Volksdiergeneeskunde

Afdrukken

Oude gebruiken

Ze haolepe zich miejer mèt baeje daan mèt d’r dokter
Volksdiergeneeskunde
door Jo Purnot

Tegenwoordig gaan we voor een aanhoudende hoest, koorts of voor een ander symptoom van ziekte naar de dokter. Begin vorige eeuw was dat wel anders. De kleine boer of dagloner kon zich nauwelijks een arts permitteren. Zo een financiële uitgave gebeurde alleen als het hoog en hoog nodig was. Mensen waren dus voor hun kwalen en die van hun vee aangewezen op andere middelen, zelf gemaakte zalfjes, drankjes en vooral gebeden en novenen.

Geen geld voor d’n expaer (vee-arts)
Veeziekten hebben menige dorpeling aan de rand van de financiële afgrond gebracht. Wanneer bij een keuterboertje de enige koe of het enige paard ziek werd of zelfs dood ging, was dat een ramp. Vee-artsen waren schaars en kostten geld, en dat was er in veel gevallen niet. Eind 19e en begin 20ste eeuw ging het al iets beter. Bij de grotere boeren en pachters kwam al wat eerder de vee-arts in de stallen en er werd ook al steeds vaker een veeziekteverzekering afgesloten. Zoals een oud Keerdenaar ooit zei: ze lete iêder ’t pieërd of de koo dan hun keend verzieëkere (ze lieten liever het paard of de koe dan hun kind verzekeren). Wanneer iemand na het doodgaan van een verzekerd beest een uitkering had genoten, was dat dikwijls een reden om het verzekeringsbedrijf publiekelijk in de krant te bedanken:

Math Wolfs-Schijns bedankt de Zwolse paarden- en veeverzekerings Mij. voor de spoedige uitbetaling bij het sterven van zijn paard.
Vertegenwoordiger: J.Thomassen te Cadier en Keer.
(Limburger koerier: 26 oktober 1912)

Hemelse hulp
De diepgelovige dorpelingen wendden zich bij kwalen van hun vee geregeld tot Heejboeëve (Hierboven). Dat gebeurde door gebedjes en novenen, die in gezinnen van generatie op generatie waren doorgegeven en in veel dorpen in deze streek gelijkluidend waren. Zoals een vrouw uit Bruijsterbosch mij vertelde: ze haolepe zich miejer mèt baeje daan mèt d’r dokter (ze behielpen zich meer met bidden dan met de dokter).Vaak riep men daarbij de hulp in van een gebedsgenezer. Deze verzocht en smeekte God om genezing van een ziekte of een kwaal voor mens of dier. Dit gebeurde meestal door tussenkomst van één of meerdere heiligen. Heiligen staan immers korter bij God, dus zij vergroten de kans op succes. Hieronder een letterlijk citaat van zo een gebed:

Ik logenachtigen mensch leg mijne hand op deze beest of menschkwaal in of uitwendig ter eere den Heiligen Gerlachus, ter eere den Heilige Antonius, ter eere den Heiligen Rochus. Dit zegt men driemaal vijf Onzevaders, vijf Weesgegroeten. Den daar mag maar een twaalf uur tusschen geslagen.

De gebedsgenezer prevelde een deel van het gebed of bezwering binnensmonds zodat men hem niet precies kon verstaan. Ook wanneer de gebedsgenezer aan het eind van zijn leven de gave overgaf aan een van zijn kinderen of ander familielid, was dit omgeven met een waas van geheimzinnigheid. Geen van de andere gezinsleden mocht de tekst van het gebed horen. Gebeurde dat wel dan was de kans groot dat de kracht van het gebed verloren ging.

Gebedsgenezers
In elk dorp woonde een aantal mannen en vrouwen die konden zieëngene (zegenen, genezen door gebed). Meestal voor mensenziekten en -kwalen, maar ook voor ziekten van het vee. Sommigen waren gespecialiseerd, anderen fungeerden als ‘alleskunners’. Vaak waren het mannen die veel met dieren in aanraking kwamen, zoals herders en smeden. Van twee vroegere Keerdenaren weten we dat ze zich met genezen van dieren bezig hielden.

Van Keerdenaar Zjaak (Hendrikus) Vliegen (1873-1914) kan men zeggen dat gebedsgenezing hem indirect het leven heeft gekost. Zjaak was schoenmaker van zijn stiel. Op een winterse middag was hij naar Eckelrade geroepen om daar ziek vee te zieëngene. Na gedane arbeid kwam zoals vaker de fles jenever op tafel. Het was al behoorlijk laat toen Zjaak zich op weg naar huis begaf. Waarschijnlijk heeft de gladheid Zjaak parten gespeeld. Hij kwam ten val en heeft wellicht een tijdje in de kou gelegen. Hoe het ook zij, Zjaak liep een longontsteking op die hij niet meer te boven kwam. Op 40-jarige leeftijd liet hij zijn vrouw Nieële Bisscheroux met zes kleine kinderen achter.

2010blz47 
Kerkstraat, voormalig ‘Schevershuis’ tegenover de Aldi:
als huisheilige een H. Hartbeeldje in een nis boven de deur (onlangs nog door de werkgroep Kruisen en Kapellen gerestaureerd).
In ons dorp zijn meer dergelijke huisheiligen te zien

Een andere Keerdenaar van wie we weten dat hij aan gebedsgenezing deed was Jeu Paulussen. Jeu woonde aan de Rijksweg op ’t Indsje. In 1938 was hij met zijn gezin in Keer komen wonen. Hij had de gave om te zieëngene ooit gekregen van een oude buurvrouw in Maastricht. Zij had weliswaar ook zelf kinderen, maar vond toch Jeu het meest geschikt voor dat werk. Jeu bouwde in Keer en verre omgeving al vrij snel een behoorlijke reputatie op. (Zie voor het verhaal van het gezin Paulussen en hun Joodse onderduikers Keerder Kroniek, jaargang 7, blz. 99-110).

Gebedjes
Voor alle ziekten en kwalen die bij dieren konden voorkomen was er wel een gebed. Voor bekende ziekten zoals miltvuur, mond- en klauwzeer of spierziekten tot en met kalkpoten bij kippen toe.
In de gebeden valt op dat de getallen 3 en 5 regelmatig voorkomen. Ook moet er vaak gebeden worden voor de zielen in het vagevuur.
Sommige gebeden en bezweringsformules zijn cryptisch en niet altijd goed te begrijpen. Ook komen dezelfde gebeden in verschillende varianten voor. Terwijl bij andere gebeden meer moet gebeuren dan alleen bidden. Zo moet men om de last van vliegen te verminderen:
Op Goede Vrijdag ’s morgens eer de zon op komt een doornstokje met drie doornen krijgen en dat een heel jaar in huis of stal laten steken en dan bidt men 5 Onzevaders en Weesgegroeten voor de arme zielen in het vagevuur.

Voor de kroep der paard (vernauwing strottenhoofd):
Men moet drie dagen brood geven dat gewijd is en dan een boete (noveen) ter eere Sint-Salmon en Sint-Andreas. En de borst waschen met fransche brandewijn. En de krop of strot waschen met warm gekookte kruid in wijn.

Voor slak (ontsteking) aan een voet van een koe:
Men steek de groos (graszode) uit waar het beest op staat, terwijl men bidt één Onzevader en dan nog eens vijf Onzevaders voor de zielen in het vagevuur. De groos te drogen leggen.

Ook korte gezegdes kwamen voor:
Onze Lieve Heer ik zoek water en zand
om te verdrijven alle vlekken en aarbrand (ziekte bij varkens).

Een echte koeienkwaal
Een veel voorkomende kwaal bij koeien is indigestie, darmverstoppingen. Koeien die in het voorjaar weer voor het eerst naar buiten gaan, krijgen door te gulzig van het verse gras te eten een opeenhoping van lucht in de buik. De lucht (winden) kan niet ontsnappen en het dier kan er aan doodgaan als het niet geholpen wordt. Als d’n ekspaer erbij gehaald werd, maakte deze een snee in de buik van het beest zodat de lucht kon ontsnappen. De boer en zijn buren keken over de schouders van de vee-arts mee hoe en waar die snee gemaakt werd. Tussen de omstanders was er altijd wel iemand die een volgende keer bij een soortgelijke situatie zelf het mes ter hand durfde te nemen.

Ook bij die darmverstoppingen werd het nieërgele (herkauwen) steeds moeilijker en op een gegeven moment nieërgelde het beest helemaal niet meer. Jean Janssen vertelt dat hij als klein kereltje moest tellen hoeveel herkauwbewegingen het beest maakte. Was het aantal bewegingen minder dan 35 dan moest hij zijn vader waarschuwen.

Er waren altijd mensen die bij verpaktheid (verstopping) van de koe hun toevlucht zochten tot gebedsgenezing:
God wilt en heeft gewild dat alle verpaktheden en verkeerde winden achter de koe uitgaan. Van voor naar achter strijken 3 keer een Onzevader ter eere de H.Drievuldigheid en 5 keer Onzevader en Weesgegroet voor de arme zielen in het vagevuur.

 2010blz49
Uit het foto-archief van Paulien Lemmerling

Bezweringsformules
Anders dan bij een gebed wordt bij een bezweringsformule de ziekte of kwaal min of meer gedwongen te verdwijnen. Zo werd de bezwering gebruikt als een beest (maar het kon evengoed een mens zijn) een koliek had, hevige krampen in de buik. Ook hiervan een voorbeeld:
In de naam van des Vaders en des Zoons en des Heiligen geestes amen. Sint Lusia kwam op een kruisweg gegaan. Kwam haar de beermoeder tegen, ik zei waar gaat gij heene? die het hart afsteken (naam noemen van het beest of de mens). Ik zei doe het niet, alle miese zijn gezongen alle boeken zijn gelezen (noem het) het moet zijn van de beermoeder genezen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes amen. Vijf Onzevaders ter ere van de vijf bloedige wonden onze heer Jezus Kristus en vijf voor de arme zielen des vagevuurs.

In een ander boekje staat hetzelfde gebed tegen koliek. De bezwering is iets compacter en duidelijker, maar daarin is sprake van de weermoeder in plaats van de beermoeder.

Sint Lucia was eens op een kruisweg gekomen toen kwam haar de weermoeder tegen. Toen zijde zei waar gaat gij naar toe. Ik ga dien (de naam van het dier) het hart afsteken. Doe het niet, alle Missen gezongen, alle boeken gelezen, en onzen heiligen Vader verdroten.
5 Onzevaders en 5 Weesgegroeten voor de arme zielen in het vagevuur.

En in een gebedsboekje kwam ik nog weer een andere variant tegen:

Voor een beest die opgeloopen is.
Maak het kruisteeken en zeg ter Eer God den Vader, God den Zoon en God den Heilige Geest. Ik kwam op een klein veld gegaan. Daar kwam mij een lijfe vrouw tegengegaan. Kwam mij een beerwolf tegen gegaan. Waar wilt gij heengaan. Ik wil gaan het hert afsteken. Neen dat zult gij niet doen. Alle boomen zijn gezonken en alle Menschen zijn genezen en de koe zal zijn genezen. Dan bidden 5 Onzevaders ter Eere de Bloedige Wonden van Christus en 5 ter Eere de Onbevlekte ontvangenis.
Hier is sprake van lijfe vrouw en van beerwolf.

Boekjes en schriftjes
Vaak schreven onze voorouders die gebedjes en bezweringsformules in boekjes en schriftjes. In de afgelopen jaren heb ik nogal wat van die 19de eeuwse boekjes onder ogen gehad, en een enkele keer eentje uit de 18de eeuw. Ze zijn er in allerlei varianten. Sommige zagen na al die jaren nog goed uit. Andere waren beduimeld, praktisch losbladig door het vele gebruik. Je moest heel voorzichtig een bladzijde omslaan om te voorkomen dat het papier afbrokkelde. In sommige boekjes waren de gebeden achter elkaar opgeschreven. In andere stonden ze schots en scheef door elkaar. Vaak stond er tussen de gebedjes en de novenen ook andere informatie, zoals de datum dat de zoeëg (zeug) een bezoek aan de bier (beer) had gebracht of hoeveel bössele sjtruu (bossen stro) geleend waren. Ook noteerde men dat men voor iemand gebeden had:
gebed verzog van Johannes Beckers overlijden te Mesch en voorzien van de Heilige sakermenten der stervenden. Of:
Het land aan Bontersberg 2 maal om gedaan, 2 karren mes.
 
Sommige teksten waren in het Nederlands, andere waren doorspekt met dialectwoorden en weer andere waren zelfs geschreven in het Frans of Waals. Het kwam voor dat de teksten zo slordig waren genoteerd dat de erfgenaam van het schriftje nauwelijks begreep wat hij moest bidden.
In het boekje of schrift stond meestal vermeld: “die het vindt is verplicht het terug te geven”.

Op bedevaart voor zieke dieren
Menige dorpeling ging elk jaar op bedevaart om te bidden voor een gezonde veestapel. De Keerdenaren konden kiezen uit een groot aantal plaatsen en heiligen zoals Sint-Gerlachus in Houthem (5 januari), Sint Teunis (Sint-Antonius) in Bemelen (17 januari), Sint-Brigida (1 februari) in Noorbeek of Sint-Eligius in Sint-Geertruid (1 december). Deze laatste heilige was vooral voor paarden. Vaak liet men er brood zegenen, of nam men zand (Houthem) of water (Noorbeek) mee. Voor spoedgevallen ging men biddend naar Goeëdsdel (Val-Dieux). Onderweg mocht men met niemand praten, anders had de baejwieëg (bidweg, bedevaart) geen zin.
Verder was er natuurlijk in de eigen parochiekerk op de zondag voor Pasen paam wei-je (buxus wijding) en op 15 augustus de kroedwösj zieëngene. De kroedwösj was een boeket bestaande uit zeven verschillende planten en granen, waarvan de samenstelling van huisgezin tot huisgezin verschilde. Tijdens een onweer werd een plukje kroedwösj in de kachel verbrand. Ook bond men een lint van kroedwösj om de buik van een koe als het beest ziek was.

2010blz52

Fragment van een “vrome huiszegen” die in vele woningen en stallen aan de muur hing ter bescherming van mensen en vee.
Meestal was zo een huiszegen in onze omgeving twee-talig

Hoêsmiedelkes (huismiddeltjes)
Er waren nogal wat dorpelingen geïnteresseerd in kruiden en de geneeskracht daarvan. Sommigen praatten er heel open over, anderen deden er geheimzinnig over. Bestanddelen om zalfjes en drankjes samen te stellen moesten dikwijls vergaard worden op een bepaald tijdstip van de dag of op een bepaalde dag in het jaar.
Kerstnacht was voor de volksgeneeskunde een speciale nacht. Veel mensen zetten dan allerlei spullen buiten om die te laten ‘instralen’. Zo vertelde een vrouw (Bruisterbosch) dat haar ouders in de kerstnacht op de vensterbank een inmaakglas zetten met daarin water, brood en maïs. Dit alles werd in die nacht geheiligd. Het water werd naderhand gebruikt als wijwater. Het brood werd gevoerd aan een koe wanneer ze moest kalven en de maïs werd aan de kippen gegeven. In ons dorp zette men in het gezin Bröcheler-Bessems de kist met geplette haver, die normaal onder ’t sjop stond, in de kerstnacht buiten. De paarden zouden er naderhand hun voordeel van hebben.
Andere Keerdenaren namen een stuk brood mee naar de kerk en wanneer dan de schel luidde voor de consecratie namen ze het in de hand en baden een Onzevader. Het op deze manier gezegend brood werd zorgvuldig in de kelder bewaard, natuurlijk op een plek waar de muizen er niet bij konden.
 2010blz53

Fragment uit oud Keerder gebedenboekje: tegen het miltvuur

Ten slotte.
Dit artikel is opgenomen in de rubriek Oude Gebruiken. Toch zijn er nog heel wat mensen, zeker onder de ouderen, die een rotsvast vertrouwen hebben in de kracht van de gebedsgenezing zoals hun voorouders dat beleefd hebben. Echter nu de gebedsgenezers uit ons dorpsbeeld zijn verdwenen, steken de mensen die hulp van “hierboven“ willen een kaarsje op. Maar met een zieke hond, kat of marmot gaat men tegenwoordig naar de dierenarts.

Met dank aan: Jean Janssen