De berichten, artikelen en advertenties zijn, tenzij anders vermeld, afkomstig uit de Limburger Courier, later gewijzigd in Limburger Koerier. Ze zijn de ene keer ongewijzigd overgenomen, een andere keer is slechts de (korte) inhoud beschreven. Vaker zal in een noot een nadere toelichting of aanvulling gegeven worden.
Overigens, de Limburger Courier (Limburger Koerier) bestond vóór 1900 aanvankelijk slechts uit twee, later vier en nog later zes pagina’s. Het provinciaal nieuws beperkte zich meer tot korte mededelingen. Van echte artikelen of reportages was nog geen sprake. Men vond het verrmeldingswaard om bijv. het stelen van een kip of het breken van een been door een val van de trap als nieuws op te nemen.
Inbraken
30 februari 1870
“In den nacht van Woensdag op Donderdag hebben boosdoeners ingebroken in de pastorij alhier en verschillende kostbare voorwerpen ontvreemd, o.a. een zilveren ciborie, gouden keten, kruis en ring en eenig geld”.
26 november 1881:
“Een dezer laatste nachten (vermoedelijk tusschen 6 en 7 uur ’s morgens) zijn dieven de woning van de weduwe S. alhier binnengedrongen en hebben er kledingstukken en juwelen gestolen ter waarde van bij de 1000 francs”.
Op 5 maart is in Keer een kraker van offerblokken gepakt. Hij is 15 jaar en naar de gevangenis in Maastricht gebracht.
Noot: De 15-jarige Theodorus Hubertus Meeuwissen, zoon van Jan Martinus Meeuwissen en Maria Anna Heusschen, was in 1887 en 1888 de schrik van het dorp. De jeugdige delinquent bouwde in die periode een aardige straflijst op, waaronder meerdere inbraken, het stelen van fruit, het afnemen van beursjes van kinderen, het in brand steken van een graanmijt en het op de grond gooien van taarten die de kinderen van Hubertus Brouwers naar familie in Bemelen brachten.
Advertenties
3 juli 1880 23 juli 1887 |
![]() |
Branden
14 mei 1882
“Gisteren-avond brak ten huize bewoond door C. Vliegen brand uit. Het vuur breidde zich mede uit over belendende huizen die, eveneens het eerste , in asch werden gelegd. Oorzaak onbekend”.
Noot: Het betreft hier aannemer Caspar Vliegen (1831-1906), in 1866 getrouwd met Anna Schreurs.
31 mei 1882:
“Ten huize van den den Edelachtb. heer Ruwet, burgemeester alhier, brak in den afgeloopen nacht (27 mei!) brand uit, die het huis, de stallingen en schuren in korten tijd vernielde. Eveneens kwamen 4 paarden, 2 veulens, 9 koeien en 6 kalveren in de vlammen om. De schade is aanzienlijk; alles was echter verzekerd.
Zaterdag-avond te 6 uur brak er te Keer nogmaals brand uit en wel bij den heer Daemen. Huis en stallen werden vernield; tevens kwamen 4 varkens om. De oorzaak is evenals van voorgaanden brand onbekend”.
Noot: Johannes Hubertus Ruwet (1826-1886) was in 1879 tot burgemeester benoemd na een 12-jarig raadslidmaatschap. Hij was gehuwd met Cornelia Josephina Huijnen en na haar overlijden in 1880 hertrouwd met Maria Lucia Brouwers. De afgebrande woning betreft de huidige boerderij Boumans, Kerkstraat 142.
Cadier wordt Kadier
5 april 1883:
Invoering van een nieuwe schrijfwijze van plaatsnamen Cadier wordt Kadier.
Noot: Van de wijziging is op zijn minst in de praktijk niets terecht gekomen. Ook in officiële stukken bleef men Cadier schrijven.
27 oktober 1887:
Er zijn plannen om de gemeente Rijckholt bij Gronsveld te voegen en Honthem (het oude Atuatica van de Eburonen) bij Cadier en Keer.
Protesten tegen voorstellen van Gedeputeerde Staten om te komen tot opheffing van kleine gemeenten, o.a. Mesch bij Eijsden, Rijckholt bij Gronsveld en Bemelen bij Cadier en Keer
Noodlottig ongeval
27 januari 1885:
Bericht van overlijden van een zevenjarig kind door een val in een vuurhaard.
Noot: Het betreft Agatha Hubertina Lonissen, geboren in 1877 uit het huwelijk van schaapherder Pieter Lonissen en Maria Honjet
Kraamvrouwenkoorts
14 augustus 1888:
In Heer heerst sinds enkele weken de gevreesde kraamvrouwenkoorts, waaraan reeds drie jonge moeders zijn overleden. Ook in het naburige Keer is een jonge vrouw aan de ziekte gestorven.
28 augustus 1888
“Te Heer en Cadier en Keer zijn inden jongsten tijd 5 vrouwen aan kraamvrouwenkoorts overleden. Al deze vrouwen zijn door dezelfde persoon, eene onbevoegde, verlost. Tegen deze persoon is eene vervolging ingesteld”.
Een foute postbode
6 september 1888:
De postbode op Heer-Cadier en Keer is aangehouden. Bij huiszoeking vond men geopende en ongeopende poststukken. Hij viel op, doordat de poststukken vaak te laat bezorgd werden. Ook wist hij veel privé-zaken van de inwoners van de dorpen. Waarschijnlijk deed hij dit uit nieuwsgierigheid of luiheid.
25 september 1888:
De postbode van de gemeente Heer, Bemelen en Cadier en Keer wordt aangeklaagd door een inwoner van Bemelen wegens het niet bezorgen van brieven. Ook de brievenbus die hij regelmatig diende te lichten, bleek na zijn arrestatie overvol met geposte en niet bezorgde brieven.
8 december 1888:
Een aantal inwoners van Bemelen, Heer en Keer ontvingen brieven en kranten van lange tijd terug. De stukken waren door de politie in beslag genomen en gewaarmerkt ten huize van de tot gevangenisstraf veroordeelde postbode F. Huntjes te Maastricht.
Blikseminslag in onderwijzerswoning
6 juli 1889:
Blikseminslag in de onderwijzerswoning van dhr. Van de ven, hoofd der school.
7 september 1889:
De hoofdagent van de Assurances General overhandigt namens de maatschappij aan S. van de Ven, hoofd der openbare school, de grote zilveren medaille met diploma wegens buitengewone inspanning bij het blussen van de brand in zijn woning, die op 12 juli j.l. door de bliksem was getroffen.
Noot: In het correspondentieregister van de gemeente lezen wij, dat door de bliksem een prachtig geslepen steen met wimpel en enkele pannen verbrijzeld werden en een begin van brand werd voorkomen.
Korporaal Mathias Souren
26 september 1889:
De terugkomst wordt aangekondigd van korporaal Mathias Souren, geboren te Heerlerheide en wonende te Cadier en Keer. Tijdens gevechten te Kota Pohama (Nederlands Indië) op 26 juli werd hij door kogels getroffen in de rechter schouder en in zijn mond en daardoor voor verder dienst ongeschikt verklaard. Hij ontvangt vol pensioen en een extra verhoging.
Noot: Jan Mathijs Souren (1855-1917) trouwde in 1889 met Maria Catharina Vliegen, weduwe van Johannes Jacobus Hendriks. Uit hun huwelijk werden vier kinderen geboren.
Herbergen/cafés
1 augustus 1885
In een overzicht van het aantal inrichtingen in alle gemeenten waarin ‘drank in het klein’ mag worden verkocht, staat onder Cadier en Keer het aantal van zeven vermeld.Ter vergelijking met andere kerkdorpen van Groot-Margraten:
Bemelen | 4 | Margraten | 10 | Mheer | 12 | Noorbeek | 10 | St. Geertruid | 11 |
Noot: In advertenties wordt niet over cafés gesproken, maar over herbergen of koffiehuizen, hoewel men met reden mag betwijfelen of in de laatste uitspanningen wel veel koffie geschonken werd.
Met name in het koffiehuis van Caspar Vliegen (1831-1906) en in de herberg van Joannes Hyacint Mingels (1817-1895) en later van diens schoonzoon Joseph Janssen (1853-1946) vond menige openbare verpachting plaats en werden roerende en onroerende goederen bij opbod verkocht. De twee advertenties hieronder zijn daar voorbeelden van.

Krantenartikel 18 april 1894
Ketelmuziek
4 oktober 1888
T.G. en E.HJ.V. stonden terecht ter zake belediging (het maken van ketelmuziek!) bij gelegenheid van een huwelijk tussen een weduwe en een jonkman). Zij werden veroordeeld tot resp. 20 en 12 gulden, subsidiair 15 en 12 dagen hechtenis.
Noot: De veroordeelden waren vermoedelijk de kapitein en de secretaris van de jonkheid Toussaint Gilissen en Egidius Vliegen (Zie , pag. 97-106).
Mishandeling (1)
10 november 1888
Nabij de Zangerij, een herberg tussen Margraten en Cadier en Keer, had een zware mishandeling plaats. Voerman Kleinen uit Margraten, werkzaam bij aannemer 1. Prevoo, raakte in twist met zekere gebr. S. uit Keer. S. bracht verschillende verwondingen aan het hoofd toe. Uit vrees voor erger deed Kleinen geen aangifte bij justitie. De daders waren bekenden van justitie.
Mishandeling (2)
23 november 1889, 30 november 1889 en 23 januari 1890
Fabrieksarbeider B.S. uit Cadier en Keer werd door de rechtbank te Maastricht veroordeeld tot een maand gevangenisstraf wegens mishandeling van zekere Wetzels. Hij ging in beroep tegen deze straf, maar dat hij beter achterwege kunnen laten. In hoger beroep werd hij veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.
Noot: In een schrijven van de gemeente aan de procureur-generaal te ’s Hertogenbosch wordt vermeld, dat B.S. sinds zijn vestiging op 15 februari 1881 in Cadier en Keer zich goed gedragen heeft en er nooit klachten over hem zijn binnengekomen. Een verzoek om gratie wordt niettemin door de Koning afgewezen. In juli 1892 meldt de gemeente dat de veroordeelde niet in staat is de proceskosten ad f 84,85 te voldoen.
Congregatie van jonge dochters
13 maart 1890
Onder grote belangstelling vond de oprichting plaats van de congregatie van jonge dochters onder de titel O.L.Vrouw Onbevlekte Ontvangenis.
Noot: Kort na zijn installatie in 1889 richtte pastoor Waelbers de congregatie op. Hij bleef tot zijn dood in 1902 hiervan directeur. In dat jaar waren er 72 congreganisten en 15 aspiranten.
17 mei 1890
Processie naar Wittem van de jeugdige congregatie. Onderweg sloten zich dorpelingen aan tot wel 400 personen. Dit alles onder begeleiding van het Mannenkoor van Cadier en Keer.
Brief maakt omzwervingen
16 december 1890
Een goed geadresseerde brief uit Kerkrade deed er weken over om via bijna gelijknamige plaatsen in Frankrijk uiteindelijk toch in Cadier en Keer aan te komen.
Verpachting tol
17 januari 1891
De rijkstol aan de weg Maastricht-Aken te Heer (tol nr. 8) en Keer (tol nr. 9) wordt ingaande 1 mei voor een tijd van acht jaar verpacht.
Ruim een maand later wordt nogmaals een aankondiging van deze verpachting te Keer gedaan.
Noot: Landbouwer Frans Mingels (1856-1942), gehuwd met Maria Helena Hubertina Gilissen, pachtte de tol te Keer voor een tijd van drie jaar en moest hiervoor jaarlijks een bedrag van 692 gulden neertellen (Zie ook , pag. 28-37).
Het tolhuis annex de herberg van de ouders van Frans Mingels (nu Bloemisterij Widdershoven) wordt in advertenties aangeduid met ‘in het Oud Barrier’ (barrière = slagboom, tolhek, tolhuis).Het tolhuis te Heer lag op de hoek van het kruispunt Akersteenweg-Dorpsstraat (tegenover ‘Electra Weerts’). Het tolhuis annex de herberg van de ouders van Frans Mingels (nu Bloemisterij Widdershoven) wordt in advertenties aangeduid met ‘in het Oud Barrier’ (barrière = slagboom, tolhek, tolhuis).Het tolhuis te Heer lag op de hoek van het kruispunt Akersteenweg-Dorpsstraat (tegenover ‘Electra Weerts’).
2 juli 1891
Op 29 juni omstreeks 11 uur ’s morgens werd Honthem in rep en roer gebracht door het geroep van brand. Een huis, genaamd ’t Molentje van de heer Wintjens, bewoond door de familie Aarts, stond in lichter laaie. Alleen de vier kinderen waren in huis. De vader was ’s morgens naar zijn werk in België vertrokken, de moeder naar het land. Zij had de deuren gesloten. Het oudste kind, een jongetje van vijf jaar, had de tegenwoordigheid van geest zijn jongste zusje van een jaar uit bed te halen en met haar en de andere twee kinderen door een raam te vluchten. Alles werd in as gelegd en de oorzaak, zoals gewoonlijk, onbekend. De schade bedroeg 800 gulden. Het geheel was niet verzekerd.”
Noot: Eigenaar was Pieter Paulus Weinjes (Wintjens), gehuwd met Clara Hounjet. (Zie over de molen van Honthem: Keerder Kroniek, jaargang 1, pag. 62-65). De huurder van ’t Molentje was het gezin van Wilhelmus Aerts (1860-1934) en Maria Anna Beckers (1864-1928).
Ongeval op ’t Rooth
29 september 1891
“Een braaf en oppassend werkman, Mans genaamd, wonende bij de weduwe Huijnen alhier, kwam heden namiddag (26 sept.) op eene zeer treurige wijze om het leven. Terwijl hij bezig was met zaaien, sloeg een span jeugdige paarden op hol. De goede man wilde de paarden tegenhouden, had echter het ongeluk te vallen en kwam onder de paarden terecht. De zware wel ging over zijn lichaam heen, brak een zijner beenen en verbrijzelde zijn hoofd. Bijna onmiddellijk was hij een lijk. Zijne vrouw met zes kleine kinderen zijn troosteloos over dit smartvol verlies. ’t Is te hopen dat de weldadigheid hier hare milde hand uitstrekke, en daardoor de diep geslagen wonde eenigszins verzachte”.
Noot: De 44-jarige Joannes Mans was in 1878 gehuwd met Maria Anna Schulkens. Hij werkte op de hoeve van de weduwe Huijnen-Voncken (later boerderij Nijskens). Zijn vrouw was op het moment van het ongeval in verwachting van het zevende kind.
Waterput Missiehuis
18 augustus 1891
“Met de bouw van een put bij Bakkerbosch, waar een klooster der Afrikaanse Missiën zal verrijzen, is men reeds op een diepte van 225 voet aangeland en nog steeds is er onvoldoende water in de 1 1/2 meter brede put aanwezig”.
Noot: Uit een andere, later gedateerde bron wordt de diepte van de waterput vastgesteld op 211 voet en 6 duim. De voet en de duim zijn oude lengtematen. De voet is ongeveer 30 cm en de duim 21/2 cm, zodat de diepte van de put omtrent 63 meter geweest moet zijn.
Mishandeling van de veldwachter?
23 januari 1892
De veldwachter van Cadier en Keer verbaliseerde R. Dupuis uit Klein Welsden wegens een jachtovertreding. Volgens de veldwachter gaf Dupuis hem als afscheidsgroet een ferme tik op zijn ‘derrière’ en zette het toen op een lopen. Voor de rechtbank te Gulpen verscheen ook C. Weusten uit Margraten die ten gunste van de verdachte getuigde. Hoewel de veldwachter ter zitting het voorval demonstreerde door aan de rechter zijn ‘derrière’ te tonen en deze met eigen hand duchtig toe te takelen, werd de verdachte vrijgesproken. De schrijver eindigt met: “Er werd dan ook met dit koddig proces hartelijk gelachen”.
Mannenkoor
2 augustus 1892
“Onze zangvereeniging ‘Mannenkoor’ is uit harer slaap ontwaakt en heeft weer teekenen van frisch en gezond leven gegeven. Jammer ware het ook geweest, zou dit gezelschap met zulke goede krachten reeds zoo vroeg den dood gevonden had. Het is te hopen, dat nu voortaan wat meer eendracht onder de leden heersche en praatjes en nietige beuzelingen geen invloed op hen mogen uitoefenen. Dan voorwaar is een lang bestaan van ‘Mannenkoor’ verzekerd, en zal het groeien en bloeien, niet alleen tot eer der leden maar tot groote eer van ons dorp”.
Mariabeeld Lourdesgrot
21 april 1892 en 3 mei 1892
Zondag 1 mei zal in optocht het Mariabeeld (van gepolychromeerd brons en vervaardigd in een atelier te Parijs) op een rijk versierde praalwagen vanuit de parochiekerk naar de Lourdesgrot (bij het Missiehuis!) overgebracht en ingewijd worden.

Massale belangstelling bij de Lourdesgrot eind negentiende eeuw.
De stoet (1 mei!) werd geopend door de Maria-kinderen van de parochie, gevolgd door een zangkoor van 200 personen. Dan volgde de praalwagen met het beeld, getrokken door acht paarden. Liefst 80 ruiters vormden de erewacht, terwijl harmonie Heer Vooruit zorgde voor de muzikale omlijsting. Het aantal deelnemers werd geschat op 15000 (!).
26 juli 1892, 16 december 1892 en 23 januari 1893 Berichtgeving over de stand van zaken rond de bouwen de doelstelling van de school, kerk en klooster van de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën (S.M.A.). De bouw was met Pasen 1893 voltooid. De kerk werd door de generaal-overste van de S.M.A uit Lyon geconsacreerd.
Noot: Zie over het Missiehuis Keerder Kroniek, jaargang 4, en
Inbraak of baldadigheid?
19 april 1893, 21 april 1893 en 29 april 1893
“Zondag-nacht (17 april) hebben dieven willen inbreken bij de Eerw. Paters alhier. Door de waakzaamheid van den trouwen kettinghond en de onverschrokkenheid van een der Paters, die een revolverschot in de lucht loste, werden de kerels op de vlucht gedreven.”
“Gisteren nacht (20 april) hebben eenige ongenoode gasten weer bezoek gebracht aan ’t klooster der Eerw. Paters alhier. Reeds om half tien in den avond bemerkte de trouwe bewaker – een ongemakkelijke dog – onraad. Een verdacht persoon vluchtte onder het lossen van een paar revolverschoten in ’t bosch en waarschuwde zijn kameraden, die zeker in de onmiddellijke nabijheid waren, door een schel gefluit te doen hooren. Dat de Eerw. Heeren eenen onrustig en nacht doorbrachten, is licht te begrijpen.”
Twee dagen later vond er opnieuw een poging tot inbraak plaats in het klooster en opnieuw waren het de hond en revolverschoten die de dieven verjoegen. Door het optreden van de politie bleven de paters voortaan van nachtelijk bezoek bevrijd. Er werd verondersteld dat er waarschijnlijk geen sprake was van dieven, maar van raddraaiers.
Noot: Het pad dat van de Rijksweg via het Missiehuis naar Bemelen leidde, werd door onze voorouders sjpookwieé’g genoemd. De beschreven voorvallen getuigen er van, dat het op en rond dit pad inderdaad niet altijd pluis was. Ook in een onuitgegeven familiekroniek van Joh. van de Ven wordt melding gemaakt van enkele voorvallen in zijn jeugdjaren en van onguur gespuis dat in een verlaten groeve bij Backerbosch wel eens een nachtverblijf zocht. Waarheid en fictie zijn nauw met elkaar verweven. Tot het laatste behoort ook het verhaal dat mensen die na donker het Backerbosch passeerden, soms plotseling een grote zwarte kat met fel groene ogen om zich heen zagen sluipen. Dan moest men snel de rozenkrans nemen en bidden dat die duivel niet in je nek sprong.
Handboogschutterij Amicitia
23 januari 1893
“Deze week is alhier eene nieuwe handboogschutterij opgericht onder den naam Amicitia. Wij wenschen het jeugdig gezelschap een genoeglijk bestaan.”
6 mei 1895 en 5 augustus 1895
“Naar wij vernemen zal onze handboogschutterij Constantia (lees: Amicitia) in den loop van dezen zomer een groot internationaal concours op doel geven. Verschillende zustervereenigingen hebben hare medewerking reeds toegezegd”.
Op 5 augustus wordt vermeld dat er er 18 tot 20 prijzen beschikbaar zijn en er vanaf het station Maastricht naar Cadier en Keer en terug een geregelde wagendienst zal zijn.
19 januari 1895
Noot: Een van de nevenactiviteiten van leden van de handboogschutterij in de winter, wanneer de sport niet beoefend kon worden, bestond uit een jaarlijkse opvoering van een toneelspel op de eerste zondag van februari.
20 augustus 1896
Verslag van het groot internationaal; concours van boogschutters te Maastricht, waarbij Amicitia een aantal prijzen won. In de tweede afdeling werd de tweede prijs gehaald. Tevens won Amicitia de ‘rozenprijs’ met vier rozen. Individueel behaalde Vliegen de eerste prijs.
Landbouwcasino
16 juli 1892, 2 augustus 1892, 8 augustus 1893 en 24 februari 1897
“Alhier is een landbouwcasino opgericht, tellende reeds 30 leden.Zondag a.s., zal ’t zijne eerste vergadering houden, waarin een definitief bestuur zal benoemd worden”.
Tijdens die vergadering werd de burgemeester (Egidius Vliegen) tot erevoorzitter gekozen. Het eerste bestuur bestond uit: voorzitter J.Vorage, vice-voorzitter J. Thomassen, eerste secretaris B. van de Ven, tweede secretaris C. Vliegen, penningmeester F. Gilissen en de commissarissen J. Ernon, P. Spronck en J. Bessems.Een jaar later wordt melding gemaakt van de benoeming tot voorzitter van J. Douven, landbouwer op de Honthemerhof, in 1897 weer opgevolgd door A. Fraats van Blankenberg.
Noot: Het landbouwcasino van Cadier en Keer was een onderafdeling van de provinciale vereniging ‘Maatschappij van Landbouw’. Door het organiseren van tentoonstellingen voor vee, het houden van ploegwedstrijden en andere activiteiten trachtte men de landbouw en veeteelt te bevorderen. Naast de ‘Maatschappij van Landbouw’ was ook de Christelijke Boerenbond in de provincie actief. Door een fusie van beide bonden ontstond op 15 januari 1901 de Limburgse Boerenbond. In 1919 werd deze naam gewijzigd in Limburgse Land- en Tuinbouwbond (L.L.T.B.).
Kinderen verdronken in mestpoel
4 april 1893
Bericht van de verdrinking in een mestpoel van de vierjarige dochter van landbouwer P. Steijns in de Limburgerstraat.
Noot: Het verdronken meisje was Maria Hubertina Catharina Steijns, geboren op 12 maart 1890. Zij was een dochter van Jan Pieter Steijns en Maria Hubertina Theunissen.
26 oktober 1894
“Een kind van den heer S. alhier (op ’t Rooth!) viel in een poel en verdronk”.
Noot: Lei Schreurs uit Margraten vertelde ons dat het hier de twintig maanden oude Joannes Hubertus Franciscus Speetjens betreft, een zoon van landbouwer Jan Speetjens en Maria Comelia Philomena Bemelmans. Het kind zou in een mestkuil, gevuld met mestwater afkomstig van de mesthoop, verdronken zijn.
Dekhengst
7 februari 1891
In een advertentie maakt Jean Ernon bekend dat een driejarige hengst ’ter dekking staat’. Hij vermeldt erbij, dat de hengst in 1890 tijdens een keuring te Valkenburg de tweede en in 1891 een derde prijs heeft behaald. De eigenaar van een merrie dient wel f 6,50 gulden (met drinkgeld) te betalen.
Noot: Jan Servaes Ernon (1860-1901), gehuwd met Marie Collette Antoinette Ruwet, woonde op de voormalige pachthoeve van graaf De Liederkerke (nu boerderij Bournans). Op het grondgebied van de hoeve werd in 1825 het Tolhuis gebouwd. Het drinkgeld zal ongetwijfeld voor de knecht bestemd zijn. Hij diende immers het nodige ‘voorwerk’ te verrichten door de hengst te helpen zijn mannelijke plicht te vervullen. Behalve bij Ernon konden de merries ook terecht op de Honthemerhof bij de hengst van Guillaume Douven (1853-1940). Guillaume was gehuwd met Maria Helena Josephina Isabella Vorage. In 1897 adverteerde hij met een ‘fraaie driejarige Belgische hengst’. Hij vroeg voor de bewezen diensten f 5,30.
Dodelijk ongevaI.
16 en 17 mei 1893
“Een veelbelovend dochtertje van den heer M. Brouwers alhier, dat te Heer op eenen naaiwinkel was, overkwam hedenochtend een groot ongeluk. Terwijl ’t bezig was bij een vuur koffie te zetten, vatten zijne kleeren vlam, zoodat het hulpelooze kind in een oogwenk stond als in eene zee van vuur. In een zeer deerniswaardigen toestand bracht men de ouders hun kind thuis. Op herstel bestaat weinig hoop”.
Een dag later meldt de krant: “Het aanvallige 15-jarige dochtertje van Mathias Brouwers, wethouder, is heden voormiddag (16 mei) aan de opgelopen brandwonden overleden”.
Noot: Het aan brandwonden overleden meisje was Maria Helena Brouwers, geboren op 10 maart 1879. Zij was het zesde kind van Johannes Matthias Brouwers (1830-1921) en Maria Helena Geelen.
Diefstal van kippen
7 augustus 1893, 8 en 11 februari 1896
Er wordt melding gemaakt van veel kippendiefstallen op klaarlichte dag. Als vermoedelijke daders worden landlopers verdacht. Opgemerkt wordt verder dat de inwoners nalatig zijn bij het doen van aangifte. Enkele jaren later zijn de kakelende tweevoeters opnieuw het doelwit van dieven. Bij dagloner Jan Joseph Stheijns (gehuwd met Maria Catharina Gijsen), landbouwer Mathijs Josef van de Weijer (gehuwd met Maria Hubertina Elisabeth Kruijen) en bij de ongehuwde zussen Kiggeleer (Kicheleer) worden kippen gestolen. Twee ’s middags in het dorp gesignaleerde landlopers worden verdacht. Enkele dagen later meldt de krant dat een dader is aangehouden.
Bedevaart en toerisme
16 mei1893
De laatste jaren is er een grote toeloop van duizenden bedevaartgangers naar St. Blasius en naar de Lourdeskapel van de paters ‘op de berg’. Ook veel toeristen komen naar ons dorp om het natuurschoon te bewonderen en de onderaardse groeven te bezichtigen. Zo zullen aanstaande zondag 300 à 400 personen van een sociëteit te Luik naar hier komen om de groeven te bezoeken.

Bedevaartgangers bij Lourdesgrot (eind negentiende eeuw)
Blikseminslag in kerktoren
26 juni 1893
Tijdens een hevig onweer sloeg de bliksem in de kerktoren. Er brak geen brand uit, maar door de inslag was er veel schade aan het dak en het metselwerk van de toren. Het kerkgebouw was verzekerd.
Zeug zoek
16 januari 1894
Franciscus Braeken uit Honthem, in tweede huwelijk met Maria Elisabeth Haenen, maakt via een advertentie melding van het weglopen van een scheuteling (zeug) van drie maanden op 8 januari. Hij looft een beloning uit.
Noot: Het is niet onwaarschijnlijk dat de zeug van Franciscus Braeken (1835-1913), reeds een liefdevol onderkomen gevonden had in een stal in de omgeving. De nieuwe ‘eigenaar’ was òfwel Oostindisch doof voor het verhaal over de verdwenen zeug dat ongetwijfeld als een lopend vuurtje rondging, òfwel het lezen ‘onmachtig’ om op de advertentie te kunnen reageren.
Oudste inwoner overleden.
18 januari 1894
Melding van het overlijden van de oudste inwoner dhr. Brouwers op 98-jarige leeftijd.
Noot: De overledene was landbouwer Petrus Brouwers (1796-1894), weduwnaar van Anna Elisabeth Lousbergh.
Een gulle prinses
23 januari 1894
“De Italiaanse prinses Lesignand, die enige tijd in Cadier en Keer logeerde, omdat haar zoon hier kloosterling is, heeft aan elk behoeftig gezin twee dekens geschonken en 10.000 kg steenkool doen verdelen onder de armen”.
Uitbraak difterie
29 januari 1894
Bij dhr. Hendriks heeft de ziekte reeds drie slachtoffers geëist: twee jongetjes van 7 en 3 en een meisje van 5.
Noot: Schoenmaker Joannes Jacobus Hendriks (1857-1898) was in 1885 hertrouwd met Maria Catharina Vliegen, een zus van zijn overleden eerste echtgenote. Uit het tweede huwelijk had hij op het moment van het uitbreken van de besmettelijke ziekte vier kinderen. Het vierde kind, een jongetje van tien maanden, overleed twee dagen na het verschijnen van dit krantenbericht eveneens aan de ziekte.
Advertenties
Niet alleen in herbergen of koffiehuizen werden door de notaris in het openbaar goederen verkocht, maar ook bij de verkopers thuis of ten huize van de overleden eigenaar op verzoek van de erfgenamen.
Hieronder twee voorbeelden uit 1894.
Missiehuis: staties
21 april1894
In de tuin van het missiehuis ‘Backesberg’ is men begonnen met het plaatsen van veertien staties, elk in de vorm van een kleine kapel, gebouwd van mergelblokken.

Bij bijzondere gelegenheden, zoals de inwijding van de Lourdesgrot en later de 14 staties begeleidde de ruiterclub uit Cadier en Keer de stoet bedevaartgangers op hun weg naar het ‘missiehuis’. Op de foto uit het eind van de negentiende eeuw zijn enkele ruiters te zien bij een van de staties. De ruiters dragen een wit of lichtgekleurd lint. Zeer waarschijnlijk is de man op de voorgrond de commandant. Hij draagt het lint, in tegenstelling tot de anderen, rond zijn middel.
De oude linde bij de kerk
24 december 1894
“Bij de kerk te Cadier staat een fleurige, doch eeuwenoude linde, waarvan de starn op zijn dunste plaats nog circa 5 meter om trek heeft. Waar staat er nog zo een?”
Bijzondere echo
24 december 1894
“Op den Rijksweg tusschen het klooster te Keer en café Pieters te Heer bevindt zich een echo die het zeer zeldzaam aantal van 10 à 12 zeer snel uitgesproken korte woorden extra duidelijk weergeeft. Het is werkelijk verrassend hem te horen en hij is er ontstaan sedert men daar de boomen rooide”.
Ongeval
26 oktober 1894
Landbouwer G.L. en zijn vrouw waren met paard en kar met twee korven biggen op weg naar Maastricht. In de Keerderberg ter hoogte van het klooster van de paters schrok het paard van een hondenkar. Het dier raakte op hol en de kar sloeg ondersteboven. Met veel moeite lukte het de paters met leerlingen en enkele marktvrouwen de kar weer overeind te zetten en de man en vrouw uit hun benarde positie te bevrijden. Ook de biggen kwamen er vrij goed af en werden alle op een na (dat ‘huideloos’ was geworden) door de paters gekocht.
Noot: Niet duidelijk is of landbouwer G.L. en zijn vrouw uit Keer afkomstig waren. Aangezien 26 oktober een vrijdag was, waren zij waarschijnlijk op weg naar de markt te Maastricht om hun biggen te ‘slijten’.
Onbekende vrouw gestorven
31 december 1894, 26 januari 1897 en 1 april1897
“Eene arme vrouw, van wie men niet weet, waar zij thuis hoort, werd dood op eene bank gevonden. Een jongetje van een vijf jaar stond te spelen bij haar. Naar men zegt, moet die vrouw nog al aan Bachus offeren”.
Ruim twee jaar later meldt de krant, dat het jongetje nu bij goede mensen is opgevangen en dat na veel zoeken gebleken is dat de overleden bedelares en het jongetje uit Wageningen afkomstig zijn. Enkele maanden later wordt medegedeeld dat het verlaten jongetje door de zorg van de regenten in het Gereformeerd Weeshuis te Maastricht is opgenomen.
Noot: Zie over deze bedelares en haar zoontje: Keerder Kroniek, jaargang 2, pag.3-10.
Man onder vallende boom
31 december 1894
“Het rooien der bomen aan den Rijksweg is toch niet zonder ongeluk afgeloopen. Hedenmiddag kwam een arme man uit Maastricht onder de takken van een neervallende olm. Zijne beenen werden totaal verbrijzeld. De man heeft zich dit ongeluk zeIf te wijten, daar hij door de boomvellers genoeg gewaarschuwd was. Terstond is de verminkte naar ’t gesticht Calvarieberg te Maastricht vervoerd”.
Noot: Het Armbestuur spreekt van een ramp. Zowel de kosten van de verzorging van het jongetje (zie hiervoor) als de kosten van verpleging van de Maastrichtenaar komen voor rekening van het bestuur. Men tracht de schade te verhalen op de eigenaar van de boom.
Burgemeester Vliegen
21juni 1895
Verslag van de operatie die burgemeester Egidius Vliegen onderging in het gesticht Calvarienberg en zijn onthaal in de gemeente na de operatie. Slechts weinigen zullen na terugkomst uit een ziekenhuis een soortgelijk onthaal gekregen hebben. Enkele fragmenten uit het verslag:
“Niet zoo gauw was dit heuglijk nieuws in ons dorp bekend, of de ingezetenen met de notabelen aan ’t hoofd beijverden zich in der haast om onzen alom beminden en hooggeachten heer burgemeester een waardige ontvangst te bereiden. Een veertigtal ruiters onder commando van den kranigen heer Vorage trok hem tot aan ’t cafe restaurant Piters-Houben te Heer tegemoet. ….. Onder ’t gebulder van ’t geschut trok men naar Keer, alwaar oud en jong, arm en rijk, op de been was om onzen geliefden burgervader weer te zien en hem met zijn spoedig herstel te feliciteeren”.
29 mei 1896
Melding van het overlijden van Egidius Vliegen, burgemeester en secretaris, met een terugblik op zijn loopbaan. Tevens plaatste de familie een overlijdensadvertentie, waarschijnlijk de eerste voor een overleden Keerdenaar.
2 juni 1896
Kort verslag van de begrafenis van E. Vliegen.
Noot: Egidius Vliegen, geboren 29 april 1824 en gehuwd met Maria Martens, was in juni 1886 tot burgemeester benoemd, terwijl hij daarvoor reeds de betrekking van secretaris waarnam. De laatste functie oefende hij ook uit tijdens zijn burgemeesterschap. Van 1850 tot 1 januari 1886 was hij hoofd van de openbare lagere school. Hij bekleedde daarnaast nog talrijke andere functies. Zo was hij secretaris en ontvanger van de kerkfabriek (kerkbestuur). Tevens was hij broedermeester van de processie van het H. Kruis.
Conflict Mannenkoor- Kerkkoor
13 juni -1 augustus 1896
Tussen 13 juni en 1 augustus 1896 verschijnt een achttal ingezonden brieven van de voor- en tegenstanders in een conflict tussen het in 1892 opgerichte, maar inmiddels niet meer actieve Mannenkoor, en het kerkkoor St. Caecilia. Directe aanleiding is de beschuldiging dat de drapeau (het vaandel) van het Mannenkoor door het Kerkkoor ingepalmd zou zijn.
Noot: De korenkwestie is niet de eerste aanwijzing, dat in die jaren in ons dorp een onverkwikkelijke tweespalt bestond tussen, gemakshalve gezegd, enerzijds de aanhangers van burgemeester en president van het kerkkoor Mathijs Thomassen en anderzijds de groep van hoofdonderwijzer Sebastiaan van de Ven. Ook tussen de door Van de Ven opgerichte handboogschutterij Amicitia en de kort daarop door de burgemeester opgerichte tweede schutterij was er sprake van een ongezonde concurrentie. In de notulen van de gemeenteraad vinden wij eveneens sporen terug van deze ‘strijd’.
Twee professoren uit Honthem
12 september 1895
“In de Algemeenen Prijskamp voor studenten aan de Belgische atheneums heeft J. Vossen, professor aan het college van St. Truiden, met zijn student Lambert Rupspol een eerste prijs behaald, en dat al voor de zevende keer”.
Advertentie
8 juni 1895
Noot: Naast de handboogschutterij was de ruiterclub in die tijd bijzonder actief bij de organisatie van evenementen en het opluisteren van festiviteiten binnen de dorpsgemeenschap.
Uurwerk in kerktoren
4 mei 1895
“Een belangrijke aanwinst voor onze gemeente is voorzeker het uurwerk, in den loop dezer week in den kerktoren geplaatst. Dat dit in eene dringende behoefte voorziet, behoeft zeker geen betoog. Allen lof dan ook aan ons geacht kerkbestuur voor zijn ijvervolle bemoeiingen”.
Stoom-houtzaagmolen
1 juni 1895
Caspar Vliegen was voornemens in de kom van het dorp een stoomhoutzaagmolen op te richten. De buren tekenden hiertegen protest aan. Toen Caspar bereid was de hogere assurantiepremie van de buren te betalen, gingen deze akkoord.
16 september 1896
J. Vossen, leraar aan het college te St. Truiden, behaalde dit jaar tijdens de ‘Algemeene Prijskamp tussen de colleges van de Staat’ drie onderscheidingen. Gedurig zijn 9-jarig professoraat heeft hij reeds tien laureaten opgeleid.
Noot: Jan Hubert Vossen (1860-1919) was geboren in Honthem en het eerste kind van landbouwer Joannes Bernardus Vossen en Joanna Aerts. In 1888 werd hij priester gewijd te Luik. Hij was een broer van de hieronder genoemde Johannes Bernardus Hubertus (Bernard) Vossen, in 1873 in Honthem geboren, en een zus van Anna Maria Vossen, gehuwd met Petrus Hubertus Mingels.
7 oktober 1896
Bericht van de benoeming van Bernard Vossen tot professor te Melle bij Gent.
5 november 1897
“Met genoegen vernemen wij, dat de weled. zeergel. Heer B. Vosssen, thans professor der poësis te Melle bij Gent, aan de hoogeschool van Leuven het laatste examen van doctor in de Wijsbegeerte en Letteren met onderscheiding aflegde en zijn proefschrift over ‘het burgerschap van Tarento’ met glans verdedigde. Proficiat!”

Bernard Vossen met echtgenote Marie Josephine Massa en (zittend) zijn schoonmoeder
(foto uit 1905)
Burgemeester Thomassen
12 augustus 1896
Verslag van het feestelijke binnenhalen van burgemeester Mathijs Thomassen. Bij de opluistering waren ook nu de ruiterclub en de handboogschutterij aanwezig. Daamaast zongen de studenten van het Missiehuis een feestcantate en het St. Caeciliakoor Wien Neerlandsch Bloed (het toenmalige volkslied). Na de sleuteloverdracht trok iedereen naar hoeve Blankenberg (de woning van de burgemeester) voor een feestmaaltijd. De fanfare uit Berg en Terblijt was present om onafgebroken cramignon te spelen.

Het gezin van burgemeester Mathieu Thomassen omstreeks 1910
Zittend van links naar rechts: Maria Josephina, moeder Catharina Houbiers, Jozef; vader Mathieu Thomassen en Josepha.
Staand: Maria Anna, Catharina, Jean, Leonie en Hubertina.
Opening meisjesschool
7 oktober; 24 oktober en 31 oktober 1896.
Bericht van de opening van de school voor meisjes door de zusters. Volgend jaar, als het nieuwe klooster klaar is, zal er plaats zijn voor 150 meisjes. Tot hoofd van de school werd benoemd dhr. PH. Wulff uit Maastricht en tot onderwijzeres mej. A. van den Berghe uit Grave.
Noot: Het waren de zusters Ursulinen die in het nog niet voltooide klooster aan de Rijksweg (Keerberg) de eerste bijzondere lagere school voor meisjes in ons dorp openden. Omdat de zusters van het bisdom geen toestemming kregen voor de bouw van een pensionaat, vertrokken zij ruim twee jaar later weer uit ons dorp. Later zouden de Soeurs de la Miséricorde er, ook met weinig succes , een schooltje openen (zie ook Keerder Kroniek, jaargang 3, 1999-2000, pag. 134 e.v.).
Rechtszaken
2 juli 1896
De rechtbank te Maastricht veroordeelt G.B., dienstknecht te C&K, tot twee weken gevangenisstraf voor vernieling, mishandeling en belediging.
Noot: De veroordeelde was Gillis Braeken, zoon van Wilhelmus Braeken en Johanna Brouwers, geboren op 1 februari 1869 te Cadier en Keer. In de avond van 7 juni van genoemd jaar had hij in het café van Hubert Wetzels (nu Eetcafe Op ’t Indsje) enkele ruiten vernield en een tollantaarn kapot geslagen, Hubert Wetzels een klap in zijn gezicht gegeven en diens vrouw Maria Cerfontaine beledigd. De woorden die de veroordeelde Maria naar het hoofd slingerde, zullen wij hier maar niet herhalen.
20 februari 1897
De rechtbank besluit tot uitlevering van een echtpaar uit Cadier en Keer aan de Duitse regering.
Noot: Wij hebben (nog) niet kunnen achterhalen welk echtpaar het betrof en evenmin wat de reden tot uitlevering was.
Ongeval
8 februari 1897
Bericht dat de toestand van de 20-jarige Pruppers, die vorige week bij dhr. Bemelmans alhier
(’t Rooth-Margraten) met zijn voet in de dorsmachine geraakte en waarvan zijn voet werd afgezet, thans vrij goed is.
Feesten
6 en 13 augustus 1898
Hoewel het feest enkele malen onderbroken moest worden vanwege onweer, vergezeld van regen en hagelbuien, konden alle wedstrijden uitgespeeld worden. De vier wedstrijden voor handboogschutterijen bestonden, naast het gebruikelijke concours tussen de deellnemende verenigingen, uit een wedstrijd tussen de presidenten, tussen de koningsschutters (voor Amicitia was dat J. Vliegen) van elke vereniging en een ‘personeel concours’.
Verdronken in waterpoel
10 januari 1899
De 75-jarige weduwe Barbara Pimaij, die het avondlof van de H. Familie had bijgewoond, geraakte op weg naar haar woning door de dichte duisternis in een langs de weg gelegen poel. “Eer de vlak bijwonende buren met licht, haken, enz. gereed waren, was zoo veel tijd verloopen, dat men haar slechts als lijk kon ophalen”.
Noot: Maria Barbara Walraven, geboren op 27 januari 1822, was in 1851 gehuwd met de bijna twintig jaar oudere Lambert Pirnaij. Zij verdronk op 4 januari 1899.
Kroningsfeesten
27 augustus 1898 en 3 september 1898
De kroning van Koningin Wilhelmina ging ook in ons dorp niet onopgemerkt voorbij. Voor de organisatie van het op donderdag 8 september gehouden feest was een week eerder een commissie benoemd onder voorzitterschap van Sebastiaan van de Ven (hoofd van de school). De gemeente trok voor deze gebeurtenis 100 gulden uit, met welk bedrag met name de schooljeugd getrakteerd werd. Van de verlichte eeuwenoude linde bij de kerk werd een spruit als “Wilhellmina-boom” geplant. Het officiele gedeelte werd ’s avonds afgesloten met een optocht, waar aile verenigingen uit ons dorp aan deelnamen.

Advertentie in de Lmburger Koerier van 3 september 1898
St. Blasiusfeesten
11 februari 1899
“De St. Blasius-feesten alhier hadden dit jaar naar gewoonte weder een zeer drukken toeloop, waaruit blijkt dat men de voorspraak van dezen grooten Heilige nog algemeen ter afwering van verschillende keelziekten zeer op prijs stelt. De bij die gelegenheid gehouden kermis is, in weerwil der groote drukte, in de beste orde afgeloopen. Het voornaamste feest dier dagen was voorzeker het concert met toneelvoorstellingen door het St. Caeciliakoor met enige dilettanten op touw gezet. .. ”
N.B.: Dilettanten zijn personen die uit liefhebberij een bepaalde kunstvorm of een wetenschap beoefenen.
Eerste toneelvoorstelling Amicitia
1 februari 1900
“Men verwacht hier veel van de a.s. Zaterdag (St. Blasius-avond) te geven tooneelvoorstellingen. Een eigenlijk drama is hier nog niet vertoond, terwijl nu juist een zeer schoon aangrijpend stuk De Wees uit het gebergte voor het voetlicht zal komen. Voorwaar een flink begin met de 1e voorstelling die Amicitia geeft. Men verwacht te 5 ure eene drukke opkomst”.
Noot: Leden van de handboogschutterij Amicitia voerden vanaf dat jaar rond 2 februari in de toenmalige school (nu Keerhoes) een toneelstuk op. Het programma van zo’n avond bestond verder uit optredens van andere personen en gezelschappen uit de omgeving. Zo werd op deze avond o.a. ook het blijspel Joost Uilenspiegel gespeeld door een gezelschap uit Gulpen en vonden er voordrachten plaats door een zekere A.K. uit Borgharen.
Ook vóór 1900 werden er tijdens de St. Blasiusfeesten toneelvoorstellingen georganiseerd in de school (zie o.a. de advertentie in Oud nieuws 5). Dat gebeurde toen door het Caeciliakoor (kerkkoor) met medewerking van leden van Amicitia.
Val uit raam
14 februari 1901
“Een treurig ongeluk overkwam eene weduwe van hier, die al lang te Luik dienende, daar uit het raam eener hooge etage op de straatstenen viel met het ongelukkige gevolg dat zij beide armen en benen brak en daarbij nog emstig aan het hoofd gewond werd. Zij is aan de gevolgen overleden”.
Noot: We hebben (no g) niet kunnen achterhalen welke weduwe het hier betreft.
Mishandeling
23 februari, 26 februari, 9 maart, 14 maart en 30 maart 1901
Op 18 februari (vastenavond) werd een aantal jongemannen uit met name Reijmerstok, die terugkeerden van de Marottenfeesten in Sitttard, op de Rijksweg ter hoogte van de smederij door jongemannen uit Keer aangevallen en mishandeld, ogenschijnlijk zonder reden. De 21-jarige Jaminon uit Reijmerstok werd met ijzeren staven ernstig aan het hoofd verwond. In café Wetzels werd hij door dr. Nijst onderzocht en naar Calvarieberg overgebracht. Tot de slachtoffers behoorden ook ene Van W. uit Margraten en de heer Nahon, hoofd der school te Reijmerstok. Na een eerste onderzoek door de justitie werd T.E. geboeid naar Maastricht overgebracht. Enkele dagen later werden nog twee Keerdenaren door de marechausse gearresteerd.
Kort na het bekend worden van het nieuws over de massale vechtpartij ging het gerucht, dat zich in Margraten een aantal jongelui verzamelde, die met gaffels, rieken en andere ‘wapens’ naar Keer wilden trekken om de aanval op hun vrienden te wreken. Het bericht eindigt met “Gelukkig maar, dat het zooverre niet kwam”. Dit feit overigens werd drie dagen later via een ingezonden brief van een inwoner uit Margraten ontkend.
Op 9 maart verschijnt het volgende bericht in de krant: “Tegen de vermoedelijke drie daders van de zware mishandeling alhier op zeekeren J. gepleegd, wiens hersenkas gedeeltelijk vemietigd werd, is rechtsingang met bevel tot gevangenhouding verleend”.
Op 14 maart wordt gemeld, dat de heer Jaminon het gesticht Calvarieberg heeft verlaten, omdat het levensgevaar geweken is.
Op 30 maart verschijnt het bericht dat de drie verdachten uit Keer op vrije voeten zijn gesteld.
Aan de dood ontsnapt
20 maart 1902
“Heden nacht (15 maart!) woedde hier een hevige storm, waardoor een der groote olmen langs den rijksweg omsloeg en wel midden op eene woning, die dan ook bijna geheel vernield werd. De bewoner J.F., als timmerman te Maastricht werkzaam, was afwezig daar hij dien nacht moest doorwerken, doch zijne vrouw en kindertjes lagen rustig te slapen. Als door een wonder bleven zij gespaard; de boom die recht boven het bed viel, bleef er een halven meter boven hanngen, steunende op een zeer stevigen tak, die alzoo de oorzaak van hun behoud was. Ook was het zeer toevallig dat de belendende wooningen geen schade bekwamen, want de vernielde woning had maar weinig breedte”.
Noot: De aan de dood ontsnapte bewoners waren de echtgenote en kinderen van Johannes Hubertus Fievez (1871-1949). Hij was in 1896 hier getrouwd met Barbara Bisscheroux (1875-1949). Hun later afgebroken woning lag op ’t Indsje. De buurman richting Marrgraten was winkelier en herbergier Hubert Wetzels, getrouwd met Maria Gertrude Cerfontaine (nu Eetcafe op ’t Insje)
Verboden voor liedjeszangers en harmonicaspelers
Advertentie 25 januari 1902Bedreiging met een vuurwapen
9 mei 1902
J.B., dagloner te Cadier en Keer, staat terecht wegens het bedreigen van J.M. met een vuurwapen. Hij had op 3 maart j.l. in de richting van J.M. geschoten. Er wordt 3 maanden gevangenisstraf geeist.
Noot: Uit de gerechtelijke archieven van het arrondissement Maastricht blijkt de schutter Johannes Wilhelmus Hubertus Bessems te zijn, geboren op 16 april 1877 uit het huwelijk van Petrus Hubertus Bessems en Maria Agnes Hubertina Pinckers. Het ‘slachtoffer’ was Jan Moonen, gehuwd met Helena Hubertina Huijnen (een volle nicht van de dader).
Kort na zijn vrijlating verviel de schutter in herhaling. Eerst mishandelde hij op 30 juli van dat jaar een zoontje van de eerder geenoemde Jan Moonen en vier dagen later loste hij een schot in de richting van zijn nicht Catharina Huijnen. Met haar had hij enige tijd verkering gehad. Deze Catharina was weer een zus van de vrouw van Jan Moonen. Catharina zelf was in mei bevallen van een onwettige dochter; het kind overleed in juli van dat jaar. Zeer waarschijnlijk was de schutter de natuurlijke vader. De dader werd nu veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
Pastoor Waelbers
Tussen 18 augustus en 2 september 1902 verschijnt een aantal berichten over de ziekte, het overlijden en de uitvaart van pastoor Andreas Hubertus Jacobus Waelbers, evenals enkele advertenties betreffende de openbare verkoop van de inboedel in zijn woning (pastorie) .
Noot: Deze berichten worden verwerkt in een afzonderlijk artikel over pastoor Waelbers in de eerstvolgende Keerder Kroniek .
Lasterpraatjes
15 juli 1902
In een ingezonden brief protesteert burgemeester M. Thomassen tegen de lasterpraatjes die sinds de benoeming op 9 september 1900 van Johannes Hubertus Leijsen uit Heer tot hoofd van de school over hem rondgestrooid worden. Veelzeggend is zijn opmerking: “Wij, die weten van wie ze uitgaan, kunnen ze aan niets anders dan jalouzie de métier toeschrijven.”
Openlijk brengt hij hulde aan meester Leijsen “die door zijn voorbeeldigen ijver, stalen wilskracht en grondige kennis van zaken onze school minstens 70% in degelijkheid heeft doen stijgen.”
Noot: ‘Leijseke’ was de opvolger van Sebastiaan van de Ven. De ingezonden brief is het zoveelste bewijs dat het leefklimaat in die jaren in ons dorp verziekt werd door de voor- en tegenstanders van resp. de burgemeester en het oud-hoofd der school. Hiervan werd ‘Leijseke’ ongewild en zeer waarschijnlijk ook onterecht één van de slachtoffers.
De burgemeester, in dit geval niet bóven de partijen staande maar juist partij zijnde, moet geweten hebben dat deze ingezonden brief niet zou bijdragen aan het verbeteren van de sfeer, integendeel, de onderlinge verhoudingen eerder nog zou verslechteren.
In een afzonderlijk artikel zal een overzicht gegeven worden van de gebeurtenissen in die tijd in ons dorp die een gevolg waren van deze tweespalt en tevens geprobeerd worden de aanleiding of oorzaak van het conflict te achterhalen.
Steekpartij (Limburger Koerier, 7 oktober 1902)
KEER, 4 Oct. Omtrent de verwonding in den nacht van 29-30 Sept. valt nog het volgende te vermelden:
Na verscheidene avonden ‘geroebeld’ te hebben (ketelmuziek enz. voor een hertrouwend weduwnaar), raakte Maandagavond de bom of overeengekomen geldsom los en toog men de herbergen in.
Dit gaf aanleiding, dat er nog al eenigen wat ‘vol’ werden en het op eene en meer plaatsen wat al te laat werd.
Naar men gist moet het dan ook al middernacht of nog later gebeurd zijn, dat de schrijnwerker J.S., weduwnaar, drie allergevaarlijkste messteken opliep, twee in de buik en een in de zijde.
Dat hij eerst in den namiddag naar Calvariënberg kon gebracht worden, verergerde zijn toestand ook zeer. Toch is er nog wat hoop op levensbehoud. De politie is bijna dagelijks hier en heeft een scherp onderzoek ingesteld.
Noot van de redactie Keerder Kroniek:
De ketelmuziek betrof het aanstaande huwelijk van Tossing Gilissen en Elisa Simons (14 oktober 1902). Tossing was eerder gehuwd met Maria Rosalia Henriëtta Schijns. Zij overleed op 11 januari 1901.
Het slachtoffer van de steekpartij was Jan Pieter Schreurs (geb. 25-05-1868), weduwnaar van Maria Dobbelstein. Hij werd in verband met zijn kwetsuren op 30 september opgenomen in mannenzaal 1 van Calvariënberg en verbleef tot 21 november in het ziekenhuis. De kosten waren één gulden per dag. Het totale bedrag zal een behoorlijke aderlating zijn geweest voor Jan Pieter Schreurs. Hij hertrouwde op 4 augustus 1914 met Maria Catharina Agnes (Triene) Halders, weduwe van Jan Hubert Goessens. De dader van de steekpartij was bij de Keerdenaren bekend. Maar zoals dat binnen een gesloten dorpsgemeenschap gebruikelijk was, hield iedereen de kaken stevig op elkaar.
Brand (Limburger Koerier, 2 juli 1904)
Heden namiddag 3 uur ontstond onder deze gemeente op Sint Antoniusbank aan Bemelen, bij den landbouwer Mourmans, een hevige brand, die zoo snel toenam, dat er aan blusschen volstrekt niet te denken viel en men in alle haast slechts het grootste vee redden kon; 3 of 4 vette varkens verbrandden ook, alsmede een groote partij vruchten. Het woonhuis en de achtergebouwen waar de brand het eerst ontdekt werd, gingen geheel in vlammen op en van den inboedel viel ook weinig of niets te behouden, zodat de schade zeer groot is. Een en ander was verzekerd en de oorzaak van den brand is totaal onbekend.
Noot van de redactie Keerder Kroniek:
Het was de boerderij van het gezin Mourmans – Bours die afbrandde. Beide echtelieden keerden terug van de vrijdagmarkt toen ze zagen dat hun boerderij in brand stond. De brand was waarschijnlijk ontstaan door met vuur spelende buurkinderen. De aanwezige burgemeester Thomassen adviseerde om verzekeringstechnische redenen de nog overeind staande muren om te duwen. Aldus geschiedde. Na de brand werd een nieuwe boerderij gebouwd, nu Sint-Antoniusbank nr. 5.

Het echtpaar Mourmans – Bours
Grote droogte (Limburger Koerier, 9 augustus 1904)
Hier dient steun gebracht.
CADIER EN KEER. Zoals bekend, lijdt deze gemeente benevens het nabij gelegen Gronsveld en vooral Ekkelrade in de warme zomerdagen veel gebrek aan water.
En toch is dit niet altijd zoo geweest.Tusschen Cadier en Gronsveld is er een plaats, nu nog de Fontein geheeten, waar er 50 jaren geleden een fontein bestond die de omgeving rijkelijk van water voorzag. Om de een of andere nu niet meer na te gane reden werd dit natuurlijk waterreservoir hetzij gedompt, hetzij gestopt, in alle geval onbruikbaar gemaakt.
Door de goede zorgen echter der heeren J. Vliegen, secretaris van Cadier en Keer en J. Heuschen, die op de Fontein aan het boren zijn gegaan heeft men werkelijk de oude fontein teruggevonden met veel water.
Nu is het echter zaak dit reservoir zoo te bemetselen en in gereedheid te brengen dat gemakkelijk het water door een ieder kan verkregen worden. En allereerst is dan noodig dat er krachtige samenwerking ontstaat tusschen de gemeenten Cadier en Keer en Gronsveld, welke laatste gemeente vooral veel voordeel van deze fontein hebben zal, daar zij haar gehucht Ekkelrade, nu bij warm weer onmiddellijk van water verstoken, dan behoorlijk zal zijn voorzien.
Te hopen is het mede dat ook van hoogerhand, hier steun zal worden gebracht, daar wellicht het warmste weer reeds voorbij is en men dus genegen zou zijn te zeggen: ach we hebben het toch dit jaar niet meer noodig.
Met wellicht geringe kosten is nu een voor de toekomst prachtig waterreservoir gemakkelijk te maken.
Samenwerking dus vooral en steun niet minder.
Noot van de redactie Keerder Kroniek:
In het Registrum Memoriale van onze parochie lezen we ook over de waternood in ons dorp:
“In 1867 heeft de pastoor met de hulp van de gemeente eenen nieuwen regenbak gemaakt, zeer noodzakelijk, want in Mei 1866 waren de putten en kuijlen droog, en moest men het water voor menschen en vee te Scharn (Heer) halen”. (L. Joosten, pastoor)
Zie ook De Daor als bedevaartplaats, Keerder Kroniek jaargang 4, pag. 60-65.
Ondanks verwoede pogingen van onze Natuurvereniging (VTN) staat de Fontein in de Daor bij tijd en wijle droog; ook afgelopen jaar (2005) weer. Het bronwater is afkomstig van het hoger gelegen Plateau van Welsden en Honthem en heeft ongeveer twee jaar nodig om het dal te bereiken. Zoals gezegd, geregeld voeren de VTN-ers onderhoudswerkzaamheden uit aan de Fontein.

Werken aan de Fontein.
Tijdens een pauze voorziet Nèt Mingels-Lemmens de “zwoegers” van de VTN van koffie en brood.
Vlnr. Sjeuf Felder, Wiel Roosen, Harrie Mourmans en Pieke Hornesch.
Staand: Tom Stassen.
De eerste bibliotheek (Limburger Koerier, 26 januari 1907)
Cadier en Keer. De R.K. Leesbibliotheek alhier, door den WelEerw. Heer Kapelaan opgericht en den 1sten Jan. 1907 voor de parochie Cadier en Keer geopend, begint reeds een groot aantal lezers te trekken. En geen wonder want, zooals wij zelven ons mochten overtuigen, bevat zij zeer vele degelijke en nuttige werken, die zonder twijfel veel tot heil, tot stichting, tot godsdienstonderricht en tot een gezellig en nuttig doorbrengen van de winteravonden zullen bijdragen.
De bibliotheek was ondergebracht in het Sint-Joseph patronaatsgebouw, schuin tegenover de kerk, waar ook de meisjesschool van de Zusters van Barmhartigheid gevestigd was. Rond 1900 schoten in het katholieke zuiden de patronaatsgebouwen als paddenstoelen uit de grond. In ’t patronaat, dat eigendom was van het kerkbestuur, konden verenigingen terecht en werden allerlei ‘stichtende’ cursussen georganiseerd. Hierdoor hield de parochiegeestelijkheid ook bij de buitenkerkelijke activiteiten en de ontspanningsbezigheden van de jeugd een flinke vinger in de pap.
De kapelaan, die in dit krantenartikel genoemd wordt, is Jan Joseph Heijnen. Hij werkte hier tien jaar (1902 – 1912).
In 1912 komen wij de bibliotheek nog eens in de krant tegen. In een advertentie staat vermeld dat tijdens de Leechmeskèrmes (2-4 februari) in ’t patronaat toneeluitvoeringen worden georganiseerd. De entreegelden zijn bestemd: ten voordeele van de volksbibliotheek en bijgevolg ter bevordering van het hooger welzijn der parochie. Er werden twee stukken opgevoerd: Het geheime teeken, een blijspel in twee bedrijven en het spel Konstantijn de Groote, de overwinning van het Christendom op het heidendom. Er waren twee soorten zitplaatsen: eerste rang 48 cent, tweede rang 30 cent.
Wat verder opvalt in de advertentie is de aanvangstijd: half zes n.m. Ook staat in hoofdletters: HET ROOKEN IS VERBODEN, dus honderd jaar geleden ook al!
Over het boekenbestand van de eerste bibliotheek is niets bekend. Ongetwijfeld was er veel lectuur over het geloof, dat blijkt al uit het krantenartikel. Natuurlijk moesten alle boeken de kerkelijke goedkeuring wegdragen. Boeken die op de index stonden (lijst van verboden boeken) mochten uiteraard niet worden aangeschaft. Die index heeft, met een onderbreking in de Tweede Wereldoorlog, nog tot eind jaren zestig bestaan.
Vanaf 1946 was in het gemeentehuis (tegenwoordig: ‘t Keerhoes) een ruimte ingericht als bibliotheek, waar men zondags na de Hoogmis voor 10 cent een boek kon lenen. Bibliothecaresse was Bep Heijnen.

Op zondag fungeerde Kraamverzorgster Bep Heijnen als bibliothecaresse. Hier in de jaren veertig met de tweeling Lucie en Piet Boumans.
In de jaren vijftig werd de bibliotheek verplaatst naar de meisjesschool van de Zusters van Barmhartigheid in Keer-boven, tegenover de kerk. Vooral zuster Bernadette was met de uitleen belast. Zo nu en dan werd ze vervangen door zuster Marie-Thérèse en dat leidde nogal al eens tot problemen. Want Marie-Thérèse had het er moeilijk mee als er boeken werden geleend door meisjes die niet de MULO van de zusters in de Keerderberg volgden, maar in Maastricht naar school gingen. Als deze laatsten een boek wilden lenen, wees de zuster hun resoluut de deur. Meestal lukte het dan wel om via een vriendin een boek te bemachtigen.
Nog later (1957) was de bibliotheek weer terug in een bovenkamer van het gemeentehuis (nu ‘t Keerhoes). Mia Ubaghs beheerde daar de boeken, vaak geassisteerd door Hanneke Tillie. Er stond een aantal rekken vol met boeken. Om de zoveel tijd werd een deel van deze boeken vanuit een centraal punt omgeruild, zodat trouwe lezers toch weer iets nieuws van hun gading konden vinden. De bekendste serie voor de kleinsten was Wipneus en Pim en voor de grotere jeugd de serie over Arendsoog en Witte Veder van Johannes Nowee en (later) zijn zoon Paul. En voor de meisjes en vrouwen de gebruikelijke damesromans, zoals die van de Duitse schrijfster Hedwig Courths-Mahler. De uitleen kostte vijf en later tien cent per geleend boek.
Uit de Limburger Koerier van 26 juni 1909
Cadier en Keer – Zondag om 5 uur speelde de Voetbalclub K.V.C. van hier haar eersten wedstrijd, namelijk tegen hare zustervereeniging uit Heer. Aanvankelijk stellen beide zich met 9 man op, waarbij K.V.C. zon en wind tegen heeft. Al spoedig doen hare voorwaartsen aanvallen op de vijandelijke goal, doch met geen voldoend succes. Eindelijk, na ongeveer 20 minuten spelens, weet zij door een solo-ren van haren center-voor haar eerste goal te maken. Ook de vijandelijke voorhoede zit niet stil, doch stuit telkens terug op de backs, die hun terrein goed zuiver houden. Zoo wordt met 1-0 in ’t voordeel van K.V.C. gedraaid. Na half time brengt Keer wederom 9, Heer daarentegen 11 man in ’t veld. Toch weet K.V.C. spoedig haar tweede goal te maken. Na eenigen tijd valt Heer een vrije schop te beurt, die goed genomen in een goal wordt omgezet, doch welke wegens off-side beslist ongeldig was. Goed gesteund door haar half backs brengt nu de K.V.C. voorhoede het spel weder op vijandig terrein en maakt niet lang daarna haar derde goal. Na nog eenige aanvallen over en weer blaast de scheidsrechter ’t einde en heeft K.V.C. eene welverdiende 3-1 overwinning behaald.
Woonhuis afgebrand
Uit de Limburger Koerier van 2 april 1910
Woonhuis afgebrand – Keer – Donderdag namiddag half vier brak een felle brand uit bij den landbouwer Adam Keulen. De brand schijnt in of bij den stal aangekomen te zijn, hoe weet men niet, maar de vlammen verspreidden zich door den fellen oostenwind zoo snel, dat er geen kans meer was het huis te behouden. Gelukkig kon de zieke vrouw en het vee haastig nog gered worden. Spoedig dreigde het grootste gevaar voor aangrenzende stallen en huis, bewoond door de wed. Heuts, en hadden rappe handen hier niet zoo snel en krachtig gwerkt, dan waren verscheidene boerderijen in vlammen opgegaan. Naar men zegt was genoemde Keulen slechts laag verzekerd.
Een warme zomer (Limburger Koerier, 5 augustus 1911)
De hitte, – Cadier en Keer
Dinsdag namiddag wilde Maria Kicheler, ongehuwd, ruim 50 jaar oud, mede water opdraaien aan eene der putten. Plotseling liet zij den zwengel los en zakte ineen. Nog een paar snakken en het leven was geweken. Daar het dien dag zeer heet was en zij veel in de hitte gewerkt had wordt haar overlijden nog meer daaraan dan aan hare bekende kortademigheid toegeschreven.
Het is eerder in de Kroniek vermeld dat begin twintigste eeuw zeer warme zomers voorkwamen. De vele poelen stonden droog. De inwoners van Cadier en Keer en van Honthem moesten naar de Fontein en naar de Maas om drinkwater voor hun vee te halen. Een week voordat de hitte Maria noodlottig werd, stond nog een uitgebreid artikel in de krant met adviezen hoe men met de hitte moest omgaan.
Het zal wel schrikken zijn geweest in de kleine dorpsgemeenschap, toen bleek dat de 56-jarige Maria Hubertina slachtoffer was geworden van de warmte.
De pastoor noteerde in het overlijdensregister: Op 1 augustus stierf door een onverwachte dood, na onder voorwaarde de absolutie en het H. Oliesel te hebben ontvangen, Maria Kicheler ….
Maria Kicheler zal binnen de dorpsgemeenschap een bescheiden plaats hebben ingenomen. Zij woonde samen met haar ongehuwde broer in een huisje, dat niet haar eigendom was, tegenover het huidige Keerhoes. Twee jaar eerder was haar inwonende ongehuwde zus, Agnes (57 jaar), overleden. Maria was dagloonster van beroep, wat betekende dat zij van dag tot dag moest zien rond te komen. Zij had samen met haar broer twee stukjes grond gepacht van Pieter Brouwers (Graetheide-Sittard) en van Colla Spronck (Keer).

Waterput bij de kerk
Toch was Maria niet straatarm. Zij had een bedrag van 1930 gulden bij notaris Quaedvlieg in depot staan; daarvan trok zij 3% rente. Haar kleren en haar andere zaken werden bij haar overlijden geschat op 85 gulden. Tegenover haar bezittingen stonden haar ‘schulden’; zo moest zij nog vier gulden betalen voor hout dat zij bij een verkoop gekocht had en er stonden nog een aantal andere posten open voor een totaal bedrag van 33,70 gulden. De begrafeniskosten bedroegen 63 gulden, inclusief kerkdiensten tot aan de jaardienst. Al met al konden haar broer Johannes en haar in Eckelrade wonende zus Nèt samen 927,07 gulden verdelen. In die tijd voor een dagloonster niet zo gek.
Technische vooruitgang (Limburger Koerier, 30 0ctober 1912)
Electriciteit, – Cadier en Keer.
Dinsdag is men hier begonnen met de electrische geleidingen te maken, hoofdzakelijk voor de verlichting. Voorlopig zijn reeds een dertigtal aansluitingen te maken. Ook zullen er meer dan een dozijn straatlampen gemaakt worden.
Een van de belangrijkste technologische ontwikkelingen is ongetwijfeld de komst van de elektriciteit. Eind 1912 sluiten de gemeente en de Maatschappij tot Verkoop van Electrische Stroom een overeenkomst over de levering van elektriciteit.
In maart 1913 gaan de raadsleden na de raadsvergadering op stap om de plaatsen aan te wijzen waar straatlantaarns geplaatst moesten worden. De gewezen hoofdonderwijzer Sebastiaan van de Ven is er dan als de kippen bij, om per brief te verzoeken een staatlamp te plaatsen op de hoek Limburgerstraat/Rijksweg bij de weduwe Schillings. Volgens de briefschrijver is er in de Echtersjtraot (Limburgerstraat) zeer druk verkeer van marktgangers en werklieden, die van en naar Maastricht moeten. Het is de meest donkere straat van het dorp. Ook zou dan een gedeelte van de Sjtieëwieëg (Rijksweg) van de lamp mee kunnen profiteren.
Vanaf die tijd zullen de palen met de elektriciteitsdraden het straatbeeld van ons dorp bepalen. Buiten de straatlantaarns werden ook particulieren op het elektriciteitsnet aangesloten. Zoals in 1916 de woningen van Frans Brouwers en van Mathijs Souren (d’r Zorre) en in 1917 die van Tossing Gilissen en de familie Ernon. Eerder al, in 1913, was de kerk op het elektrisch net aangesloten. De koster die dagelijks de petroleumlampen in de kerk moest aansteken, raakte zijn bijverdienste, zijnde 2,50 gulden per jaar, kwijt. Degene die er wel aan verdiende was de gemeenteveldwachter. Hij werd in 1915 als kassier van het elektriciteitsbedrijf aangesteld. Hij ontving hiervoor een toelage van 25 gulden per jaar, omdat, zo was het argument, zijn salaris toch al niet te hoog was. Maar de baoj (veldwachter) moest voor dat bedrag ook kleine storingen oplossen. Gemeenteraadsleden beklaagden zich er herhaaldelijk over dat hij bij het oplossen van een storing de hulp van de kantonnier inriep.

Café ‘beej d’r Zorre’ (Souren), bovenaan de Keerderberg, werd al in 1916 op het electriciteitsnet aangesloten.
Na verloop van tijd werden ook kleinere woningen op het elektriciteitsnet aangesloten. Maar dan alleen op de benedenverdieping. Elektrisch licht op de bovenverdieping vond men overbodig. Het was een proces van jaren, want voor veel oudere mensen was elektriciteit een luxe, waar men zelfs een beetje bang voor was. Zij bleven zich behelpen met de ouderwetse, walmende olielamp (sjmaatlaamp) aan het plafond en de kengking (staande petroleumlamp) op de tafel. In de stallen gebruikte men de sjtaalluuch.
In de Limburger Koerier van 11 juli 1935 troffen we onderstaand artikeltje aan.
Geen wereldschokkend nieuws, maar voor geïnteresseerden in het vooroorlogs dorpsleven toch reden om op de website: www.Delpher.nl op onderzoek uit te gaan. En jawel:
Limburger koerier, 5 mei 1934
DOOR EEN GEVAARLIJKEN HOND GEBETEN
Eenige dagen geleden heeft er hier in Cadier en Keer een eigenaardig voorval plaats gevonden.
Rijksveldwachter Maassen wilde de wonden die zijn groote wolfshond opgeloopen had in een prikkeldraad, onderzoeken. De hond viel, woedend geworden, op zijn meester aan en sprong hem naar de keel. Er ontstond een hevige worsteling met dit gevaarlijke dier dat plotseling zijn wilde natuur scheen herkregen te hebben. Daar de rijksveldwachter ongewapend was en zijn handen reeds vreeselijk doorkerfd waren, schoot hem niets anders over dan den woedende hond met zijn beide armen om de keel geslagen vast te houden. Zijn echtgenoote kwam toegeloopen en wilde hem hulp verleenen. Hierbij liep ook zij ernstige verwondingen op.
Ondertusschen kwamen op het hulpgeschreeuw de buren toegesneld. De bakker Hollanders bedacht zich geen oogenblik, sprong toe en greep den hond bij de keel. Met drie man moesten ze het sterke beest in bedwang houden. De burgemeester Thomassen, die men direct had ontboden, was spoedig ter plaatse en schoot het woedende dier neer.
Rijksveldwachter Maasen was zoo ernstig gewond dat hij naar het ziekenhuis Calvariënberg te Maastricht moest overgebracht worden. Aanvankelijk vreesde men dat amputatie van een of twee zijner vingers zou moeten plaats vinden. Gelukkig kunnen wij nu melden dat hij aan de betere hand is en dat amputatie wel niet zal noodig zijn. De verwondingen van zijne echtgenoote zijn van dien aard, dat zij thuis kan verpleegd worden.
Het krantenbericht op zich is vrij duidelijk, maar het Limburgsch Dagblad gaf een week eerder toch een andere lezing:
Hoe het ook zij, voor bakker Freens Hollanders, zo werd hij door zijn vrienden genoemd, was in ieder geval een heldenrol weggelegd. Vandaar de onderscheiding.
Bakkerij Dubois was gevestigd in het pand waar nu het uitvaartcentrum Math Pijls is. En de rijksveldwachter woonde in de woning aan de westkant.
Freens Hollanders stond in zijn woonplaats Gronsveld bekend als een mannetjesputter, die beresterk was. Hij had zijn bakkersopleiding genoten in Luik. Veel jongemannen van Oonder de Bèrreg gingen een vak in Luik leren; vooral meubelmakers en timmerlieden volgden daar hun opleiding. Ze kwamen dan vaak alleen in het weekend naar huis, maar tijdens de doordeweekse avonden zochten ze elkaar in de stad op.

Burgemeester Thomassen van Heer en van Cadier en Keer spelt Freens zijn onderscheiding op.
Burgemeester Thomassen van Heer en van Cadier en Keer spelt Freens zijn onderscheiding op.
De rijksveldwachter had geluk dat zo een onverschrokken man als Freens hem te hulp schoot. Dat hij onverschrokken was blijkt ook uit het feit dat hij elke ochtend rond een uur of drie/vier op zijn fiets vanuit Gronsveld via de Hèl naar zijn werk in Keer kwam. Als er in de winter sneeuw lag, droeg hij nog liever zijn fiets dan dat hij deze thuis liet.
De Hèl zijn twee onderaardse mergelgroeven: De Groète Hèl en de Kléin Hèl.
De Hèlwieëg, zoals de weg door de Keerdenaren genoemd wordt, is voor een deel een bosweg, waar sommige bijgelovige dorpelingen zich zelfs overdag nog niet op hun gemak voelden.
Keerdenaren hadden al heel jong kennisgemaakt met het verhaal van het spook van ’t Gruusselt, over Pieter d’n Das die het waagde ’s nachts via de Hèl naar Keer te komen Ook het paard van Pie Spronck dat in 1915 boven de Hèl pardoes in de grond zakte, bleef voor velen een mysterie. En dat in de Hèlgroeve voor het laatst in 1893 nog mensen om het leven waren gekomen, zal niet hebben bijgedragen aan de gemoedsrust van de bijgelovige dorpelingen.

Dit opschrift op een van de wanden in De Hèl laat geen onduidelijkheid bestaan over wat de bezoeker van de Hèlgroeve vindt (Niemals kom ich meer hier ein das vervloekter spelonken).
Ook de vooroorlogse Keerder jeugd die regelmatig in de mergelgroeven hun vrije tijd doorbrachten meden de Hèlgroeven. Een van de groevenlopers (geboortejaar 1931) gevraagd naar het waarom, mompelde: (Je kwam daar nu eenmaal niet graag).
Geschreven door Lei Haesen, Keerder Kroniek VIII, 43-45, 144, Keerder Kroniek VI, 145 en Jo Purnot, Keerder Kroniek IX, 4, Keerder Kroniek XI, 4-5, Keerder Kroniek XVIII, 8-11