bestuur uniformen voor de muzikanten aan te schaffen. Het korps kon niet achterblijven bij andere korpsen in deze omgeving die deze stap al (veel) eerder hadden gemaakt. Voor de financiering werd een deel gebruikt van de lening die een jaar eerder bij de gemeente was afgesloten. Ook waren er leden die hun uniform zelf betaalden. Verder zorgde een rondgang door het dorp en de Boerinnenbond via allerlei acties voor een fiks bedrag.
Op 10 juni werden de uniformen besteld. Twee maanden later, op 15 augustus 1959, de feestdag van Maria-ten-Hemelopneming kon het korps in de nieuwe outfit erop uit. De Keerdenaren vierden op die dag kermis en traditioneel was er onder begeleiding van de fanfare een processie naar de Lourdesgrot in de tuin van het Missiehuis. Het konzaer (weidefeest) ’s avonds werd opgeluisterd door het Maagdenkoor en harmonie Heer Vooruit.
Ondanks de stemmingwijziging en nieuwe uniformen kon het korps niet echt de weg naar boven vinden. Wel vierde de vereniging in 1961 haar veertigjarig jubileum. Het feest van 13 tot 20 augustus was een succes, maar na de feestelijkheden van het robijnen jubileum beleefde de vereniging een enorme inzinking. In 1962 en 1963 waren er nauwelijks nog activiteiten.
Actie-comité om fanfare weer op de been te helpen
In 1964 wordt in een gemeenteraadsvergadering op voorstel van Winand Spronck een actiecomité ingesteld die de fanfare weer op de been moet helpen. Het comité bestaat uit pastoor Berkers, burgemeester Huyben, gemeenteontvanger van Mulken en een aantal raadsleden. De eerste vergadering van het comité en de leden van de fanfare vindt plaats medio februari 1964. Een paar weken later wordt een bestuur gekozen. Pastoor Berkers neemt het voorzitterschap op zich. Korte tijd later wordt hij als voorzitter opgevolgd door Winand Spronck. Winand verlaat ook al weer na zeer korte tijd het strijdtoneel. Begin 1965 wordt Wiel Bemer als voorzitter aangezocht. Hij verzamelt een aantal mensen om zich heen waarmee hij de fanfare weer opstuwt in de vaart der volkeren.
Ten slotte
Het bovenstaande geeft fragmenten weer uit de bewogen jaren veertig en vijftig, met een klein staartje naar de jaren zestig. Het is niet het hele verhaal van de fanfare, omdat het artikel louter gebaseerd is op schriftelijke bronnen. Voor de toekomstige geschiedschrijving is het belangrijk om de verhalen van oud-(bestuurs)leden ook vast te leggen.
De betekenis van de fanfare voor onze gemeenschap is evident. Een dorp als het onze kan niet zonder een goed muziekgezelschap en zal dus ook in de toekomst onze fanfare Sint-Blasius moeten blijven koesteren.
Geschreven door Jo Purnot