De waarde van onze veldnamen

Afdrukken

Onderzoek naar veldnamen: een race tegen de klok!
door Jo Purnot

Het onderwerp veldnamen (toponiemen) is voor vele dorpsbewoners een onbekend gebied. De ervaring leert dat mensen die hier niet zijn opgegroeid weinig van die namen kennen. Binnen de Historische Kring loopt een onderzoek naar veldnamen en benamingen van (veld)wegen. Op geregelde tijden gaat een viertal Kringleden in het Rijksarchief speuren in oude bescheiden naar veldnamen; die documenten worden dan met de digitale camera vastgelegd. Ook binnen de Samenwerkende Heemkundeorganisatie Margraten loopt een toponiemenproject.

 Aandacht voor veldnamen
Waarom die aandacht? De meeste veldnamen worden toch niet meer gebruikt! Inderdaad, een groot aantal is in de vergetelheid geraakt. Door de uitbreiding van de dorpskernen, de ruilverkaveling en de vermindering van landbouwactiviteiten verloren steeds meer veldnamen hun functie. Het is niet vreemd dat daardoor, zelfs bij ingewijden, de huidige kennis van veldnamen vaak beperkt blijft tot de namen die op de kadasterkaarten staan. Maar dat aantal is maar een fractie van de veldnamen die ooit in zwang waren.

Vele namen hebben hun oorspronkelijke betekenis verloren, bijvoorbeeld Koobêrg, waar de dorpelingen, die weinig eigen grond hadden, tot rond 1830 hun koeien lieten grazen. Een enkele andere veldnaam heeft na jaren zijn functie weer terug gekregen, zoals de Sjiepersjbêrg.
Daar zijn de Ködsjäöp zoals de Mergellandschapen toen heetten, na enkele decennia afwezigheid, weer terug. Al moet eerlijkheidshalve vermeld worden, dat de eigenlijke naamgever de sjieper (herder) uit ons dorpsbeeld is verdwenen. Andere veldnamen geven nog precies aan, waarom zij eeuwen geleden door onze 'voorgangers' zo genoemd werden, bijvoorbeeld de Fontéin. Daar borrelen, zij het met tussenpozen, nog dagelijks vele liters bronwater naar boven.

Het nut van de veldnamen
Voor geïnteresseerden in streekhistorie en locale geschiedenis kan veldnamenonderzoek een boeiende bezigheid zijn. Veldnamen laten zien hoe het landschap er vroeger uitzag, hoe het gebruikt werd, wie de eigenaren waren. Veel namen zijn honderden jaren oud.

jrg7blz137

Uit de naam Papedèl, kunnen wij afleiden dat de grond in handen was van de pape (de pastoor of de kerkfabriek). Waar de oude grens liep tussen het graafschap Gronsveld en de heerlijkheid Cadier geeft de naam Reinsbêrg aan; de rêin was immers de grens tussen percelen. De veldnaam de Wan(graaf) zegt ons iets over de vorm van het landschap; 'n wan was een gevlochten platte mand. Hetzelfde geldt voor de Maandelkoel, die nu in de golfbaan is opgenomen. De naam Sjpêltebêrg zegt iets over het gebruik van de grond. Sjpêlt was een oude graansoort, die in de achttiende eeuw hier werd verbouwd. Ook de (on)vruchtbaarheid van de grond vindt men soms in de veldnamen terug, zoals Drees of Sjtéinebêrg.

De grootte van een perceel is af te lezen uit de naam de Vijf Boonder, een stuk grond dat bij de Meusenhof hoorde, of de Sint Nicolaasmorgen, een perceel dat één morgen (vijf grote roeden) groot was. Van de pachtopbrengst moesten H. Missen gelezen worden aan het St.Nicolaasaltaar, een zijaltaar in de oude kerk.
Trouwens in de buurt van de Sint Nicolaasmorgen komen wij ook de naam Beeldjeshage tegen, tot een jaar of veertig terug nog aan Beeldjessjtroêk genoemd. Volgens de overlevering is deze benaming ontstaan doordat Pastoor Kikken in 1678 daar een Mariabeeld had geplaatst uit dankbaarheid voor Haar bescherming tegen de Hollandse bezetting en de pest. Zij werd ook 'Onze Lieve Vrouw van Reinsberg' genoemd.

Andere namen houden oude dialectwoorden in stand, zoals Krekelbêrg, want kreek is de oude dialectnaam voor de sleedoomstruik. Aan de Fommesjtraot haalde men leem om fomme (kluiten leem gemengd met kolengruis), te maken, die als brandstof gebruikt werden.
Ook Mettebêrg bij Bemelen laat ons een oud dialectwoord na, want 'n met was een geit, ook wel de koe van de arme lui genoemd. Een oud spreekwoord luidt:
Beej 'ne awwe bok en 'n jóng met ès eker jaor get
(wanneer een oudere man met een jonge vrouw trouwt, komen er al vlug een aantal kindertjes).

De naam Muëïebergske bij Blankenberg geeft precies de plaats aan, waar in de zeventiende en achttiende eeuw de dorpelingen hun graan moesten laten malen. Zo zijn er nog vele voorbeelden te noemen, want in onze omgeving waren honderden veldnamen gangbaar.

Een race tegen de klok
Het veldnamenonderzoek kent een aantal fasen:
• het opsporen van de veldnaam
• het vastleggen van de dialectnaam
• de tracering, dus waar het stuk grond gelegen heeft
• de verklaring van de naam.
Met de eerste twee fasen houdt het projectgroepje van de Historische Kring zich momenteel bezig. Het opsporen van de veldnaam is nog het minst moeilijke, want zoals hierboven al is vermeld, komen in oude documenten veldnamen veelvuldig voor. Het lezen van zestiende en zeventiende eeuwse documenten vergt wel nogal wat vaardigheid, oefening en tijd. Voor 1700 hanteerde men immers een ander schrift dan tegenwoordig.
Het vaststellen van de oorspronkelijke dialectnaam is niet altijd even gemakkelijk. Soms wordt die dialectnaam in de oude documenten vermeld. Maar meestal moeten wij afgaan op oudere mensen die hier altijd gewoond hebben en de buitengebieden goed kennen;  dat aantal zegslieden wordt steeds minder. Een race tegen de klok dus.

jrg7blz139

Wolfskop (Wojskop)
(foto: Sjeuf Felder)

Tijdens bijeenkomsten van onze Natuurvereniging, waar vaak veldnamen over de tafel gaan, spreken tegenwoordig ook hier geboren en getogen natuurvrienden al over Wolfskop in plaats van Wojskop, over Oreberg in plaats van Hoerebêrg, of Bunderberg in plaats van Boeënderbêrg. Vaak is men de dialectnaam vergeten, maar het is ook een vorm van gemakzucht. Hetzelfde geldt voor de dialectnamen van vogels en bomen, want het woordje mêrrekef voor Vlaamse Gaai of wei-je voor wilgenboom hoor je zelden of nooit meer.

Verminking van de oorspronkelijke benamingen
De oorspronkelijke betekenis van de veldnaam, dus waarom onze voorouders een bepaalde plaats of perceel zo genoemd hebben, is vaak helemaal verloren gegaan. Veel namen zijn in de loop van de tijd veranderd en verminkt. Daardoor is er vaak een groot verschil tussen een veldnaam op huidige (kadaster)kaarten en zijn oorspronkelijke benaming. Die verminking is al honderden jaren bezig. Zelfs tijdens de zeventiende eeuw ging het al mis. In die tijd werden alle onroerende bezittingen opgeschreven in de zogenaamde leggerboeken. De dorpeling die zijn goederen moest opgeven, kon lezen noch schrijven.
De secretaris die de leggerboeken bijhield was het plaatselijke dialect nauwelijks meester. Dialectnamen werden daarom maar op het gehoor 'vertaald' naar het 'Hollands', waardoor klanken verkeerd werden weergegeven. De eerste betrouwbare kaart van deze streek werd tijdens de Franse Bezetting (1794-1814) gemaakt, de Trachotkaart.
Ook hierop zijn de Franse landmeters met bepaalde veldnamen niet al te zorgvuldig omgegaan, zo staat er Hoofd in plaats van de Hoof en Wand in plaats van de Wan.

De verklaring van de veldnamen
Een bijzondere klus is de verklaring van de veldnamen. Een karwei voor amateurs, zoals wij, niet eenvoudig en een hachelijke zaak, waarbij wij vaak meerdere slagen om de arm moeten houden. Zelfs mensen die als deskundig bekend staan, gaan met de verklaring van veldnamen geregeld in de fout. Bij anderen kan de fantasie wel eens op hol slaan. Voorbeelden daarvan komen wij vaker tegen. Zo ligt, als u via de Dorpsstraat naar Gronsveld rijdt, voordat u D 'n Daal afdaalt, aan de linkerkant een groot stuk grond dat Achter Assewéi-j heet, een veldnaam die gemakkelijk te verklaren lijkt. Zo wist jaren geleden een schrijver in Oonder Os te vertellen dat dit gebied zo heette, omdat onze voorouders geloofden dat hier in de tijd van de Germanen de Asen (halfgoden) huisden. Een andere verklaring die je vaker hoort is, dat bij Asse-wéi-j vroeger een oude boerderij heeft gestaan die afgebrand is. Gemakshalve ziet men dan over het hoofd dat as van een afgebrande boerderij in het Keerder dialect essje heet, dus dan ligt het voor de hand dat het dan Essje-wéi-j zou moeten zijn. Maar als wij oude documenten raadplegen dan blijkt dat de benaming in de zeventiende eeuw Rassewéi-j is, voorwaar kunnen wij hier geen enkele relatie met Germaanse halfgoden of verbrandingsresten in ontdekken. Wat het dan wel betekent, geen idee......

Van Bornedael naar Bunderdal
Wanneer u vanaf de Keunestraat naar beneden loopt, komt u beneden in de Roesekojl bij een viersprong. Volgt u de weg rechtdoor dan komt u op 't Rooth terecht. Slaat u de veldweg rechtsaf, dan gaat u langs Kooberg en Sjiepersjberg naar de Sangerij. Linksaf leidt de veldweg onder de bosrand van de Boeënderberg richting St. Antoniusbank en Bemelen. Hier komen wij een typisch voorbeeld tegen, hoe het met een verklaring van een veldnaam mis kan gaan. Omdat de bosheuvel op de kadasterkaart Bunderberg en het nabijgelegen dal Bunderdel werd genoemd, werd algemeen gezegd dat de naam afgeleid is van de oppervlaktemaat bunder (iets kleiner dan een hectare). Weinigen in ons dorp die zich daar druk over maakten, trouwens waarom zouden zij ook. Tot in 1967 plotseling een bron in de Boeënderdèl, zoals de Keerdenaren deze veldnaam noemen, water begon te geven. Iedereen was verbaasd, want sinds mensenheugenis was in de Boeënderdèl en Boeënderberg geen bron actief geweest. De natuurminnende Keerdenaren wisten in eerste instantie met dit 'natuurverschijnsel' geen raad. Zelfs het Natuurhistorisch Genootschap besteedde aandacht aan dit fenomeen. Zij (de deskundigen dus) verklaarden, ondanks alles, dat de naam was afgeleid van de oppervlaktemaat bunder en dat de bron uitsluitend een gevolg was van extreem natte periodes in voorgaande jaren.

jrg7blz142
Boeënderberg (boven) en Boeënderdèl

Een aantal Keerdenaren echter, waaronder Sef Spronck en Giem Vliegen, was een andere mening toegedaan. Zij meenden dat vroeger op deze plek vaker bronnen waren ontsprongen en dat de namen Boeënderdèl en Boeènderbêrg afgeleid waren van het oude dialect woord boeën, wat bron, natte plek betekent. Toch werd jaren later in het gedenkboekje "150 jaar Cadier en Keer" in 1978 nog uitgegaan van de oppervlaktemaat bunder en niet van boeënder. Ons archiefonderzoek wijst duidelijk in de richting van het gelijk van Spronck en Vliegen, omdat wij onlangs in de zestiende eeuwse documenten als synoniem van Boeënderdèl de benaming Bornedael (dal van de bron) aantroffen. Dat eeuwen geleden al bronnen in de Boeënderbêrg ontsproten en dat water door de Boeënderdèl richting Bemelen stroomde is dus zeker. Ook is zeker dat op 4 februari 1723 de kluizenaar Henricus Mechelen, die in de Bemelerberg woonde in de Bemelergröb is verdronken. Henricus was op de terugweg van de kerk van Cadier, waar hij bij gelegenheid van Lichtmis gewijde kaarsen was gaan halen. Of hij buiten een bezoek aan de kerk ook nog andere 'heilige huisjes' had bezocht - in Cadier was immers Lichtmiskermis - kunnen wij niet meer achterhalen. In ieder geval stroomde het water uit de Boeënderbêrg zo overvloedig dat hem dat noodlottig werd.

Conclusie
Veldnamen zijn voor streek- en lokale geschiedenis van grote landschappelijke en cultuur-historische betekenis. Onderzoek naar veldnamen is daarom belangrijk, zeker omdat door uitbreiding van de woningbouw, de ruilverkaveling en de steeds minder wordende landbouwactiviteiten, veel namen voorgoed verdwijnen. Om een betrouwbare verklaring te kunnen geven van oude veldnamen is bestudering van de plaatselijke historie, archiefonderzoek én een goede kennis van het plaatselijke dialect noodzakelijk. En vooral dit laatste wordt steeds moeilijker. De tijd dringt dus!

Met dank aan mijn mede-vorsers naar veldnamen: Harry Godding, Lei Haesen en Jo Scheerder.
Literatuur: 150 jaar Cadier en Keer, een blik in verleden en heden.
Oonder Os: artikelen van Sef Spronck en Giem Vliegen.