Wöllem van de Gard en zijn gezin

Afdrukken
Wederwaardigheden van een onderwijzersgezin Wöllem van de Gard en zijn gezin door drs Harry H.M. Beckers
In het leven van ieder mens nemen sommige personen een belangrijke plaats in. In de dorpsgemeenschap van vroeger was dat ongetwijfeld 'de meester', de onderwijzer van de lagere school. Tegen hem werd opgezien;
hij werd geacht de kennis te bezitten die bij veel dorpelingen van destijds ontbrak. Daarom ook vervulde hij meestal meerdere functies in de dorpsgemeenschap. Dat was ook het geval met het gezin van meester Spronck oftewel Wöllem van de Gard (1883-1954). Reden om bij dit onderwijzersgezin eens nader stil te staan.
Inleiding Hele generaties Keerdenaren - ruwweg geboren tussen 1895 en 1935 hebben als leerling meester Spronck meegemaakt in een van zijn klassen.
Bij hem zetten zij de eerste schreden op het terrein van lezen, schrijven, rekenen en de Nederlandse taal. Ongetwijfeld hebben velen dan ook de nodige herinneringen aan hun meester. De verhalen die wij uit diverse interviews met oudere Keerdenaren hebben kunnen optekenen, beschrijven hem als een persoon met een grote plichtsbetrachting. Hij paarde een bepaalde mate van gestrengheid aan grote rechtvaardigheid. Voor zijn medeburgers stond hij klaar hen te helpen, wanneer zij daarom vroegen.
Met zijn over het hele land uitwaaierende kinderen (veelal om studieredenen) hield hij veelvuldig contact, meestal middels brieven.
Het gezin Spronck Wöllem van de Gard (officieel Johannes Wilhelmus Hubertus Spronck) werd op 9 maart 1883 te Cad ier en Keer geboren uit het huwelijk van Gerardus Hubertus Spronck en Maria Elisabeth Lardinois. Zijn bijnaam (in Keer was dat niet ongebruikelijk) had Wöllem te danken aan zijn vader.
Deze was jachtopziener/boswachter op Blankenberg en in de volksmond werd dit beroep aangeduid met gard. Gard komt van het Franse garder en betekent bewaken, hoeden.
Wöllem trouwt op 28-jarige leeftijd op 23 juni 1911 in Cadier en Keer met de 30-jarige Maria Johanna Philomena Douven. Deze is op 15 maart 1881 te Nuth geboren en is een dochter van de echtelieden Johannes Wilhelmus
'Hl
-~-----------
Gerardus Hubertus Spronck alias De Gard (1841-1929)
Douven en Maria Helena Josepha Voragen. Wöllem overlijdt, kort na zijn 71-jarige verjaardag, op 16 maart 1954 in zijn geboorteplaats. Zijn vrouw overlijdt 23 jaar later op 1 mei 1977 in de gezegende leeftijd van 96 jaar.
Uit het huwelijk worden acht kinderen geboren: zes jongens Gerard (1912), Gieljam (1914), Sef (1917), Theo (1919), Miel (1921) en Frans (1922) en twee meisjes: Fien (1916) en een nakomertje Mia (1927).
29
----
J
Het gezin Spronck-Douven in 1930 Eerste rij van links naar rechts: Frans, Fien, vader Wöllem Spronck, Mia, moeder Marie Spronck-Douven, Gerard en Emiel.
Tweede rij: Theo, Guillaume en Se!
Tot het gezin behoorde ook de dienstmaagd (de maag). Eerst was dat Anna Speckens, afkomstig uit Eckelrade. Zij verbleef 'vast' in het gezin Spronck en ging slechts zeer sporadisch naar haar ouders. In ruil voor haar diensten werd zij volledig door de ouders Spronck-Douven onderhouden. In die tijd was dat niet ongebruikelijk. Vooral voor meisjes betekende dit dat zij verzekerd waren van kost en inwoning. Nadat Anna in het huwelijk was getreden, werd zij opgevolgd door Truike Roebroeks. Truike woonde op 't 1ndsje (omgeving kruising Einderweg, Rijksweg, Kerkstraat). Vaste werktijden bestonden er toentertijd voor dienstmaagden nog niet. Truike ging pas naar huis als al het werk gedaan was en dit kon wel eens uitlopen.
Kleine kinderen worden groot en dat gold ook voor de kinderen van meester Spronck. Na de lagere school ging de oudste (Gerard) naar de
30
~.~..------------------------
kostschool bij de paters Passionisten te Haastrecht. Hij is enige jaren kapelaan geweest in Maastricht (Bosscherveld). Gerard werd een jaar later gevolgd door Gieljam. Na beide broers maakte ook Sef kennis met de Haastrechtse kostschool. Hij hield het echter maar een jaar uit en ging vervolgens naar de kweekschool, het opleidingsinstituut voor onderwijzers.
De vierde zoon Theo ging intern naar het Bisschoppelijk College te Sittard (het Klein Seminarie om opgeleid te worden tot wereldgeestelijke).
Vanwege zijn aanleg en interesse voor het tekenen volgde hij daar extra tekenlessen. Theo had meerdere talenten: muziek behoorde daar ook toe.
Van kapelaan Sohl (afkomstig uit Maastricht) ontving hij extra muzieklessen, die in Sittard op het College werden voortgezet. De lessen stelden hem in staat om er meerdere jaren als organist tijdens de kerkdiensten te fungeren.
Miel ~olgde in België een technische opleiding, nadat hij twee jaar bij zijn broer Theo in Sittard op het Bisschoppelijk College had doorgebracht.
Langer hield hij het er niet vol. Hij nam schielijk de benen en meldde zich vervolgens bij vader en moeder in Keer. De jongste mannelijke telg (Frans) volgde na de lagere school de Mulo in Wijck-Maastricht en studeerde vervolgens voor onderwijzer aan de Bisschoppelijke Kweekschool te Roermond. Door inkwartiering van Duitse militairen (het was in het begin van de oorlogsjaren) kon hij zijn studie daar niet afmaken; de Rijkskweekschool in Maastricht bood uitkomst. Hier werd de studie voltooid.
Handen uit de mouwen Het spreekt van zelf dat het vullen van de vele monden (ouders en acht kinderen) de nodige drukte met zich bracht. Verder werd het gezin in de vakantieperiodes soms aangevuld met internaatkinderen; een aantal van hen konden - om verschillende redenen - niet naar huis. Zo brachten in een bepaald jaar een drietal Bulgaren hun hele vakantie in het gezin Spronck door; dit betekende dat er in die periode in totaal een 14-tal monden te vullen waren.
Traditie was dat de eerste maaltijd in de vakantie bestond uit dikke pannenkoeken (drie in de pan), met veel krenten en rozijnen. Hetzelfde ritueel werd herhaald op het einde van de vakantie voordat naar het internaat werd vertrokken.
31
Ook wanneer de jongens extern waren was het nodige te doen; de was namelijk! In een rieten koffer met twee riemen er omheen gegespt, werd deze in huize Spronck afgeleverd. Zodra de koffer arriveerde, betekende dat eerst voor Anna en later voor Truike werk aan de winkel. Gelukkig beschikte de familie over een (in die tijd 'moderne') wasmachine met wringer, zodat het wasbord niet gebruikt behoefde te worden. De overhemden met de 'Schillerkragen' werden vervolgens gesteven en het strijken daarvan was een waar monnikenwerk. Daarnaast moest ook het nodige versteld worden en veel kousen en sokken gestopt. In een zo hoog mogelijk tempo werd een en ander afgewerkt zodat de was nagenoeg meteen weer retour kon. Het werk aan de was betekende een wekelijks terugkerend ritueel.
In huize Spronck werd veel gediscussieerd en gedebatteerd over allerlei onderwerpen die toentertijd de samenleving bezighielden. Geen wonder dat huize Spronck regelmatig werd bezocht door de verschillende kapelaans die in de parochie gewerkt hebben. Terugkerende gespreksonderwerpen waren de studies van de jongens Spronck en het werk in de parochie. Het kon daarbij heftig toe gaan! De kapelaans vonden hier gelijkwaardige discussiegenoten. Naast dergelijke 'zwaarwegende' aangelegenheden was er ook voldoende ruimte voor meer ontspannende zaken. Vaak werd er dan ook gekaart, hetgeen wel eens (voor wat de tijd betreft) kon uitlopen!
Soms werd geschaakt, maar samen zingen kwam vaker voor. Gerard, Sef, Theo en Frans lieten regelmatig hun vocale kwaliteiten aan de piano blijken. Ma Spronck kon daar geweldig van genieten en stimuleerde dit ook.
Het woonhuis Het gezin van meester Spronck woonde in het pand Limburgerstraat 45 op de hoek van de Limburgerstraat en (thans) de Beatrixstraat. Het huis werd in 1911 gebouwd met aan een zijde een blinde muur. De bedoeling was er later een woning tegenaan te bouwen voor de schoonouders van meester Spronck. Dat werd uitgevoerd begin van de jaren twintig van de vorige eeuw. De aanbouw geschiedde in volledige harmonie met het reeds aanwezige woonhuis. Hierdoor heeft het pand tot op de dag van vandaag zijn karakteristieke uitstraling behouden.
32
Het woonhuis Spronck-Douven in 1921.
Voor het hek van links naar rechts: een onbekend (buur?)meisje, Guillaume, Theo, Wöllem Spronck met op zijn arm Miel, Fien, Gerard en Se! Achter het hek de dienstmaagd.
In de nieuwbouw namen - zoals gepland - de schoonouders Douven hun intrek om van hun oude dag te genieten. In de keuken van het pand Spronck werd een verbindingsdeur gemaakt naar de woning van de (schoon)ouders; een verbindingsdeur kwam er ook op de zolder. Geen wonder dat er over en weer veelvuldig contact was. Opa en oma Douven hadden geboerd op de Honthemerhof in Honthem. Na hun vertrek werd het bedrijf voortgezet door een zoon van opa Douven (Frans). Opa Douven was een boer in hart en nieren. Door zijn inzet en enthousiasme ("Voor een groot gezin heeft het boeren veel voordelen") verrezen aan de achterzijde, over de hele lengte van de woning aan de Limburgerstraat, diverse stallen.
Er kwamen een paar koeien en varkens en natuurlijk ook kippen. Het gevolg was dat Wöllem, na gedane arbeid in de school, zijn donkere
33
kostuum na thuiskomst direct verruilde voor een werkpak, een grote strohoed opzette en aan het werk ging. Het boeren heeft echter maar een paar jaren geduurd. Met het ouder worden van opa Douven nam ook de animo af en uiteindelijk werd er helemaal gestopt.
Het ouderlijk huis van Wöllem Spronck lag in de Kerkstraat (Väörsjtraot).
Het pand wordt thans bewoond door de familie Beckers. De achtertuin kwam uit op de Limburgerstraat (Echtersjtraot), pal tegenover het woonhuis van het gezin Spronck. Langs die achtertuin liep een voetpad (vaart). Zo kon je van de Echtersjtraot op het erf van het voormalige ouderlijk huis komen. Wöllem Spronck had dit huis geërfd en vervolgens verpacht aan Sjeuf Ubaghs en later aan diens broer Louwie. Er bestond tussen beide families een soort ruilhandel. De familie Spronck haalde bijna dagelijks bij de familie Ubaghs melk, eieren, room, boter en soms ook botermelk. Op vaste momenten in het jaar kwam pachter Ubaghs de pacht betalen. Hij had dan een lijstje bij zich van alles wat de familie Spronck aan zuivelproducten had afgenomen. Dan werd de verschuldigde pacht verrekend met de geleverde waren; handel met gesloten beurzen.
Hoofd der school In eerdere artikelen in de Keerder Kroniek heeft Lei Haesen aandacht geschonken aan het openbaar onderwijs in ons dorp (zie jaargang 5 nr. 1, pag 3-10 en nr. 2, pag 56-65). In een apart artikel (jaargang 2, pag 105-113) kwam de tijd van 'Leijseke' en Wöllem Spronck aan de orde.
Toen op 15 maart 1936 aan het toenmalige hoofd van de openbare lagere school, meester Leijsen oftewel Leijseke, na een loopbaan van ruim 35 jaar in het onderwijs eervol ontslag werd verleend, was 'onze' Wöllem Spronck zijn gedoodverfde opvolger. Wöllem was namelijk reeds vanaf 1 maart 1903 als onderwijzer in ons dorp werkzaam. Zijn opleiding had hij gevolgd op de kweekschool in Echt. De geplande opvolging ging overigens niet van een leien dakje.
Het heeft acht maanden geduurd voordat (op 1 november 1936) zijn benoeming tot hoofd der school door de gemeenteraad een feit was. In die tussentijd vond veelvuldig correspondentie plaats tussen de gemeente, de inspecteur van het lager onderwijs en het ministerie van onderwijs. Het
34
probleem was dat het gemeentebestuur Wöllem niet kon benoemen, omdat op grond van de wettelijke regelingen een werkloos geworden oud-hoofd van een andere openbare school (wachtgelder) bij voorrang aangesteld moest worden.
Wanneer dit zou gebeuren betekende dit het ontslag van een andere onderwijzer (Keerdenaar Pierre Bessems). Bessems zou op zijn beurt dan in aanmerking komen voor een wachtgelduitkering. Om die reden is het uiteindelijk - gelukt om Wöllem Spronck toch tot hoofd der school te benoemen en Pierre Bessems als onderwijzer te behouden.
Na ruim tweeënveertig jaar neemt Wöllem per 1 september 1945 afscheid van het onderwijs. Burgemeester en wethouders willen - mede gezien de voorbeeldige wijze waarop meester Spronck zijn beste krachten aan het onderwijs gewijd heeft - deze gebeurtenis niet onopgemerkt voorbij laten gaan. In de notulen van de raad lezen wij: "Gezien de onmogelijkheid om in die tijdsomstandigheden (het is kort na de oorlog!) hem een blijvend gedenkstuk aan te bieden, wordt besloten hem bij zijn afscheid een bloemenmand te overhandigen".
Meester Spronck is het laatste hoofd van de openbare school in Cadier en Keer. Reeds voor de oorlog bestond het plan de school over te dragen aan het RK Kerkbestuur van de Heilige Kruisverheffing. Door de oorlog belandt dit plan in de ijskast. Met ingang van 1 september 1945 wordt de overdracht alsnog een feit en wordt de openbare school als bijzondere school voortgezet.
Kassier Boerenleenbank Wöllem Spronck had ook een betaald bijbaantje. Hij was kassier van de plaatselijke Boerenleenbank (thans Rabobank). Op bepaalde dagen en uren werd in huize Spronck zitting gehouden in een aparte kamer (de 'kamer van Pa'). Het meest opvallend in die kamer was de enorme brandkast.
Hierin bevond zich niet alleen het contante geld, maar werden tevens alle administratieve bescheiden bewaard. Geheimhouding was ook toen een groot goed!
35

Wederwaardigheden van een onderwijzersgezin
door drs Harry H.M. Beckers

 
In het leven van ieder mens nemen sommige personen een belangrijke plaats in. In de dorpsgemeenschap van vroeger was dat ongetwijfeld 'de meester', de onderwijzer van de lagere school. Tegen hem werd opgezien; hij werd geacht de kennis te bezitten die bij veel dorpelingen van destijds ontbrak. Daarom ook vervulde hij meestal meerdere functies in de dorpsgemeenschap. Dat was ook het geval met het gezin van meester Spronck oftewel Wöllem van de Gard (1883-1954). Reden om bij dit onderwijzersgezin eens nader stil te staan.

 
Inleiding
Hele generaties Keerdenaren - ruwweg geboren tussen 1895 en 1935 - hebben als leerling meester Spronck meegemaakt in een van zijn klassen. Bij hem zetten zij de eerste schreden op het terrein van lezen, schrijven, rekenen en de Nederlandse taal. Ongetwijfeld hebben velen dan ook de nodige herinneringen aan hun meester. De verhalen die wij uit diverse interviews met oudere Keerdenaren hebben kunnen optekenen, beschrijven hem als een persoon met een grote plichtsbetrachting. Hij paarde een bepaalde mate van gestrengheid aan grote rechtvaardigheid. Voor zijn medeburgers stond hij klaar hen te helpen, wanneer zij daarom vroegen. Met zijn over het hele land uitwaaierende kinderen (veelal om studieredenen) hield hij veelvuldig contact, meestal middels brieven.

  Het gezin Spronck
Wöllem van de Gard (officieel Johannes Wilhelmus Hubertus Spronck) werd op 9 maart 1883 te Cadier en Keer geboren uit het huwelijk van Gerardus Hubertus Spronck en Maria Elisabeth Lardinois. Zijn bijnaam (in Keer was dat niet ongebruikelijk) had Wöllem te danken aan zijn vader. Deze was jachtopziener/boswachter op Blankenberg en in de volksmond werd dit beroep aangeduid met gard. Gard komt van het Franse garder en betekent bewaken, hoeden.

jrg6blz29

Gerardus Hubertus Spronck alias De Gard (1841-1929)

 Wöllem trouwt op 28-jarige leeftijd op 23 juni 1911 in Cadier en Keer met de 30-jarige Maria Johanna Philomena Douven. Deze is op 15 maart 1881 te Nuth geboren en is een dochter van de echtelieden Johannes Wilhelmus Douven en Maria Helena Josepha Voragen. Wöllem overlijdt, kort na zijn 71-jarige verjaardag, op 16 maart 1954 in zijn geboorteplaats. Zijn vrouw overlijdt 23 jaar later op 1 mei 1977 in de gezegende leeftijd van 96 jaar. Uit het huwelijk worden acht kinderen geboren: zes jongens Gerard (1912), Gieljam (1914), Sef (1917), Theo (1919), Miel (1921) en Frans (1922) en twee meisjes: Fien (1916) en een nakomertje Mia (1927).
jrg6blz30 

Het gezin Spronck-Douven in 1930
Eerste rij van links naar rechts: Frans, Fien, vader Wöllem Spronck, Mia,
moeder Marie Spronck-Douven, Gerard en Emiel.
Tweede rij: Theo, Guillaume en Sef
 

Tot het gezin behoorde ook de dienstmaagd (de maag). Eerst was dat Anna Speckens, afkomstig uit Eckelrade. Zij verbleef 'vast' in het gezin Spronck en ging slechts zeer sporadisch naar haar ouders. In ruil voor haar diensten werd zij volledig door de ouders Spronck-Douven onderhouden. In die tijd was dat niet ongebruikelijk. Vooral voor meisjes betekende dit dat zij verzekerd waren van kost en inwoning. Nadat Anna in het huwelijk was getreden, werd zij opgevolgd door Truike Roebroeks. Truike woonde op 't Indsje (omgeving kruising Einderweg, Rijksweg, Kerkstraat). Vaste werktijden bestonden er toentertijd voor dienstmaagden nog niet. Truike ging pas naar huis als al het werk gedaan was en dit kon wel eens uitlopen.

Kleine kinderen worden groot en dat gold ook voor de kinderen van meester Spronck. Na de lagere school ging de oudste (Gerard) naar de kostschool bij de paters Passionisten te Haastrecht. Hij is enige jaren kapelaan geweest in Maastricht (Bosscherveld). Gerard werd een jaar later gevolgd door Gieljam. Na beide broers maakte ook Sef kennis met de Haastrechtse kostschool. Hij hield het echter maar een jaar uit en ging vervolgens naar de kweekschool, het opleidingsinstituut voor onderwijzers.
De vierde zoon Theo ging intern naar het Bisschoppelijk College te Sittard (het Klein Seminarie om opgeleid te worden tot wereldgeestelijke). Vanwege zijn aanleg en interesse voor het tekenen volgde hij daar extra tekenlessen. Theo had meerdere talenten: muziek behoorde daar ook toe.Van kapelaan Sohl (afkomstig uit Maastricht) ontving hij extra muzieklessen, die in Sittard op het College werden voortgezet. De lessen stelden hem in staat om er meerdere jaren als organist tijdens de kerkdiensten te fungeren.
Miel volgde in België een technische opleiding, nadat hij twee jaar bij zijn broer Theo in Sittard op het Bisschoppelijk College had doorgebracht. Langer hield hij het er niet vol. Hij nam schielijk de benen en meldde zich vervolgens bij vader en moeder in Keer. De jongste mannelijke telg (Frans) volgde na de lagere school de Mulo in Wijck-Maastricht en studeerde vervolgens voor onderwijzer aan de Bisschoppelijke Kweekschool te Roermond. Door inkwartiering van Duitse militairen (het was in het begin van de oorlogsjaren) kon hij zijn studie daar niet afmaken; de Rijkskweekschool in Maastricht bood uitkomst. Hier werd de studie voltooid.

Handen uit de mouwen
Het spreekt van zelf dat het vullen van de vele monden (ouders en acht kinderen) de nodige drukte met zich bracht. Verder werd het gezin in de vakantieperiodes soms aangevuld met internaatkinderen; een aantal van hen konden - om verschillende redenen - niet naar huis. Zo brachten in een bepaald jaar een drietal Bulgaren hun hele vakantie in het gezin Spronck door; dit betekende dat er in die periode in totaal een 14-tal monden te vullen waren.Traditie was dat de eerste maaltijd in de vakantie bestond uit dikke pannenkoeken (drie in de pan), met veel krenten en rozijnen. Hetzelfde ritueel werd herhaald op het einde van de vakantie voordat naar het internaat werd vertrokken.

Ook wanneer de jongens extern waren was het nodige te doen; de was namelijk! In een rieten koffer met twee riemen er omheen gegespt, werd deze in huize Spronck afgeleverd. Zodra de koffer arriveerde, betekende dat eerst voor Anna en later voor Truike werk aan de winkel. Gelukkig beschikte de familie over een (in die tijd 'moderne') wasmachine met wringer, zodat het wasbord niet gebruikt behoefde te worden. De overhemden met de 'Schillerkragen' werden vervolgens gesteven en het strijken daarvan was een waar monnikenwerk. Daarnaast moest ook het nodige versteld worden en veel kousen en sokken gestopt. In een zo hoog mogelijk tempo werd een en ander afgewerkt zodat de was nagenoeg meteen weer retour kon. Het werk aan de was betekende een wekelijks terugkerend ritueel.

In huize Spronck werd veel gediscussieerd en gedebatteerd over allerlei onderwerpen die toentertijd de samenleving bezighielden. Geen wonder dat huize Spronck regelmatig werd bezocht door de verschillende kapelaans die in de parochie gewerkt hebben. Terugkerende gespreksonderwerpen waren de studies van de jongens Spronck en het werk in de parochie. Het kon daarbij heftig toe gaan! De kapelaans vonden hier gelijkwaardige discussiegenoten. Naast dergelijke 'zwaarwegende' aangelegenheden was er ook voldoende ruimte voor meer ontspannende zaken. Vaak werd er dan ook gekaart, hetgeen wel eens (voor wat de tijd betreft) kon uitlopen!
Soms werd geschaakt, maar samen zingen kwam vaker voor. Gerard, Sef, Theo en Frans lieten regelmatig hun vocale kwaliteiten aan de piano blijken. Ma Spronck kon daar geweldig van genieten en stimuleerde dit ook.

Het woonhuis
Het gezin van meester Spronck woonde in het pand Limburgerstraat 45 op de hoek van de Limburgerstraat en (thans) de Beatrixstraat. Het huis werd in 1911 gebouwd met aan een zijde een blinde muur. De bedoeling was er later een woning tegenaan te bouwen voor de schoonouders van meester Spronck. Dat werd uitgevoerd begin van de jaren twintig van de vorige eeuw. De aanbouw geschiedde in volledige harmonie met het reeds aanwezige woonhuis. Hierdoor heeft het pand tot op de dag van vandaag zijn karakteristieke uitstraling behouden.

jrg6blz33
Het woonhuis Spronck-Douven in 1921.
Voor het hek van links naar rechts: een onbekend (buur?)meisje, Guillaume, Theo, Wöllem Spronck met op zijn arm Miel,
Fien, Gerard en Sef. Achter het hek de dienstmaagd.

In de nieuwbouw namen - zoals gepland - de schoonouders Douven hun intrek om van hun oude dag te genieten. In de keuken van het pand Spronck werd een verbindingsdeur gemaakt naar de woning van de (schoon)ouders; een verbindingsdeur kwam er ook op de zolder. Geen wonder dat er over en weer veelvuldig contact was. Opa en oma Douven hadden geboerd op de Honthemerhof in Honthem. Na hun vertrek werd het bedrijf voortgezet door een zoon van opa Douven (Frans). Opa Douven was een boer in hart en nieren. Door zijn inzet en enthousiasme ("Voor een groot gezin heeft het boeren veel voordelen") verrezen aan de achterzijde, over de hele lengte van de woning aan de Limburgerstraat, diverse stallen.Er kwamen een paar koeien en varkens en natuurlijk ook kippen. Het gevolg was dat Wöllem, na gedane arbeid in de school, zijn donkere kostuum na thuiskomst direct verruilde voor een werkpak, een grote strohoed opzette en aan het werk ging. Het boeren heeft echter maar een paar jaren geduurd. Met het ouder worden van opa Douven nam ook de animo af en uiteindelijk werd er helemaal gestopt.

Het ouderlijk huis van Wöllem Spronck lag in de Kerkstraat (Väörsjtraot).Het pand wordt thans bewoond door de familie Beckers. De achtertuin kwam uit op de Limburgerstraat (Echtersjtraot), pal tegenover het woonhuis van het gezin Spronck. Langs die achtertuin liep een voetpad (vaart). Zo kon je van de Echtersjtraot op het erf van het voormalige ouderlijk huis komen. Wöllem Spronck had dit huis geërfd en vervolgens verpacht aan Sjeuf Ubaghs en later aan diens broer Louwie. Er bestond tussen beide families een soort ruilhandel. De familie Spronck haalde bijna dagelijks bij de familie Ubaghs melk, eieren, room, boter en soms ook botermelk. Op vaste momenten in het jaar kwam pachter Ubaghs de pacht betalen. Hij had dan een lijstje bij zich van alles wat de familie Spronck aan zuivelproducten had afgenomen. Dan werd de verschuldigde pacht verrekend met de geleverde waren; handel met gesloten beurzen.

Hoofd der school
In eerdere artikelen in de Keerder Kroniek heeft Lei Haesen aandacht geschonken aan het openbaar onderwijs in ons dorp (zie jaargang 5 nr. 1, pag 3-10 en nr. 2, pag 56-65). In een apart artikel (jaargang 2, pag 105-113) kwam de tijd van 'Leijseke' en Wöllem Spronck aan de orde.
Toen op 15 maart 1936 aan het toenmalige hoofd van de openbare lagere school, meester Leijsen oftewel Leijseke, na een loopbaan van ruim 35 jaar in het onderwijs eervol ontslag werd verleend, was 'onze' Wöllem Spronck zijn gedoodverfde opvolger. Wöllem was namelijk reeds vanaf 1 maart 1903 als onderwijzer in ons dorp werkzaam. Zijn opleiding had hij gevolgd op de kweekschool in Echt. De geplande opvolging ging overigens niet van een leien dakje.
Het heeft acht maanden geduurd voordat (op 1 november 1936) zijn benoeming tot hoofd der school door de gemeenteraad een feit was. In die tussentijd vond veelvuldig correspondentie plaats tussen de gemeente, de inspecteur van het lager onderwijs en het ministerie van onderwijs. Het
probleem was dat het gemeentebestuur Wöllem niet kon benoemen, omdat op grond van de wettelijke regelingen een werkloos geworden oud-hoofd van een andere openbare school (wachtgelder) bij voorrang aangesteld moest worden. Wanneer dit zou gebeuren betekende dit het ontslag van een andere onderwijzer (Keerdenaar Pierre Bessems). Bessems zou op zijn beurt dan in aanmerking komen voor een wachtgelduitkering. Om die reden is het uiteindelijk - gelukt om Wöllem Spronck toch tot hoofd der school te benoemen en Pierre Bessems als onderwijzer te behouden.
Na ruim tweeënveertig jaar neemt Wöllem per 1 september 1945 afscheid van het onderwijs. Burgemeester en wethouders willen - mede gezien de voorbeeldige wijze waarop meester Spronck zijn beste krachten aan het onderwijs gewijd heeft - deze gebeurtenis niet onopgemerkt voorbij laten gaan. In de notulen van de raad lezen wij: "Gezien de onmogelijkheid om in die tijdsomstandigheden (het is kort na de oorlog!) hem een blijvend gedenkstuk aan te bieden, wordt besloten hem bij zijn afscheid een bloemenmand te overhandigen".
Meester Spronck is het laatste hoofd van de openbare school in Cadier en Keer. Reeds voor de oorlog bestond het plan de school over te dragen aan het RK Kerkbestuur van de Heilige Kruisverheffing. Door de oorlog belandt dit plan in de ijskast. Met ingang van 1 september 1945 wordt de overdracht alsnog een feit en wordt de openbare school als bijzondere school voortgezet.

Kassier Boerenleenbank
Wöllem Spronck had ook een betaald bijbaantje. Hij was kassier van de plaatselijke Boerenleenbank (thans Rabobank). Op bepaalde dagen en uren werd in huize Spronck zitting gehouden in een aparte kamer (de 'kamer van Pa'). Het meest opvallend in die kamer was de enorme brandkast. Hierin bevond zich niet alleen het contante geld, maar werden tevens alle administratieve bescheiden bewaard. Geheimhouding was ook toen een groot goed!

jrg6blz36

 

De keuken werd als wachtkamer gebruikt en tijdens het wachten was er voor de Boerenleenbankklant tijd voor een praatje met mevrouw Spronck. Het ging daarbij over alledaagse dingen: vrouwen kinderen, de boerderij, de oogst etc.

Ook de verschillende kwalen en kwaaltjes van familieleden van de bezoekers kwamen soms aan de orde. Bekend was dat mevrouw Spronck bijna altijd een heilige wist te noemen tot wie een bote of een noveen kon worden gehouden. Daarnaast kon er ook een noveen worden 'besteld'. De moeder van dienstbode Truike Roebroeks bad dan voor 50 cent negen dagen lang voor de opgegeven intentie.

Bestuursvergaderingen van de Boerenleenbank vonden regelmatig in huize Spronck plaats. Daarbij was ook de pastoor als bestuurslid aanwezig. Tijdens die vergaderingen kwam de (witte) wijn op tafel. Deze bevond zich in de kelder; de flessen wijn waren deels ingegraven in de grond. Op die wijze bleef de wijn koel.

'Fruitboer'
Meester Spronck had enkele boomgaarden met hoogstamfruitbomen in bezit, vooral appelbomen. Diverse rassen werden geteeld, zoals sterappelen, kluumpkes en keulemennekes. Jaarlijks diende de oogst te worden geplukt. Dat gebeurde door Keerdenaren die een centje wilden bijverdienen. Deze sorteerden ook het fruit en brachten het naar de veiling. In de huiswei lagen grote hopen appelen, die verwerkt werden. Een deel ging naar de veiling, een ander deel werd direct verkocht. Het grote gezin had ook veel nodig voor appelmoes (dat werd ingemaakt) en voor de vlaai.

Voor het appelmoes waren alle appelen te gebruiken, zowel de valappelen, de wormstekigen, de geblötsjde en alles wat verder niet gaaf meer was. Na het vlaai-bakken bleven meestal wat grove appelschijven over. Deze werden op vlaaiplaten gelegd, die in de afgekoelde oven werden geschoven om te drogen. Dat waren de äöve. Hoevelen van ons herinneren zich nog de aparte smaak hiervan?

Bijna identiek ging het met de kersen. De diverse soorten werden in mandjes van 20 kilo gedaan en naar de veiling gebracht. Voordat dit gebeurde werden er in huize Spronck veel pas geplukte kersen verorberd. Ook werden er kersen ingemaakt als compote voor pannenkoeken en als beleg voor de vlaai. Tijdens de pluk was het ook feest voor de kinderen uit de buurt. Deze mochten - onder de bomen - kersen komen rapen, sommigen brachten een tuut mee, waarin zij de kersen mee naar huis namen.

Andere bezigheden
De onderwijzer nam toentertijd binnen een dorpsgemeenschap een bijzondere plaats in. Samen met de burgemeester en de pastoor vervulde hij de rol van de plaatselijke 'aristocratie'. Vaak werd de onderwijzer gevraagd om bepaalde functies te bekleden. Voor de vereniging in kwestie betekende dat een bepaald aanzien en wellicht ook voorspraak bij bepaalde aangelegenheden. Ook meester Spronck bekleedde verschillende functies binnen de Keerder dorpsgemeenschap. Zo is bekend dat hij heeft gefungeerd als ondervoorzitter van de Boerenbond, lid van de Brandstoffencommissie, correspondent voor Vee en Paarden en vice-secretaris van de Kiesvereniging. Ook van de Burgerwacht was Wöllem secretaris.

Vanzelfsprekend was ook dat meester Spronck door dorpsgenoten werd geraadpleegd, vooral bij het schrijven van officiële brieven. Het was met graagte dat hij zich voor de medemens inzette. Menig inwoner is op die wijze van zweetdruppeltjes verlost geraakt.

Familieleven
Het sociale contact tussen de leden van een familie was vroeger veel intenser dan thans. Elkaar opzoeken bij bijzondere gelegenheden was regel en vaak werden er bezoeken tussendoor gebracht. Het gezin Spronck-Douven vormde op dat punt geen uitzondering. Integendeel! Bij feestelijke gelegenheden werd er door de kleinkinderen (op een gegeven moment waren er 57 kleinkinderen!) gezongen en voorgedragen. Dat gebeurde meestal met Nieuwjaar, want dan werden de nieuwjaarswensen aan opa en oma Spronck overgebracht. Als beloning voor die inspanningen kreeg ieder kind iets voor de spaarpot. Peter en meter (paat) gaven iets extra's zoals ook wanneer het petekind de eerste H. Communie deed. Bij dergelijke feestelijke gebeurtenissen lieten de volwassenen zich niet onbetuigd. Ook door hen werd gezongen; het ging daarbij voornamelijk om ballades en smartlappen. Het voortouw daarbij nam een schoonbroer van ma Douven (noonk Pierre) uit Eckelrade, waar hij onderwijzer was. Met recht kon hij een muzikale duizendpoot worden genoemd. Hij was tevens organist in de parochiekerk en dirigent van het kerkelijk zangkoor. Hij kon goed zingen en componeerde verschillende geestige liedjes voor feestelijke gelegenheden in familieverband die hij tevens van een toepasselijke tekst - soms in het dialect - voorzag. Hij zorgde er uiteraard als een volleerde tekstschrijver voor, dat het refrein goed in het gehoor lag zodat iedereen moeiteloos kon meezingen. Soms begeleidde Pierre zichzelf op de piano of zorgde daar een van de kinderen van Wöllem voor.
jrg6blz39 

Rechts de in de jaren twintig tegen de blinde gevel van het huis SpronckDouven aangebouwde woning van de (schoon)ouders Douven- Voragen. Een verbindingsdeur maakte direct contact mogelijk.

Als de stemming er goed in zat (en dat gebeurde al snel) nam iemand het voortouw voor de polonaise en dan begon de pret! Daarbij deed de verbindingsdeur tussen de woning van de families Douven en Spronck goede diensten. Alle deuren werden in beide woningen opengezet en de 'slinger' baande zich een weg door de verschillende ruimten. Genoeg ooms, tantes, neven en nichten, kinderen en kleinkinderen om mee te doen.

De inwendige mens werd uiteraard tijdens die gelegenheden niet vergeten. Van tevoren werd er vla en miek (witbrood) gebakken in de eigen gemetselde oven. Zeven grote sjaanse waren er nodig om hem witheet te krijgen, maar dan was hij ook goed voor twee keer 17 vlaaien en één keer 10 of 12 mikken.

Het was in die tijd een hele opgave om - zonder ijskast of diepvrieskist alles eetbaar te houden. Als de appelvlaai na enkele dagen bovenop soms wat groene puntjes vertoonde, dan werd dat er door oma Spronck heel zorgvuldig vanaf gehaald met een scherp mes. De vla ging vervolgens een kwartiertje in de oven van het fornuis en daarna kon er gesnoept worden van knapperige 'verse' vla.

Koele kelders waren noodzakelijk om etenswaren te bewaren. De vla werd in de kelder op brede planken gelegd, die met een draad aan het plafond bevestigd waren. Dat werd niet zo maar gedaan! De muizen lagen ook in de kelder op de loer. De aardappels werden eveneens in de kelder bewaard. Regelmatig werden die 'nageraapt' en de scheuten werden er afgehaald. De boter stond in bare (stenen kruiken); in een andere baar bevonden zich ingelegde eieren. Op die eieren bevond zich een vlies, waardoor ze goed bleven.

Op zondag kwam meestal een van de broers of zussen van het echtpaar Spronck-Douven op bezoek. Daarbij werd de koffietafel aangesproken, die meestal bestond uit desembrood, zelfgebakken mik, roomboter, sjeenk van de knoeëk, gekookte eieren, krentenmik en kaas. Kaas was iets bijzonders in huize Spronck want hij werd via de post aangevoerd vanuit Winterswijk. Het was een grote ronde kaas van ongeveer 10 tot 12 kg. Bij aflevering werd meteen weer een nieuwe besteld. Van de koffietafel maakte ook altijd de witte of 'fluitkaas' (wrongel) deel uit.

Bij de koffietafel werd koffie gedronken; thee was toentertijd vrijwel onbekend. Als koffiemelk werd de room van de verse melk geschept. Nu en dan telde de dis een konijn, haas of patrijs. Hiervoor zorgden de broers van ma Spronck-Douven; deze gingen vaak en graag op jacht. Bij het gevogelte kwam er wijn op tafel. De leverancier was een bekende. Sjang Douven, een broer van ma Douven had namelijk een wijnhandel. Met de auto stroopte die de wijde omgeving af om bestellingen op te nemen die dan later bij de klant bezorgd werden.

In huize Spronck werd er vier keer gegeten. 's-Morgens na de H. Mis het ontbijt, om half één volgde het middageten (noon). Gebruikelijk was dat de kinderen Spronck na schooltijd (rond vier uur) een boterhammetje aten. Het avondeten werd opgediend omstreeks half acht. Daarvoor was er ruimschoots de tijd om piano te spelen of te ravotten (battere).

Het rijke Roomse leven
Als onderwijzer diende de meester het goede voorbeeld te geven. Hij was dan ook elke dag trouw in de H. Mis van zeven uur. Hij was daarbij niet alleen; zijn kinderen werden op tijd gewekt en woonden met pa (en vele andere Keerdenaren) de vroegmis bij. Thuisgekomen wachtte het door ma Spronck klaargemaakte ontbijt. Zondags diende er nog een schepje bovenop te worden gedaan. Pa Spronck bezocht in de voormiddag twee H. Missen en in de namiddag het lof. Dat gold uiteraard ook voor de kinderen van meester Spronck.
Zoals in zo vele huisgezinnen in die tijd, werd ook hier elke avond (zondags uitgezonderd) de rozenkrans gebeden. De vijf 'tientjes' werden gevolgd door de litanie van O.L. Vrouwen de nodige intenties. De hele familie zat dan geknield voor een stoel. Bidden vóór en na het eten was een vanzelfsprekendheid. Dat gold evenzeer voor het kruisje met wijwater voor de kinderen voor het slapengaan.

Regelmatig werd samen met ma Spronck op bedevaart (beiwieëg) gegaan. Het doel was dan Sint Comelius in Borgharen. Dat was vanaf het station in Maastricht - waar de tram stopte - meer dan een uur lopen. Al die tijd werden er rozenhoedjes gebeden: voor de kinderen Spronck was niet alleen de grote afstand een echte beproeving! Tijdens zo'n lange beiwieëg kreeg een van de kleinste kinderen (Frans) er genoeg van en hij ging pal voor ma Spronck staan. Hij pakte haar bij beide armen en smeekte haar "Ma, sjei in Godsnaam oet mèt dat beije. lech höb geine beij mie in de kael (keel)"

In huize Spronck bevonden zich vele devotialia: bidprentjes, medailles, relikwieën etc. Die laatste kwamen vooral van een zuster van ma Spronck die was ingetreden bij de Redemptoristen in het slotklooster van Sambeek. Zoals gebruikelijk in die tijd droegen alle kinderen een scapulier (gewijd stoflapje).

Tot slot
Het gezin Spronck was op zichzelf niet direct een maatstaf voor de wijze waarop in de jaren twintig van de vorige eeuw het gemiddelde gezin leefde. Maatschappelijk gezien bracht het onderwijzersvak een bepaalde status met zich mee. Toch zal voor veel Keerdenaren dit artikel ongetwijfeld een zekere nostalgie en herkenning met zich brengen.

Bron: 
Dit artikel is tot stand gekomen dankzij de welwillende medewerking van eerwaarde zuster Ivonne Spronck te Heerlen. De schrijver van dit artikel zegt haar daarvoor zeer hartelijk dank. Tevens is gebruik gemaakt van een interview dat Hanneke Butink-Tillie en Lei Haesen in 2000 de gebroeders Theo en Frans Spronck hebben afgenomen.