De ontstaansgeschiedenis van Keer (deel 2)

Afdrukken

Historie

De ontstaansgeschiedenis van Keer (deel 2)
door Fons Meijers

In het Jaarboek 2008 van de Keerder Kroniek is de voorgeschiedenis van het ontstaan van Keer beschreven. Daarin is aangegeven dat het gebied dat nu Keer is, al in De Romeinse tijd bewoond is geweest, maar dat na het vertrek van de Romeinen dit gebied weer een (verwilderd) bosgebied is geworden. Verder is vermeld dat dit bosgebied in de tijd van de Karolingen (achtste tot tiende eeuw) is gaan behoren tot het Karolingisch koningsgoed Bemelen, Scharn en Heer en dat de Karolingische vorsten het belangrijk vonden dit gebied in bezit te houden.
In dit artikel (deel 2) wordt beschreven hoe het tot ontginning van dit bosgebied is gekomen en wordt geprobeerd een antwoord te geven op de vraag wanneer en door wie dit gebied later het dorp Keer geworden is, werd ontgonnen.

 

Het koningsgoed Bemelen, Scharn, Heer/Keer na 1000
De middeleeuwse maatschappij is vanaf het jaar 1000 sterk gaan veranderen. Het ontstaan van een nieuw groot rijk, het Heilig Roomse Rijk, heeft hiertoe duidelijk bijgedragen. Ook in onze streken lag het hoogste gezag vanaf die tijd bij de vorst van dit Rijk.

Aanvankelijk was de koning van het Heilig Roomse Rijk, net als zijn Karolingische voorgangers, alleenheerser over zijn rijk. Maar daarin kwam vrij snel verandering. De hertogen en graven die tot dan géén gronden in eigendom, maar alleen in leen van de koningen hadden, wisten steeds meer gebieden in eigendom te verwerven. Niet veel later hebben zij zich ook het gezag over hun gebied toegeëigend. Uiteindelijk lag het gezag en de macht  in het rijk voor het grootste deel niet meer bij de koning of keizer van het rijk, maar bij de adellijke heren als hertogen, graven en bij voorname krijgslieden of grootgrondbezitters.

Het heeft niet veel gescheeld of ook het koningsgoed waartoe het bosgebied Keer behoorde, was onder het bewind van een adellijke heer gekomen. In onze streken had de adel namelijk bijna over alle gebieden de eigendom en het gezag verworven. Zo had al in 980 de bisschop van Luik gedaan gekregen, dat hij over een deel van zijn bisdom ook wereldlijk heer werd. Dat werd het prinsbisdom Luik. Verder ontstond tussen 1000 en 1100 het graafschap Loon, dat ongeveer het huidige Belgisch Limburg omvatte. Direct grenzend aan het koningsgoed waartoe Keer behoorde, had de graaf van Daelhem het gebied van Cadier in bezit genomen. Verder waren er in onze omgeving het land van Valkenburg en het land van ’s-Hertogenrade, die samen met het land van Daelhem de Landen van Overmaas vormden.

Het koningsgoed Bemelen, Scharn, Heer (met Keer) lag als een enclave midden tussen de Landen van Overmaas. Deze bijzondere ligging roept de vraag op, waarom juist dit koningsgoed niet is afgestaan aan de op macht beluste adel. Het waarschijnlijke antwoord op die vraag is de strategische ligging van dit gebied aan de uitvalsweg van Maastricht naar Aken. Mogelijk heeft de geestelijkheid van Maastricht daarbij nog een rol gespeeld. Er waren immers al sinds de Karolingische tijd goede banden tussen de Maastrichtse kerken en de kerken in het koningsgoed.

Invloed van de Kerk
De Kerk heeft in sterke mate mee geprofiteerd van de groei van de welvaart in de vroege Middeleeuwen. Veel kerken hebben al vóór het jaar 1000 grote bezittingen weten te verwerven. Dat bezit kwam in de eerste plaats van de tienden (belasting) die de boeren vanaf de achtste eeuw aan de kerk moesten betalen. Deze belasting werd geïnd in de vorm van een gedeelte van de opbrengst van de landbouw en veeteelt ( in natura) en was behalve voor levensonderhoud van de geestelijken ook bestemd voor de armen. Belangrijker voor de groei van het bezit van de kerken waren de schenkingen van de koningen en keizers. Deze schenkingen bestonden uit percelen bos en bouwland, maar ook uit huizen, hoeven en kerken en zelfs werden hele koningsgoederen als geschenk aangeboden. De vorsten schonken zo royaal, omdat zij geloofden dat zij door deze schenkingen hun kans op een plaats in de hemel vergrootten.

De schenkingen van de vorsten werden meestal gedaan aan de kapittels die aan de kerk waren verbonden. Aan het hoofd van zo een kapittel stond een proost die verantwoordelijk was voor het beheer van de tienden en de schenkingen van de vorsten. De proost van het kapittel was tevens de wereldlijk heer over zo een plaats. Deze proost werd door de koning of keizer benoemd en stond onder zijn bescherming, wat betekende dat hij niet bang hoefde te zijn voor verovering van zijn bezit door een hertog of graaf van een omliggend gebied.

jrg2009blz99
Schilderij in onze parochiekerk: een engelbewaarder staat een stervende terzijde, terwijl hij naar de hemel wijst

Heer: een bank van Sint-Servaas
Aan de Sint-Servaaskerk in Maastricht werd al in de achtste eeuw een kapittel verbonden. Dit wijst erop, dat de Karolingische vorsten toen al aan deze kerk het nodige hadden geschonken. Pas later, toen ze al (lang) in bezit waren van het kapittel, zijn deze schenkingen in documenten vermeld.

Tot de belangrijkste bezittingen van het kapittel van Sint-Servaas behoorden de bezittingen in elf dorpen in onze streken, waarvan de meeste in het Maasdal lagen. Wanneer deze in het bezit zijn gekomen van het kapittel is niet bekend. Waarschijnlijk waren deze plaatsen ook al lang eigendom van het kapittel, toen daar voor het eerst in een document melding van is gemaakt. Sommige van deze dorpen zijn in 1069, maar andere zijn eerst in 1139 als bezit van het Sint-Servaaskapittel in een document vermeld. Daarbij zijn slechts twee plaatsen in het huidige Nederlands Limburg: Berg en Tweebergen (dat u in Maastricht ligt). De andere dorpen lagen in het huidige Belgisch Limburg. Tot de twee dorpen die het laatst in een document zijn genoemd als bezit van het kapittel, behoort Heer, dat pas in 1281 wordt vermeld.

De vele bezittingen die de Kerk zich al in de vroege Middeleeuwen had verworven, hebben er in de hoge Middeleeuwen (vanaf het jaar 1000) toe geleid, dat de Kerk ook meer invloed kreeg op wat er buiten de Kerk op wereldlijk gebied gebeurde. Net als de adel heeft ook de Kerk ervoor gezorgd, dat ze de territoriale heerlijkheid (het wereldlijk gezag) kreeg over dorpen en gebieden, die ze eerst alleen in eigendom hadden. Zo heeft het kapittel van Sint-Servaas ook over de elf dorpen in onze streken de territoriale heerlijkheid gekregen. Dat betekende dat het kapittel over deze plaatsen niet alleen wereldlijk heer was, maar ook, via haar schepenbank, de hoge en lage rechtspraak uitoefende. Mede om die reden zijn de elf dorpen daarna de elf banken van Sint-Servaas genoemd. Heer is eerst in 1359 in een document als bank genoemd.

Uit de late vermelding van Heer als bezit en nog latere vermelding als bank van Sint-Servaas mag niet worden afgeleid, dat Heer nog tot in de dertiende eeuw in bezit is gebleven van de koning van het Heilig Roomse Rijk. Dat is niet juist, omdat in een oorkonde van 16 augustus 1292 wordt vermeld dat het Sint-Servaaskapittel de tienden van Heer sinds onheuglijke tijden had ontvangen. Dit zou betekenen, dat Heer toen reeds lang in het bezit was van het kapittel. Hieruit zou kunnen worden afgeleid, dat Heer ergens halverwege de twaalfde eeuw in het bezit van het kapittel is gekomen.

Dorpen op het plateau
De sterke bevolkingsgroei vanaf het jaar 1000 had tot gevolg dat er een grotere behoefte kwam aan nieuwe nederzettingen. Er was niet alleen meer ruimte nodig om te wonen, maar vooral ook meer grond voor de landbouw. Daarom trokken boeren uit de dorpen in het Maasdal naar het plateau om de bosgronden te ontginnen en gereed te maken voor de landbouw. De eerste dorpen op het plateau zijn gesticht aan de rand van het plateau op plaatsen die, al dan niet via vroegere Romeinse wegen, het best bereikbaar waren vanuit de bestaande dorpen. Een van de nederzettingen op de rand van het plateau was Berg. Voor de ontginning van Berg kon gebruik gemaakt worden van de vroegere Romeinse weg van Maastricht naar Valkenburg.

2009blz101

Cadier en Keer bestond nog uit twee straten: de Dorpstraat (huidige Dorpsstraat en Kerkstraat) en de Limburgerstraat.
Opmerkelijk is het verschil in bewoning tussen de Limburgerstraat en de Dorpstraat.
K=kerk

Ontginning van Keer
Het gebied Keer ligt, evenals Berg, op de rand van het plateau. Ook was er voor de ontginning van Keer waarschijnlijk, net als voor Berg, een vroegere Romeinse weg die als ontginningsweg kon dienen. Voor Keer was dit de weg die van Maastricht via Heer naar Keer liep en via de huidige Limburgerstraat verder via Blankenberg en Honthem naar de Voerstreek. Voorts lag zowel Berg als het gebied Keer (dat bij Heer hoorde) in de invloedssfeer van Maastricht. Dit zijn redenen waarom verwacht zou mogen worden dat de ontstaansgeschiedenis van Keer grote overeenkomsten heeft met Berg. Toch is dat niet het geval.

Het verschil met Berg is dat het gebied Keer uitsluitend als een uitbreidingsgebied van Heer werd gezien. Dat blijkt ook uit de manier waarop de nederzetting Keer werd ingericht, namelijk in de vorm van een zogenaamde boshoeve-nederzetting. Dat betekende dat het bosgebied in fases werd ontgonnen en iedere fase werd afgerond met de ontginning van een of twee brede stroken grond. Op de kop van elke strook grond werd een boerderij gebouwd. Afgaande op het kaartmateriaal bij het onderzoek van historicus Renes, moeten het niet alleen brede, maar ook lange grondstroken zijn geweest. Zij strekten zich uit van het laatste deel van de huidige Limburgerstraat, westelijk van de huidige Keunestraat, tot aan de Bunderberg (Booënderdèl). De boerderijen lagen waarschijnlijk aan de huidige Limburgerstraat op het gedeelte tussen de Geleensteeg (Beatrixstraat) en de Keunestraat. Dat was immers een deel van de weg die vanuit Heer naar Keer en Honthem liep en die als ontginningsweg zal zijn gebruikt. Het zijn waarschijnlijk boeren van Heer geweest die van deze weg gebruik  hebben gemaakt om het bosgebied van Keer geleidelijk te ontginnen.

Uit de manier van ontginnen kan worden afgeleid, dat de nederzetting Keer door degenen die deze ontginning hebben aangestuurd van meet af aan is beschouwd als een gehucht van Heer. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom er in documenten zo weinig is terug te vinden over Keer. Vaak wordt, wanneer in een document Heer wordt vermeld, daarmee ook Keer bedoeld.

De wetenschap dat Keer als een boshoeve-nederzetting is opgezet, geeft een aanwijzing voor de periode waarin deze ontginning kan hebben plaatsgevonden. Het is namelijk bekend dat deze methode is toegepast tussen de elfde en de dertiende eeuw. Dat zou kunnen betekenen dat het gebied Keer ergens tussen de elfde en de dertiende eeuw is ontgonnen.

Om wat preciezer te kunnen zijn is het goed te bedenken dat Heer in de elfde eeuw (tussen 1000 en 1100) is ontstaan. Dat maakt het hoogst onwaarschijnlijk dat Keer ook al uit de elfde eeuw stamt. De boeren van Heer zullen immers eerst hun eigen boerenbedrijf op gang hebben gebracht, voordat ze het gebied Keer konden gaan ontginnen. Dit betekent dat Keer als laatste aan de beurt zal zijn geweest voor ontginning en dat dit op zijn vroegst in de twaalfde eeuw kan zijn gebeurd.

Indien we zouden weten wie de opdracht heeft gegeven tot het ontginnen van het bosgebied Keer zou dat een verdere aanwijzing kunnen zijn voor de periode waarin dat is gebeurd. Het zal zeer waarschijnlijk de eigenaar van het bosgebied Keer zijn geweest, die de opdracht heeft gegeven en de ontginning heeft aangestuurd.
Maar het gebied Heer, met het bosgebied van Keer, is in die tijd nogal eens van eigenaar gewisseld. In de eerste helft van de twaalfde eeuw was nog één van de Duitse koningen van het Heilig Roomse Rijk heerser over het koningsgoed waartoe het gebied Keer behoorde. Dat deze machtige koning van een groot rijk opdracht heeft gegeven tot het ontginnen van het bosgebiedje Keer is zeer onwaarschijnlijk. Hij had in die tijd wel andere dingen aan zijn hoofd.

Tussen ongeveer 1150 en 1200 was Heer, inclusief het grondgebied van Keer, in het bezit van het kapittel van Sint-Servaas. Dat dit kapittel de boeren van Heer naar het bosgebied van Keer heeft gestuurd om dit te ontginnen, is een stuk aannemelijker. Het kapittel had in die tijd immers ook het wereldlijk gezag over Heer en aangenomen mag worden dat de proost van het kapittel, als wereldlijk heer, wel oog had voor wat zich in onze streken afspeelde. Hij zal geconstateerd hebben dat, als gevolg van de groei van de bevolking in Maastricht en de omliggende dorpen, de behoefte aan voedsel zo groot werd dat daarvoor ook het bosgebied Keer in landbouwgronden moest worden omgezet. Ook zal hij gezien hebben dat er in Maastricht behoefte was aan meer woningen, voor de bouw waarvan het hout uit het bosgebied Keer goed kon worden gebruikt.

Een en ander maakt het aannemelijk dat het gebied Keer ergens tussen 1150 en 1200 is ontgonnen. Ook onderzoek van Hartmann en Renes geeft ondersteuning aan deze ‘conclusie’. Van hen weten we immers dat de dorpen op de plateaus vrijwel allemaal in de elfde en twaalfde eeuw zijn ontstaan. En er is geen reden te bedenken, waarom Keer in een andere periode zou zijn ontgonnen.
Dat Keer wat later dan de andere dorpen op het plateau, aan het begin  de dertiende eeuw, zou zijn gesticht, is ook niet waarschijnlijk omdat toen de Hertog van Brabant de baas was over het gebied Heer en Keer. Van deze hertog is bekend dat hij uit was op veroveringen van grote en belangrijke gebieden en niet op het ontginnen van een stukje bosgrond.

2009blz104
Boerderij Bröcheler.
De boerderij, die uit leem was opgetrokken, stond in het oudste gedeelte van Keer; aan de zuidzijde van de Limburgerstraat, ongeveer tegenover de Beatrixstraat. Op de Tranchotkaart van 1806 is deze boerderij nauwelijks te zien

Tenslotte
Al met al zou mogen worden vastgesteld, dat het bosgebied Keer in de tweede helft van de twaalfde eeuw is ontgonnen. Dat zal zijn gebeurd in opdracht van het kapittel van Sint-Servaas in Maastricht, door de boeren van Heer. Keer was een gehucht van Heer, dat bestond uit enkele boerderijen, met grote stukken land, aan een deel van de huidige Limburgerstraat. Het gebied Keer moest worden ontgonnen, omdat er behoefte was aan meer landbouwgronden voor het groeiend aantal inwoners in onze streken en aan hout voor de woningbouw in Maastricht.
Over de ontstaansgeschiedenis van Keer is nog minder informatie beschikbaar dan over het ontstaan van Cadier. Duidelijk lijkt wel dat beide dorpen, die nu één dorp vormen, ‘met de ruggen naar elkaar toe’ zijn ontstaan: alsof ze in twee verschillende werelden lagen.
De ‘wereld’ van Cadier was die van de huidige Voerstreek en kerkelijk die van de parochie Heugem en het kapittel van Onze Lieve Vrouw. Keer daarentegen lag veel meer in de invloedssfeer van de op Maastricht georiënteerde dorpen Bemelen, Scharn en Heer. Keer is waarschijnlijk ook ontstaan als een klein gehucht van Heer, in de tijd toen het kapittel van Sint-Servaas ook wereldlijk gezag over Heer had. Heer was toen één van de elf banken van Sint-Servaas.

De enige overeenkomst in de ontstaansgeschiedenis van Keer en Cadier lijkt dat ze beide zijn gesticht in de twaalfde eeuw, toen door de groei van de bevolking de behoefte aan nieuwe landbouwgronden het grootst was.

Geraadpleegde literatuur

- Hackeng, Rolf: Het middeleeuwse grondbezit van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht in de regio Maas-Rijn. 2006
- Renes, J.: De geschiedenis van het Zuidlimburgse Cultuurlandschap. 1988
- Hartmann, J.H.L.: De reconstructie van een Middeleeuws Landschap. 1986
- Van de Venne: Geschiedenis van Heer. 1957
- Van Gils, J.W.: Geschiedenis van Bemelen. 1967
- Claessens, V.Th.J., Houben, A.H.H. en Raeveb H.L.: Berg en Terblijt; van twee heerlijkheden naar een gemeente.
- Stoepker, Henk: Het Maasdal in de Middeleeuwen
- Ubachs, J.P.H.: Tweeduizend jaar Maastricht, 1991
- Meertens Instituut: Bedevaartplaatsen in Nederland