De familie Paulussen

Afdrukken

Een onderduikersgezin in Keer
 door Jo Purnot

In het jaar dat wij herdenken dat wij zestig jaar geleden bevrijd zijn van de Duitse bezetter, belichten wij in een aantal artikelen verschillende aspecten van de Tweede Wereldoorlog. In dit artikel vindt u het verhaal van het gezin Paulussen dat tijdens de oorlog een joods gezin onderdak bood.

Het gezin Paulussen
Het gezin Paulussen-Jaminon bestond uit vader Jeu, geboren in 1891, moeder Fien, geboren in 1892, dochter Jeanne, geboren 1923, en zoon Harrie, geboren in 1925. Vader Jeu groeide op aan de Meerssenerweg in Maastricht vlakbij het station. Zijn echtgenote bracht haar jonge jaren door in Meerssen. Jeu was afdelingsopzichter op de Staatsmijn Maurits en lid van de reddingsbrigade daar. Vrij jong, in 1936, kreeg hij hartklachten en moest hij zijn werk neerleggen. Er zat niets anders op: het gezin dat in Geleen woonde, moest noodgedwongen de beambtenwoning verlaten en verhuisde naar Born. Al gauw bleek dat Jeu zich daar niet helemaal thuis voelde, dagelijks liep hij oude collega's tegen het lijf en daar had hij het moeilijk mee. Toen hij een paar jaar later (1938) via een familielid hoorde dat in Keer aan 't Indsje een woning te huur was, bedacht hij zich geen moment. In korte tijd was alles met de huurbaas Wijnands en de vorige huurder Victor Janssen geregeld. Het gezin verhuisde nog hetzelfde jaar naar de hoekwoning Kerkstraat-Rijksweg (tegenwoordig bewoond door de familie Dupuits).

De inburgering in Keer
Jeu had door zijn ziekte nogal wat vrije tijd. Hij deed veel aan houtsnijden en hij maakte graag een praatje. Geregeld liep hij daarvoor het timmerbedrijf van Tuur va Baaldsje (Schreurs) binnen of ging hij buurten in de smidse van Wöllemke de Sjmieëd (Brouwers). Ook buiten het dorp was hij vaker te vinden, omdat zijn moeder afkomstig was uit Groot-Welsden (fam. Franssen) kende hij ook daar nogal wat mensen. Verder hield hij van regelmaat; iedere ochtend om zeven uur maakte hij zijn gang naar de kerk. Gelovig was hij, want het rozenhoedje bidden hoorde 's avonds bij het vaste ritueel. Daar bleef het vaak niet bij, want er waren altijd wel bijzondere intenties waarvoor gebeden moest worden. Hij keek daarbij niet op e tiensje meer of minder.

jrg7blz100

Huwelijksfoto van Jeu Paulussen en Fien Jaminon (1922)

Verder stond Jeu bekend als gebedsgenezer. De gave om te zieëngene had hij ooit meegekregen van een oud buurvrouwtje in Maastricht. Zij had weliswaar zelf een aantal zonen, maar vond toch hem het meest geschikt voor dat werk. Jeu bouwde in Keer en omgeving al vrij snel een behoorlijke reputatie op. In de hele omtrek maakte men gebruik van zijn gave. De inburgering in Keer verliep zelfs zo vlot dat Jeu al in september 1939, amper een jaar na zijn komst, tot raadslid werd gekozen.
Zoon Harrie ging naar het college op Bakkerbösj, intern, dat betekende dat hij alleen tijdens de vakanties thuis was. Maar in de korte tijd kreeg men in het dorp al vlug in de gaten dat hij een voetbaltalent was. Een aantal Keerder leeftijdgenoten ging op woensdagmiddag speclaal naar het Missiehuis om hem daar met zijn medestudenten in actie te zien.
Dochter Jeanne was actief in het jeugdwerk als leidster van 'de zonnekinderen', een afdeling van de KJV (Katholieke Jongeren Verenigmg). Samen met Bertha Brouwers (in 1941 ingetreden als slotzuster), Marie Heuts en zuster Franciscus begeleidde zij de jongste meisjes. Ook trok Zij er op zondagmiddag vaker op uit met het vriendenclubje Sjtöb en drek.

jrg7blz101

Van links naar rechts: Jeanne Paulussen, zuster Franciscus, Bertha Brouwers en Maria Heuts (ca. 1939)

Begin van de oorlog
Op 10 mei 1940, vrijdags voor Pinksteren, vielen de Duitsers ons land binnen. 's Ochtends tussen vier en vijf uur werd iedereen wakker van het geronk van vliegtuigen en een paar uur later kwamen de Duitse colonnes over de Rijksweg richting Keer. Van tevoren hadden buurtbewoners een aantal karren over de weg geplaatst. Toen de eerste Duitse voertuigen bij de 'obstakels' kwamen, stopte de stoet.
Een officier kwam naar de toeschouwers toe en adviseerde die Streichholzer-döschen (luciferdoosjes) van de weg te halen. Hij vond het zonde om het materiaal aan diggelen te moeten rijden. Bij het zien van zoveel vijandelijke overmacht werd dit advies direct opgevolgd.

De wegversperring was aangebracht op aandringen van een Nederlandse soldaat die verkondigde dat het Duitse oorlogsmaterieel niet veel voorstelde. Ook wilde hij vanaf de zolder bij Paulussen de indringers met een geweer onder vuur gaan nemen. Maar omstanders wisten hem dat uit zijn hoofd te praten, morrend maakte hij zich uit de voeten. Later bleek dat hij samen met een paar makkers, in de buurt van de Gruusseldervêldwieëg, toch nog een aantal bomen had laten springen, die dwars over de weg kwamen te liggen. Maar ook dat had weinig baat, want voor de Duitse tanks waren die paar bomen een peulenschilletje. De rupsvoertuigen reden er via een kleine omweg omheen en trokken de 'versperringen' daarna gewoon weer van de weg.

De onderduikers
De jongste zuster van Jeu, Lies Janssen-Paulussen had gaandeweg de oorlog vier onderduikers in huis genomen, de joodse familie Spier-Frank. Lies was al een aantal jaren weduwe en had geen kinderen. Zij woonde in de Prof. Scholsstraat in Maastricht, vlakbij het station. Op een dag (maart 1943) vroeg ze aan haar broer of hij een joods meisje in huis wilde verbergen. Jeu, overvallen door die vraag, twijfelde: kon hij zijn vrouw daar wel mee belasten? Maar na wat heen en weer gepraat, werd besloten "ja" te zeggen. Het joodse meisje bleek al bij een ander familielid in Geleen te zijn en werd door Lies vanuit Geleen rechtstreeks naar Keer overgebracht. Dat gebeurde gewoon overdag. Zij kwam, of niets aan de hand was, met haar lopend naar Keer. Hier aangekomen bleek 'het meisje' een jonge vrouw te zijn van ongeveer 23 jaar. Haar naam was Clara Frank, afkomstig uit Leiden, waar haar ouders een kledingszaak hadden.
Twee maanden later vroeg Lies weer aan haar broer: "Jeu, ik moet nog twee onderduikers onderbrengen, wil je die ook bij jou onderdak geven". Voor Jeu en zijn vrouw was de woonruimte het grootste probleem. Zij waren immers van een behoorlijk grote woning in Born naar een kleiner huis in Keer verhuisd. Hierdoor stonden alle vertrekken volgestouwd met meubelen en andere spullen, waardoor de bewegingsruimte beperkt was. Toch stemden zij in. Naderhand bleken de twee nieuwe 'gasten' het echtpaar Frank-Spier te zijn, de ouders van Clara en familie van de onderduikers bij de zus van Jeu.

jrg7blz103

Van links naar rechts: zoon Harrie, vader Jeu Paulussen, moeder Fien Paulussen-Jaminon,
dochter Jeanne en een gerepatrieerde met verloofde (na de bevrijding).

En dan, in september 1943 kwam het derde verzoek. Nu om ook het andere kind uit het gezin, zoon Isaäk, op te nemen. Ook daarmee werd ingestemd. Keer zou al het vierde onderduikadres van Isaäk worden.
Hij had reeds in Amsterdam, Haarlem en Zandvoort ondergedoken gezeten. Naderhand bleek zijn niet al te gemakkelijk karakter daar debet aan te zijn. Isaäk was enkele jaren ouder dan zijn zus Clara. Hij werd in Haarlem persoonlijk door Lies Janssen-Paulussen met de trein afgehaald. Zij kon goedkoop reizen, omdat haar overleden man machinist was geweest bij de spoorwegen.

Isaäk op de vlucht
Toen beiden in Maastricht op het station arriveerden, zei Lies tegen haar reisgenoot. "Blijf hier even wachten, ik ga mijn pensioen afhalen, ik ben zo terug". Veel tijd was er niet, want om 21.00 uur ging de avondklok in en moest iedereen van straat zijn. Of het wachten Isaäk toch te lang duurde? Toen zij terugkwam op de plaats waar zij hem had achtergelaten, was hij verdwenen. Lies bedacht zich geen moment; zij bracht haar geld naar huis en ging Isaäk zoeken. Tegen haar inwonende onderduikers thuis zei ze: "Ik ga kijken of hij bij zijn familie in de Wilhelminasingel is. Als het te laat wordt, blijf ik daar slapen" . Zij vermoedde dat Isaäk naar de Wilhelminasingel was gelopen. Daar woonde mevrouw Lucie Wehner, een tante van hem.
Voor de oorlog was hij daar al eens op familiebezoek geweest. Lucie Wehner, hoewel Duitse van herkomst, was lid van een verzetsorganisatie die in Maastricht en omgeving actief was. De groep hield zich bezig met hulp aan joden, onderduikers en geallieerde vliegeniers en met het vervalsen van documenten en verspreiden van illegale bladen.
Toen Lies in de Wilhelminasingel aanbelde, bleek haar vermoeden juist te zijn. Het had echter helemaal verkeerd kunnen aflopen. Isaäk wist wel ongeveer waar zijn tante woonde, maar niet precies in welk huis. Daarom klopte hij in eerste instantie aan bij haar buren. Toen hij zich daar aan de deur meldde, kreeg hij als antwoord, dat zij zich met dat 'Jodengespuis' niet ophielden. Ondertussen kreeg hij in de gaten dat hij de deur ernaast moest hebben. Daar bleek niemand thuis te zijn. Voor Isaäk was dat geen probleem, hij sloeg het deurvenstertje in, maakte de deur open en ging naar binnen. Bij thuiskomst schrok Lucie Wehner behoorlijk, toen zij haar neef in de kamer zag zitten. Zo trof Lies beiden in de woning aan. Omdat het al te laat was om nog over straat te gaan, bleef zij er slapen. De volgende dag bracht zij Isaäk vanuit de Wilhelminasinge llopend via de Rijksweg naar Keer.

Verzetsman opgepakt
Het waren spannende tijden, zowel bij de Joodse familie als bij Jeu en zijn gezinsleden en natuurlijk waren er vaker momenten dat zij zich zorgen maakten om hun toekomst. Zo een moment was er, toen de contactman van de onderduikers in Maastricht, Jo Lokerman machinist bij de Spoorwegen, gevangen werd genomen. Lokerman zorgde voor onderduikadressen en extra distributiekaarten. Tot in mei 1944, toen werd hij verraden. Lokerman was naar het huis van mevrouw A. Zuegers-Boere gegaan, ondanks dat men bij de ondergrondse wist dat zij niet te vertrouwen was. Mevrouw Zuegers was met dne kinderen achtergebleven, toen haar echtgenoot in mei 1940 als krijgsgevangene naar Duitsland was afgevoerd. Zij organlseerde vanaf 1941 in haar woning aan de Van Heylerhoflaan feestjes voor Duitse militairen. Ook onderhield zij een innige relatie met Ströbel het hoofd van de Sicherheitspolizei in Maastricht.
Lokerman wist hiervan, toch liet hij zich met het smoesje, dat hij gevangenen kon vrijkopen, in de val lokken. Tijdens de onderhandelingen over het te betalen bedrag, merkte hij niet dat achter een gordijn in de kamer, het hoofd van de Sicherheitspolizei en zijn plaatsvervanger Nitsch het gesprek afluisterden. Hij werd gearresteerd en afgevoerd. Het lukte Lokerman wel nog via een tussenpersoon te laten weten dat niemand zich ongerust hoefde te maken; hij zou in geen geval 'doorslaan'. Hij had immers niets meer te winnen. In februari 1945 kwam hij in Neuengamme om het leven.

Dagelijkse gang van zaken
Het dagelijkse leven met vier onderduikers in huize Paulussen vergde nogal wat van alle huisgenoten. Het belangrijkste was: hoe blijft het geheim bewaard. Niemand in het dorp mocht weten dat de joodse famIlIe er woonde. Het feit dat levensmiddelen en andere artikelen op de bon waren, maakte het nog moeilijker. Het gezin had recht op dlstributiekaarten voor drie personen en als zoon Harrie thuis was vier. Te weinig om de zeven en soms acht monden mee te voeden. Zo nu en dan kreeg Jeu van de ondergrondse, via het bekende adres in de Wilhelminasingel, extra kaarten toegestopt.
In Keer konden zij natuurlijk niet meer distributiekaarten besteden dan waar zij recht op hadden. Daarom werden de vier legale kaarten ingeleverd bij winkelier Geelen, hun achterburen. De andere werden door dochter Jeanne besteed in Maastricht. Zij moest toch geregeld naar Maastricht, waar zij bij de zusters aan de Brusselseweg een handwerkopleiding volgde. Maar ook hiermee was het oppassen, want vaak kwam zij samen met medecursisten naar huis. Zij moest dan altijd een geloofwaardig smoesje paraat hebben, waarom zij spullen in Maastricht kocht. Voor de twee gezinnen werd door moeder Fien op de cuisinière in de keuken gezamenlijk gekookt. Dat kon, want de Joodse familie had van hun rabbi toestemming om varkensvlees te gebruiken. Het eten gebeurde samen aan de keukentafel, met zeven personen ging dat net, maar als Harrie tijdens de vakantieperiodes  thuis was, dan moest hij aan de naaimachine plaats nemen. Moeder Fien maakte regelmatig van melk fluetekiês (witte kaas), waardoor zij wat extra's voor op de boterham hadden. Vader Jeu die geregeld bij boeren kwam om zieke beesten te zieëngene, wist ook zo nu en dan wat extra etenswaren los te peuteren. Bij zo een gelegenheid vroeg boer Baenen in Wahlwiller hem of hij niet enkele geallieerde piloten kon onderbrengen. Jeu durfde niet te zeggen dat hij thuis al vier onderduikers had, maar wist Baenen te overtuigen dat zijn vrouw de spanning om onderduikers in huis te nemen niet aan zou kunnen.
Er waren meer gewone dagelijkse dingen waar vooral moeder Fien alert op moest zijn. Het wasgoed bijvoorbeeld, een gedeelte daarvan kon niet buiten aan de waslijn hangen om te drogen, maar moest naar de zolder.
Naast het huis stond een grote ligusterhaag zodat niemand de tuin in kon kijken, maar wanneer de familie Frank bij warm weer eens buiten wilde zitten, werden toch kwaansijs enkele witte lakens gespannen.

jrg7blz106

Fien Paulussen-Jaminon

Buiten zitten was aan meer regels gebonden, want praten buiten kon natuurlijk niet. Ook met andere gewone menselijke zaken moest. men uiterst voorzichtig zijn. Het toilet bijvoorbeeld was, zoals bij de meeste woningen in die tijd, buiten. De consequentie hiervan was dat de gezinsleden Frank het gebruik van 't húiske moesten uitstellen totdat het donker was. Voor die keer dat het per se niet anders kon, had men boven een kleine voorziening gemaakt, maar het gebruik daarvan moest tot het uiterste beperkt blijven. Zou men dringend een dokter nodig hebben, dan kon men terecht bij dokter Houberichs in Heer. Van hem was bekend dat hij geen vragen stelde. Ook was afgesproken dat, wanneer in geval van nood gevlucht moest worden, dochter Jeanne met het gezin Frank via de Keunestraat en de Zwarte weg naar de Prof. Scholsstraat zou gaan.

Een keer gebeurde het dat buurvrouw Fien Vliegen, tegen alle gewoonten in, via de tuin naar binnenkwam. Zij nam die ongebruikelijke route, omdat zij illegaal geslacht had en een stukje vlees kwam brengen. Vader Frank zat toen met zijn dochter aan tafel. Maar omdat men deed alsof familie op bezoek was, had Fien niet in de gaten wat werkelijk aan de hand was.
Het tuinhek was altijd gesloten, iedereen die naar binnen wilde, moest door de voordeur. Werd op de deur geklopt dan ging de hele familie Frank zwijgend naar boven. Men had altijd een smoes gereed, waarom het zo lang duurde eer de deur openging. Op een keer was Clara Frank in de kelder iets halen, toen onverwacht een non uit het klooster van de Keerberg op bezoek kwam. Toen Clara hoorde wat aan de hand was, deed zij het licht uit in de kelder en bleef rustig zitten, totdat de zuster uren later weer weg was. Ook kwamen vriendinnen van dochter Jeanne, zoals Alice Mourmans, Rita Fraats en Mina Lemmens zo nu en dan op bezoek. Dat moest wel, want het zou vreemd overkomen, als zij nooit bij Jeanne welkom waren. Zelfs pater Bollen van Bakkerbösj, die 's avonds geregeld kwam kaarten, heeft nooit gemerkt dat er meer mensen in huis waren dan het gezin Paulussen. Geen dorpeling die het geheim kende, op pastoor Durlinger na. Hij was de enige die ervan wist.

De bevrijding 13 september 1944
Enkele dagen voor de bevrijding deed zich een precaire situatie voor.
Een NSB-er had in het dorp laten uitlekken, dat de Duitsers van plan waren de komende nacht mannen van het bed te lichten om loopgraven voor de terugtrekkende Duitse soldaten te graven. Jeu, die dat bericht ook kreeg, wist dat een Duitse huiszoeking noodlottig kon zijn. Hij wachtte tot het donker was en sloop toen samen met zijn zoon en zijn vier' gasten' naar een houten keet, een soort stal, die aan de overkant van de weg achter in de wei stond. Daar werd de nacht doorgebracht. Terwijl zij de Duitsers op enkele tientallen meters afstand hoorden praten, wachtten zij daar tot de kust weer veilig was.
Gelukkig liet de bevrijding niet lang meer op zich wachten.

jrg7blz108
Zoon en dochter Harrie en Jeanne Paulussen

De eerste Amerikanen die via de Duustersjtaeg het dorp binnenkwamen werden enthousiast ontvangen. Natuurlijk was er feest in het dorp, hoewel dit feestelijke gevoel naderhand getemperd werd door een aantal vervelende zaken die niet hadden mogen gebeuren.
Ondanks de bevrijding vond Jeu het verstandiger de onderduikers nog een aantal dagen binnen te houden. Je kon niet weten of de situatie wel blijvend was. Maar toen de bezetters ver genoeg verdreven waren, mocht ook de familie Frank de straat op. Vele dorpelingen reageerden erg verbaasd, toen zij hoorden wat zich in het gezin Paulussen had afgespeeld. En natuurlijk bleken er achteraf mensen te zijn die beweerden iets gemerkt te hebben.

Toen Jeu een paar weken later in Gronsveld bij de familie Broex was, stelde de vrouw des huizes hem voor om aan Barones Van Voorst tot Voorst te vragen het gezin Frank tijdelijk op te nemen. De barones woonde in een groot huis in Gronsveld. Jeu had daar wel oren naar. Bij de barones was het gezin Frank direct welkom en begin oktober was het zover dat het naar Gronsveld kon verhuizen. Niemand had er echter op gerekend dat ruim een maand later het Ardennenoffensief losbarstte. Het Duitse gevaar was nog niet helemaal gekeerd. De onzekerheid bleef dus nog een tijdje.

Na de oorlog
Na de oorlog werd Jeu direct benoemd tot wethouder en loco-burgemeester. Samen met burgemeester Duijsens en wethouder Daemen vormde hij het college. Maar na niet al te lange tijd moest hij zijn zetel afstaan aan Ackermans.
jrg7blz109

Deel van het persoonsbewijs uit 1941 van Jeu Paulussen

En dan Sinterklaasavond 1948, de kamer ligt nog vol papier van de surprises als vader Jeu zich plotseling niet goed voelt. Zoon Harrie die direct pastoor Durlinger gaat waarschuwen treft op de pastorie niemand thuis. Goede raad is duur, dan maar de paters van Bakkerbösj roepen. In het tegenover gelegen café Gilissen is telefoon. Pater (Sjeng) Jacobs en pater Backus komen direct om Jeu de laatste Sacramenten toe te dienen. Jeu overlijdt nog diezelfde avond, 57 jaar is hij pas. Zijn wens was om begraven te worden, kort bij zijn ouders, op het kerkhof van Oostermaas en zo gebeurde het.

Ten slotte
Moeder Fien, haar dochter en zoon blijven tot 1957 in Keer wonen en verhuizen dan naar Scharn, waar zij een nieuw huis bouwden. Vóór die tijd was het gezin uitgebreid met schoonzoon Harrie Gransier en drie kleinkinderen.

Over het gezin Frank is minder bekend. In februari 1945 kreeg het gezin Paulussen een kaartje van Clara Frank: "Bedankt wat jullie voor mij gedaan hebben, ik ga in Amerika trouwen". De ouders Frank hebben geen verder contact meer met de familie Paulussen gehad.
Zoon Isaäk echter stuurt nog elk Nieuwjaar een kaartje.

Bronnen:
Informatie: Jeanne Gransier-Paulussen en Harrie Paulussen.
Literatuur: A.P.M. Cammaert: Het verborgen front, (deell en 2).

Met dank aan Pierre Lemmens.