Pastoor in Oorlogstijd

Historie

Barbertje moest hangen
Pastoor in Oorlogstijd
 door Fons Meijers

In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog en tijdens deze oorlog heeft de katholieke kerk in ons land zich sterk verzet tegen het Nationaal Socialisme van Hitler en de Nationaal Socialistische Beweging (NSB).
In dit artikel wordt beschreven welke rol eerst pastoor Willem Bosch (tot oktober 1942), en daarna pastoor Zef Durlinger van onze parochie hierin hebben gespeeld. Daarbij is vooral gebruik gemaakt van de uitgebreide aantekeningen die pastoor Durlinger tijdens de oorlogsjaren in het kerkregister heeft gemaakt.
 
De Nationaal Socialistische Beweging (NSB)
De door Hitler in 1920 opgerichte Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) kwam in 1933 in Duitsland aan de macht.
Al in 1931 werd ook in ons land door mensen die achter de ideeën van Hitler stonden een nationaal socialistische partij opgericht: de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Deze wilde onder meer het kiesrecht afschaffen en de vrijheid van drukpers inperken. Onder Duitse invloed kreeg de Beweging een antisemitisch (anti-joods) karakter.
De NSB behaalde bij verkiezingen midden jaren dertig landelijk ca. 8% van de stemmen. Dat zo veel kiezers op de NSB stemden kwam door de economische crisis waarin ons land verkeerde en de angst voor werkloosheid. In onze streek waren vooral de kleine boeren financieel zwaar getroffen. Vandaar dat het aantal proteststemmen hier nog aanmerkelijk boven het landelijk gemiddelde lag. In Cadier en Keer kwam de NSB in 1935 uit op 14,3% van het aantal stemmen en in Mheer/Banholt zelfs op 30,9 %. Een uitzondering was Sint-Geertruid waar slechts 4,1% van het aantal uitgebrachte stemmen naar de NSB ging.
Na de Duitse bezetting in 1940, toen de NSB de enige erkende partij was, nam haar ledental landelijk toe tot rond de 100.000. Leider van de NSB was Anton Mussert.
De NSB-ers droegen uniformen en gebruikten het runeteken in de kleuren zwart en rood. Zij spraken elkaar aan met 'kameraad' en begroetten elkaar met de fascistengroet (een gestrekte rechterarm) en met de leus ‘Hou zee’.

Katholieke kerk en NSB
Reeds in november 1933 waarschuwen de Nederlandse bisschoppen de gelovigen voor de NSB. De kerkleiders spreken in een brief aan de kerken van ‘een kortzichtige roekeloosheid’ als katholieken menen toch het nationaalsocialisme te kunnen accepteren en zelfs te steunen.

2014blz14
In 1936 was intussen duidelijk dat de nazi’s een nieuwe ‘heidense’ godsdienst voorstonden waarin Hitler de Messias was. Vanaf dat jaar werd daarom door de katholieke kerk ieder contact met de NSB verboden en werden de aanhangers van de NSB niet meer tot de heilige sacramenten (doopsel, vormsel, huwelijk, ziekenzalving, biecht) toegelaten. Bisschop Lemmens van Roermond noemde in dat jaar het nationaalsocialisme ‘satanisch’.
Op 13 januari 1941 werden de geestelijken in ons land opnieuw geïnstrueerd over de vraag hoe zij zich moesten opstellen tegenover de NSB. Niet alleen leden van de NSB maar ook personen die “propaganda maakten voor de NSB” of hieraan “belangrijke morele of financiële steun” gaven, mochten de heilige sacramenten niet ontvangen.

Protest pastoor Bosch
In het kerkregister dat pastoor Willem Bosch tijdens de eerste oorlogsjaren heeft opgesteld volstaat hij met de eenvoudige mededeling dat op 10 mei 1940 de Duitsers ons land zijn binnengevallen. Maar uit het later door pastoor Durlinger opgestelde register wordt duidelijk dat pastoor Bosch de maatregelen van de Duitse bezetter zeker niet gelaten over zich heen heeft laten komen.
Een van de maatregelen die de Duitse bezetter afkondigde was een verbod op processies op de openbare weg. Pastoor Durlinger meldt in zijn register dat zijn voorganger Bosch in een preek hiertegen fel heeft geprotesteerd. Maar deze preek zou, aldus Durlinger, pastoor Bosch noodlottig zijn geworden.
Door NSB-spionnen werden zijn woorden gerapporteerd met als gevolg dat hij ernstig bedreigd werd. Deze bedreiging zou er volgens Durlinger de oorzaak van zijn dat de aderverkalking waaraan Bosch leed zodanig verergerde dat hij zijn functie als pastoor niet meer kon uitoefenen. Op de meest eervolle wijze werd hem per oktober 1942 ontslag verleend. Kort daarna, op 5 december 1942, overleed hij vrij plotseling. De plechtige uitvaart vond plaats in de kapel van het sanatorium te Heerlen, waarna hij werd begraven te Schinveld, zijn geboorteplaats. Volgens pastoor Durlinger was hij in de strijd voor de rechten van de kerk, onvermoeibaar en zonder vrees.

Pastoor Durlinger
Op 10 november 1942 werd Pierre Hubert Joseph (Zef) Durlinger tot opvolger benoemd van pastoor Bosch. Durlinger was in 1896 geboren te Sittard, priester gewijd in 1923; kapelaan te Schinveld in de periode 1923-1927; kapelaan te Valkenburg van1927 tot 1938 en rector van het retraitehuis Molenberg te Heerlen in de jaren 1938-1942.
Hoewel hij op 10 november 1942 was benoemd, werd Durlinger eerst op 6 januari 1943 als pastoor van onze parochie geïnstalleerd. Hij kon niet eerder de pastorie betrekken omdat die gerestaureerd werd. Dat duurde langer dan gepland omdat er door de oorlog zowel een tekort was aan bouwmateriaal als aan arbeidskrachten.
Durlinger is pastoor van onze parochie gebleven tot 16 april 1950, waarna hij tot 1963 pastoor in Limmel is geweest. Na zijn emeritaat heeft hij in Beek en Valkenburg gewoond. Hij overleed in Rijswijk op 29 mei 1985.

Landverraders
Pastoor Durlinger gaat in zijn register fel te keer tegen de Nationaal Socialistische Beweging. Hij noemt deze NSB een partij van landverraders die heulen met de vijand Duitsland. Het programma van de NSB was volgens hem een kopie van het Duits Nationaal Socialisme van het Hitler-regime. Wegens de scherpe tegenstelling tussen kerk en NSB werd door de pastoor elk contact met NSB- burgemeester J. Lardinois van Cadier en Keer vermeden. Deze woonde te Margraten. Tot hij in december 1942 werd aangesteld was hij reiziger in kippenvoer. Volgens de pastoor was hij in zes weken opgeleid voor zijn functie. Als burgemeester wilde hij Cadier en Keer “terugbrengen tot een oude Germaanse dorpsgemeenschap”.

2014blz16
De installatie van pastoor Durlinger in onze parochie op 6 januari 1943

Barbertje moest hangen
Op 18 januari 1943, nog geen maand na zijn aanstelling als burgemeester, stuurde Lardinois een brief aan de nog geen twee weken daarvoor geïnstalleerde pastoor Durlinger. Daarin stelde hij vast dat de pastorie werd verbouwd zonder de vereiste vergunning. Daarop vroeg de pastoor alsnog een bouwvergunning aan, maar in zijn brief van 26 januari 1943 deelde burgemeester Lardinois mee dat voor het verkrijgen van deze vergunning meer stukken dienden te worden overgelegd. De pastoor had intussen al lang in de gaten uit welke hoek de wind waaide en zag dit verzoek om nadere informatie als een bewijs van onwil van de burgemeester. Of zoals Durlinger in zijn register noteerde: barbertje moest hangen. Niettemin stuurde hij een nieuwe aanvraag met nadere informatie over de verbouwing naar de burgemeester. Maar deze werd door de burgemeester genegeerd, want in zijn brief van 9 februari 1943 deelde hij de pastoor mee dat tegen hem proces-verbaal zou worden opgemaakt. Als reden daarvoor noemde hij het zonder vergunning uitvoeren van een verbouwing van de pastorie aan de Dorpstraat 120.
Met het opmaken van het proces-verbaal werd de gemeenteveldwachter Paul Kersjes belast. Dat was volgens pastoor Durlinger een beste kerel die deze opdracht dan ook met tegenzin uitvoerde.

Veroordeling pastoor
De veroordeling van de pastoor had plaats bij verstek: de boete werd bepaald op 50 gulden. Door deze boete direct te betalen wist pastoor Durlinger te voorkomen dat een nader onderzoek zou worden gedaan naar de gehele gang van zaken rond de verbouwing van de pastorie. Bij zo een onderzoek zou namelijk aan het licht kunnen komen dat de pastoor 32 m2 vloerplanken en hout geschonken had gekregen door een firma uit Hoensbroek en een firma uit Bleijerheide. Ook zou dan naar voren zijn gekomen dat de plaatselijke timmerlieden Thuur va Baltsje (Schreurs) en Pie va Sjang va Klaöske (Bisscheroux) met dit hout aan de slag waren gegaan voor het maken van een nieuwe trap en een open schoorsteen in de pastorie. Een en ander was in strijd met de regels van de Duitse bezetter die streng verboden om zonder toestemming hout te verhandelen of te verwerken. Zo een nader onderzoek zou daarom ook de milde gevers en de beide timmerlieden in de problemen hebben gebracht. En dat wilde de pastoor voorkomen.

Klokkenroof
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden in ons land honderden klokken door de Duitsers opgeëist en omgesmolten ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie. De klokken werden door de bezetter in beslag genomen, omdat de legering van het metaal (tachtig procent koper en twintig procent tin), dezelfde samenstelling had als die waarvan kanonnen werden gegoten.

2014blz18

De timmerlieden Pie Bisscheroux (l) en Thuur Schreurs (r)

De inbeslagname gebeurde op grond van de op 21 juli 1942 door Rijkscommissaris Seyss-Inquart (de hoogste Duitse autoriteit in ons land) uitgevaardigde ‘Metaalverordening’. Deze schiep de verplichting metalen voorwerpen, waaronder kerkklokken, aan te geven. De verordening gaf de Duitse bezetter tevens de bevoegdheid deze ‘ten gunste van het Rijk’ in beslag te nemen.
Op 21 augustus 1942 riepen de Nederlandse bisschoppen de pastoors in hun bisdom op aan de uitvoering hiervan géén medewerking te verlenen en de kerkklokken niet aan te geven of in te leveren. “Mocht echter onverhoopt met dwang worden opgetreden, dan zal men voor de overmacht moeten zwichten en de klokken laten wegnemen zonder verder weerstand te bieden”, aldus de bisschoppen.
Op 9 december 1942 kregen de pastoors van de bisschoppen de opdracht een protocol te maken waarin moest worden vermeld: de diameter van de klokken, het gewicht (indien mogelijk), de naam van de gieter, het jaartal van gieten en eventuele opschriften op de klokken. Hieruit zou de historische waarde van de klokken kunnen worden afgeleid. De bisschoppen hoopten dat de inbeslagname van klokken met een historische waarde (zo lang mogelijk) achterwege zou blijven.

Klokken Cadier en Keer
Op 27 januari 1943, een half jaar na de uitvaardiging van de Metaalverordening, ontving ook het kerkbestuur van Cadier en Keer van NSB-burgemeester Lardinois een brief, waarin deze mededeelde dat binnen enkele dagen de klokken uit de toren van onze kerk zouden worden verwijderd. Tevens kondigde hij een verbod af om nog klokken te luiden. Verder waarschuwde hij dat degenen die de met het weghalen van de klokken belaste personen zouden verhinderen hun werk te doen, zouden worden gearresteerd.
Op 20 februari ontving het kerkbestuur opnieuw een brief van de burgemeester. Deze had voor pastoor Durlinger een onverwachte en daardoor verdachte inhoud. De burgemeester bood in deze nieuwe brief namelijk aan om via hem een verzoek te richten tot de voor de klokkeninzameling verantwoordelijke Rüstingsinspektor om de klokken van onze parochiekerk te sparen. Als reden daarvoor noemde hij de bijzondere betekenis van deze klokken vanwege de gravure en de afbeelding van de H. Blasius op de klokken. Mogelijk was dat zijn antwoord op het verzoek van de bisschoppen om klokken van historische betekenis te sparen. Maar Pastoor Durlinger vond het plannetje van de NSB-burgemeester al te doorzichtig. Hij zal gedacht hebben dat de burgemeester, om sympathie te verwerven bij de inwoners van Keer, het deed voorkomen alsof hij de parochie een dienst wilde bewijzen. Het kerkbestuur deelde de argwaan van pastoor Durlinger en besloot niet op deze brief te reageren. Dit besluit kreeg bovendien de goedkeuring van bisschop Lemmens.
Omdat het kerkbestuur de “uitgestoken hand” van de burgemeester niet wilde aannemen, besloot deze de kerkklokken toch te laten weghalen. Begin april 1943 werden de twee klokken uit de toren van onze kerk verwijderd. Hoewel het verboden was te fotograferen, lukte het kapelaan Riemersma vlak vóór het afvoeren van de klokken enkele opnamen te maken. Deze zijn in het archief van de parochie helaas niet meer teruggevonden.

2014blz20

Opslagplaats van gevorderde klokken

‘Arbeitseinsatz’
Nadat Duitsland in juni 1941 de aanval op de Sovjet-Unie had geopend en de voorgenomen ‘Blitzkrieg’ daar al snel verzandde in een taaie, lange strijd waren enorme aantallen Duitse soldaten nodig. Alleen al tussen mei 1941 en mei 1942 kwamen er 1.800.000 nieuwe Duitse soldaten onder de wapenen. Die waren tot dan toe vooral werkzaam in de Duitse oorlogsindustrie en als landarbeiders. Voor het opvangen van de tekorten aan arbeidskrachten zagen de Duitsers maar één oplossing: arbeiders uit de bezette gebieden inzetten voor de oorlogsproductie en voor het boerenwerk; zogenaamde ‘Arbeitseinsatz’. Zo werden ruim een half miljoen Nederlandse mannen voor de productie van wapentuig in Duitsland te werk gesteld. Deze arbeiders werden geronseld door arbeidsbureaus die de mensen, op straffe van het intrekken van hun uitkering, in Duitsland 'vrijwillig' lieten werken.

Ook uit ons dorp moesten veel jonge mannen in Duitsland gaan werken, waaronder Pierre Oostenbach (1924-2001), Servaas Simons, (1896-1962), Bèrke Akens (1904-1985), Jo Beijers (1927-1979) en Jo Herben (1918-1990). Deze laatste leerde in de fabriek in Alsdorf waar hij tewerk was gesteld zijn latere uit Polen afkomstige echtgenote Wera Hitscka (geboren 1925) kennen.
Er waren ook mannen uit onze streek die in Aken of Düren waren tewerk gesteld en elke dag op de fiets heen en weer gingen naar hun werkplek.
De mannen die weigerden aan de ‘Arbeitseinsatz’ deel te nemen doken onder bij boeren waar zij ‘in de kost’ waren. Om aan eventuele razzia’s te ontkomen sliepen ze ‘s nachts op de hooizolders. Zo wisten zij zich vaak aan deze dwangarbeid te onttrekken.

Voedselpakketten
In juni 1943 werd een actie op touw gezet om aan Nederlandse arbeiders die gedwongen in Duitsland moesten werken, voedselpakketten te zenden. Pastoor Durlinger en kapelaan Riemersma hadden vanaf de kansel aan hun parochianen gevraagd hieraan hun medewerking te verlenen. Toen de Gestapo (Geheime Staatspolizei) hier lucht van kreeg, werden pastoor en kapelaan opgeroepen om zich voor deze actie te verantwoorden. Zij werden in de woorden van pastoor Durlinger elk twintig minuten lang aangeblaft wegens het gepleegde misdrijf; het houden van een inzameling. Tijdens dit verhoor bleek dat de Gestapo over een volledig rapport beschikte over “de onwillige houding” van de pastoor en kapelaan ten opzichte van de NSB en de NSB-burgemeester.

Geloofsbeleving
In de oorlogsjaren vierde de beleving van het Rooms-Katholieke geloof in onze parochie hoogtij. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van de parochianen aan de volksretraite die in januari 1944 werd gehouden. Zo een volksretraite was een meerdaagse bezinning op het geloof met preken, gebedsoefeningen, biecht en communie.
Volgens de aantekeningen in het register van Pastoor Durlinger wees een nauwkeurig gehouden controle uit dat - met uitzondering van een gehuwde man en een gehuwde vrouw - alle parochianen aan deze retraite hadden deelgenomen. De pastoor stelt, kennelijk enigszins verbaasd, vast dat zelfs de plaatselijke NSB-ers aan de retraiteoefeningen hadden deelgenomen. Mocht hij hieruit afleiden dat zij geen fanatieke aanhangers waren van de Nationaal Socialistische Beweging? Behoorden zij tot de categorie NSB-ers die, eenmaal toegetreden tot deze Beweging, niet meer konden of durfden te bedanken?

2014blz22

Pastoor Durlinger (pastoor in Keer van 1942 tot 1950)

Terugtocht Duitsers
Pastoor Durlinger maakt in zijn register melding van de invasie van de geallieerde troepen op 6 juni 1944 in Normandië. Naar aanleiding van de berichten ontstond bij inwoners in ons dorp de hoop dat de Duitsers ook hier teruggeslagen zouden worden. De eerste tekenen die wezen op een terugtocht van de Duitsers waren de luxe auto’s die vooral in augustus 1944 vanuit België over de Rijksweg richting Aken reden. De inzittende burgers waren, zo vermoedde pastoor Durlinger, Duitse functionarissen die het in Frankrijk en België te heet onder de voeten was geworden.

In augustus trokken niet alleen burgers, maar ook veel Duitse militairen in tanks en vrachtauto’s zich terug. Begin september leek het, aldus pastoor Durlinger, op de terugtocht van de Napoleontische legers uit Rusland. De Duitse militairen trokken in grote wanorde voorbij ons dorp. Ze deden dat te voet en op allerlei vervoermiddelen, waaronder in België gestolen hooiwagens en bakkerskarren.
De volgende aantekeningen door pastoor Durlinger spreken voor zich: De paarden zijn doodop. In de buurt van café Ernon (waar nu de showroom van ‘Bij d’r Mathieu’ is) valt een paard en kan niet verder. Een Duitser schiet het paard dood en laat het op de weg liggen. Bij de bewoners van Cadier en Keer worden 16 paarden eenvoudig uit de stal gehaald. De fietsen zijn evenmin veilig. Menigeen ziet zijn karretje verdwijnen.

Bevrijding Keer
Op donderdag 7 september 1944 noteert pastoor Durlinger dat Engelse jagers duikvluchten maken om Duitse vrachtauto’s te beschieten. Van deze beschietingen is een inwoonster van Keer het slachtoffer geworden: Madame Mechtilde Hornesch-Muyters die aan de Sangerij woonde. De pastoor schrijft: Ik werd gewaarschuwd en met een Duitse militaire arts die juist bij de kerk parkeerde reed ik erheen en kon haar nog het H. Oliesel toedienen. Zij was vrijwel op slag dood.
Zondag 10 september steeg de spanning in ons dorp volgens de pastoor tot grote hoogte, omdat er gemeld was dat de Amerikaanse troepen aan de Nederlandse grens zouden staan. Een dag later stelden de Duitsers hun geschut op bij het kruispunt Duustersjtaeg - Rijksweg. Om te voorkomen dat ze meegevoerd werden naar Duitsland verborgen de mannen en jongens uit Keer zich in de bossen.
Woensdagochtend 13 september kwam al vroeg het bericht dat de Amerikanen in Noorbeek over de grens waren getrokken. In ons dorp bleef het rustig totdat de Amerikanen hun kanonvuur richtten op het door de Duitsers twee dagen eerder opgestelde geschut. In een mum van tijd werd dit geliquideerd. Intussen had iedereen beschutting gezocht in de kelder; ook pastoor Durlinger.

2014blz24


Tegen 2.30 u hoorde ik vanuit de kelder dat de Amerikanen in de Dorpstraat waren. Wij naar boven en hoera! de yanks waren er.
Twee officieren vroegen onmiddellijk om in de kerktoren te mogen gaan, maar er was helaas geen vergezicht.

Een Amerikaans verkenningstoestel dat rondcirkelde om de Duitse stellingen door te geven, vloog zo langzaam dat het in de volksmond de naam van d’n dreuvige (de droevige) kreeg.
De Duitsers, die zich hadden teruggetrokken op een stelling bij Sibbe en Valkenburg, werden nog drie dagen vanuit het Eckelraderveld over ons dorp heen beschoten. Daarna werd het rustig.
De 13e september 1944, de dag van het H. Kruis is Keer dus bevrijd. Pastoor Durlinger noemt het in zijn register zeer merkwaardig dat ons dorp uitgerekend op deze laatste dag van de negendaagse noveen van de verering van het H. Kruis, is bevrijd.

Bij de eerste groep Amerikanen die Keer bevrijdde was ook soldaat Albert H. Strahle jr. Hij kwam tijdens de bevrijdingsactie van ons dorp als enige Amerikaan om het leven.

Wraakactie
Al de eerste dag na onze bevrijding namen inwoners van ons dorp wraak op enkele Keerse vrouwen die in de oorlog blijk hadden gegeven van Duitse sympathieën. Zij werden door dorpsgenoten opgepakt en publiekelijk vernederd door hun hoofden kaal te knippen. Pastoor Durlinger was het met deze actie niet eens. Hij noemde het op deze wijze wraak nemen lafhartig en in strijd met de christelijke beginselen. In de zondagsmissen heeft hij vanaf de preekstoel tegen deze wraakactie geprotesteerd.

Brood-NSB-ers
De twaalf mannen uit Keer die lid waren geworden van de NSB werden na de bevrijding op bevel van het Militaire Gezag gevangen genomen en ondergebracht in een kamp in de Looiersstraat in Maastricht. Het Militaire Gezag fungeerde sinds de bevrijding in Zuid-Nederland als een voorpost van de Nederlandse regering in Londen en was tevens het verbindingsorgaan met de geallieerde legerleiding in ons land.
Pastoor Durlinger, die aan het begin van de oorlog de NSB-ers nog had uitgemaakt voor landverraders, had intussen een mildere houding aangenomen tegenover de NSB-ers uit zijn eigen dorp. De vrouwen van deze NSB-ers hadden dit goed ingeschat toen ze er bij de pastoor op aandrongen om bij de rechtsprekende instanties in Maastricht een goed woordje te doen voor hun echtgenoten. Maar aanvankelijk viel, ook voor de pastoor, bij deze instanties niets te bereiken. Eerst na enkele maanden leek er beweging in de zaak te komen toen pastoor Durlinger werd gevraagd een rapport uit te brengen over deze twaalf personen.
In dat rapport heeft de pastoor gehoor gegeven aan het verzoek van de vrouwen van de NSB-ers door erop te wijzen dat
deze NSB-ers niet uit overtuiging lid waren geworden van deze beweging. Het waren, in de woorden van de pastoor, brood-NSB-ers, die voor de oorlog werkloos waren of arme boer en er enkel op uit waren om via de NSB een goed baantje te krijgen. De pastoor heeft daar nog aan toegevoegd dat het geen mensen waren die een zwaar misdrijf hadden begaan.

2014blz26

Twee Amerikaanse soldaten in 1944 ingekwartierd in huize Herben op 't Indsje samen op de foto met de zusjes Liza en Christine Herben en Jeanke Herben.
Laatst genoemde kwam een paar maanden later om het leven door het spelen met rondslingerend oorlogstuig

De milde houding van pastoor Durlinger ten opzichte van de NSB-ers uit zijn eigen parochie was waarschijnlijk mede ingegeven door het standpunt van de bisschoppen. Deze hadden aangedrongen op vrijlating, waar mogelijk, van de lichte gevallen en hadden gepleit voor een barmhartige grondhouding bij de handhaving van het recht. En de pastoor zal ervan overtuigd zijn geweest dat het bij de Keerse NSB-ers om ‘lichte gevallen’ ging.
Het rapport van de pastoor had onverwacht snel tot resultaat dat alle twaalf mensen binnen 14 dagen op vrije voeten werden gesteld. In de aantekeningen van de pastoor klinkt tevredenheid door over dit resultaat, temeer omdat de twaalf daarna weer goed katholiek zijn geworden.

Omgang met Amerikaanse soldaten
Vanaf de Bevrijdingsdag 13 september 1944 tot in maart 1945 zijn er heel wat Amerikaanse soldaten in ons dorp ingekwartierd geweest. Deze Amerikanen waren onze bevrijders en werden daarom beschouwd als onze vrienden. Daar was pastoor Durlinger het ongetwijfeld helemaal mee eens. Maar hij kon het niet laten ook op, wat hij noemt, de zeer gevaarlijke kant van deze vriendschap te wijzen. Daarmee doelt hij op de meisjes en jonge vrouwen in ons dorp die al te vriendschappelijk omgingen met Amerikaanse soldaten, waarbij ze hun eer niet hoog hielden. Volgens de pastoor was dit een algemene klacht onder de inwoners van het dorp.

Heel Nederland bevrijd
Na nog een verschrikkelijke Hongerwinter te hebben doorgemaakt, werden op 5 mei 1945 ook de noordelijke provincies bevrijd. Volgens pastoor Durlinger was er op die dag overal grote vreugde. Op zondag 6 mei werd deze bevrijding gevierd met een plechtige hoogmis met een Te Deum tot dankzegging. Daarna was er een volksverzameling voor de kerk, waarbij de inmiddels aangestelde burgemeester Duysens een toespraak hield. ’s Middags was er groot enthousiasme in het dorp bij het concert en de muzikale rondwandeling door de fanfare Sint-Blasius.
Een dag later was er in Keer opnieuw grote feestvreugde omdat op die dag J.G.H. (Gerard) Spronck, de zoon van Willem Spronck, het hoofd van de lagere school, terugkeerde uit het concentratiekamp van Dachau. Deze zoon was kapelaan van de Sint Hubertusparochie in Maastricht. Hij was op 7 februari 1942 opgepakt omdat hij lid was van een ondergrondse verzetsgroep, die de eerste exemplaren van ‘Vrij Nederland’ en van ‘Het Vrije Volk’ verspreidde, evenals herderlijke brieven van het Nederlands episcopaat. Ook verkochten ze foto’s van het koninklijk huis. Tot de bevrijding heeft kapelaan Spronck in diverse kampen gezeten. Ter gelegenheid van zijn behouden terugkeer bracht de fanfare hem een serenade bij zijn ouderlijk huis.
Minder goed liep het af met Mathieu Speetjens van ’t Rooth. Deze was lid van de verzetsbeweging Heer-Maastricht en werd op 7 juli 1944 door verraad gearresteerd. Hij werd eerst overgebracht naar Vught en op 6 september 1944, een week voor de bevrijding van ’t Rooth weggevoerd naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Na een half jaar, in februari 1945, werd hij overgebracht naar het vernietigingskamp in Mauthausen (Oostenrijk). Drie weken na zijn aankomst in dit kamp bezweek Mathieu op 25-jarige leeftijd. Een laatste levensteken van Mathieu Speetjens is het briefje dat hij voor zijn ouders had opgesteld. Op weg van kamp Vught naar het concentratiekamp Sachsenhausen heeft hij dat briefje weten toe te spelen aan iemand die als dwangarbeider bomtrechters moest vullen op het door de Duitsers aangelegde militaire vliegveld bij Venlo. Deze persoon, die de oorlog heeft overleefd, heeft ervoor gezorgd dat deze boodschap ook bij zijn ouders terecht is gekomen.

2014blz28
Kapelaan Gerard Spronck met zijn ouders Willem en Maria Spronck-Douven
 
Ten slotte
In onze provincie heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog de Katholieke Kerk, meer nog dan in andere provincies, een belangrijke rol gespeeld in de strijd tegen de Duitse bezetters. Dat mag ook blijken uit het feit dat in ons bisdom 78 priesters door de Duitsers zijn opgepakt, van wie er 24 het niet hebben overleefd.
Uit de aantekeningen van pastoor Durlinger in het kerkregister blijkt dat hij en zijn voorganger pastoor Bosch hun priesterkleed weliswaar niet hebben geruild voor een verzetsuniform, maar zij hebben wel in de vorm van protesten en lijdzaam verzet hun bijdrage geleverd in deze strijd. Met name ook NSB-burgemeester Lardinois van ons dorp heeft dat aan den lijve mogen ervaren.

Pastoor Durlinger heeft in zijn register bewust uitvoerige aantekeningen gemaakt over de oorlogsjaren in Keer. Hij heeft dat gedaan ten behoeve van het nageslacht. Daarmee heeft hij een bijdrage geleverd aan de geschiedschrijving over ons dorp in de jaren van de Tweede Wereldoorlog.

2014blz29

Stempel van de parochie van de Heilige Kruisverheffing Cadier en Keer

 
Geraadpleegde literatuur:
- Registrum memoriale ecclesiae de Cadier et Keer; jaren 1942-1945
- Haesen, Lei en Peters, Simon: De Pastoors van Cadier (en Keer), dl.II, Keerder Kroniek. jaargang XI blz.77-96
- Purnot Jo, Roebroeks Frans en Wetsels Jef: Limburg-Margraten 1940-1945, 2004
- Purnot Jo: 60 jaar bevrijd, Keerder Kroniek, jaargang VIII, blz. 3-13
- Purnot Jo: Verzetsheld Mathieu Speetjens; in concentratiekamp Mauthausen omgekomen, Keerder Kroniek, jaargang VIII, blz. 51-61
- Crutzen, Fr.G.H.M.: Oorlog en bevrijding in Ransdaal. 2001
- Hamans P., Silvertant J., Francotte J. en Kooistra J. Represailles in Limburg, 2013

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME