voor "de duurzame verzorging van minderjarigen in of buiten gestichten"
door drs. Harry H.M. Beckers
Komende uit Maastricht richting Cadier en Keer ziet men rechts van de Rijksweg, tegen de helling aangeplakt, een imposant gebouw. Imposant, niet alleen vanwege de omvang maar ook vanwege de, qua architectuur, statige bebouwing. Het gebouw ademt nadrukkelijk de geest van een bepaalde eenvormigheid en gestrengheid.
In de volksmond wordt dit gebouw aangeduid als "t gesjtiech' (het gesticht). In een tweetal artikelen wordt op de bouw en de persoon van de stichter nader ingegaan. Daarbij komen mede aan bod de doelstelling van Huize St. Joseph, waarbij haar bewoners uiteraard niet worden vergeten. In dit eerste artikel wordt vooral stil gestaan bij de wordingsgeschiedenis.
Huize St. Joseph omstreeks 1960 (links boven: Huize St. Gerlach)
De aanleiding
Het gebouwen de bijbehorende terreinen van Huize St. Joseph waren oorspronkelijk gelegen op het grondgebied van de voormalige gemeente Heer. Als gevolg van de annexatie van Heer in 1970 door de gemeente Maastricht werden alle eigendommen van Huize St. Joseph overgeheveld naar de (toenmalige) gemeente Cadier en Keer. De bewoners waren niet langer Heerdenaren maar Keerdenaren.
De aanleiding voor de bouw van Huize St. Joseph ligt in een toevallige ontmoeting, die in augustus 1910 plaatsvond in de trein van Maastricht naar Spaubeek. Pater Kusters, op weg naar zijn geboorteplaats Spaubeek, ontmoette er een medetreinreiziger. Deze begeleidde een tweetal magere, bleke en verwaarloosde kinderen naar het gesticht in Heel bij Roermond. Pater Kusters was door dit tafereel zwaar getroffen en zijn gemoed werd nog eens extra op de proef gesteld, toen de begeleider van de kinderen aangaf dat er nog tientallen van 'hetzelfde kaliber' in Maastricht en Limburg moesten rondlopen. Er was namelijk onvoldoende opvangmogelijkheid.
De stichter
Huize St. Joseph is er gekomen dankzij de initiatieven en grote inzet van Pater Matthaeus Gerlachus (roepnaam: Matthieu) Kusters S.c.J.
Hij werd op 5 augustus 1866 geboren in een boerengezin in Spaubeek. Pas op latere leeftijd begon hij met zijn priesterstudie; zijn wijding vond plaats op 29 september 1895 te Sittard. Hij was toen 29 jaar oud. Maatschappelijk en sociaal erg bewogen, koos hij daarbij voor de nog jonge Congregatie der Priesters van het Heilig Hart van Jezus. Stichter van die Congregatie was de Franse priester-advocaat Kanunnik mr. dr. J.L. Dehon. Deze - later uitgegroeid tot een van de grootste Franse sociologen van de negentiende eeuw - was door de Franse kloosterwetten gedwongen om uit te wijken naar het buitenland.
Pater Leon Dehon was op 14 maart 1843 te La Capelle (Aisne in Frankrijk) geboren uit een rijke en voorname familie. Hij studeerde rechten te Parijs en promoveerde in 1864. Hij overleed op 12 augustus 1925 in het klooster van zijn congregatie te Brussel. De belangrijkste taak van de in 1878 opgerichte Congregatie was "te werken in den geest van eerherstellende liefde". Dat kon worden gerealiseerd door zich vooral te richten op de minstbedeelden in de samenleving.
Na zijn priesterwijding in 1895 werkte pater Kusters enige jaren als missionaris in de Franse zielzorg. Teruggeroepen, werd hlj door Zljn oversten (samen met een tweetal andere priesters) belast met de stichting van een opleidingsschool voor toekomstige priester-missionarissen van zijn congregatie in Bergen op Zoom. Daar trad hlj op als bouwheer en eerste rector. Nog voor het verstrijken van zijn benoemingstermijn als rector, werd hij naar Leuven gestuurd om een scholastikaat (studiekring) te stichten voor filosofie- en theologlestudenten. Kort daarna volgde zijn benoeming tot lid van het Hoofdbestuur van de Congregatie.
Pater Kusters (1866-1944)
Na de vluchtelingeninvasie in 1914 bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij hulpaalmoezenier in het leger. In 1920 richtte pater Kusters vlak over de grens - in Lanaken - een opleidingshuis op voor broeders en een Belgisch-Nederlandse Apostolische school voor toekomstige priestermissionarissen. Hiervan had hij de leiding tot 1926; in dat jaar werd hij door zijn Congregatie naar Rome gedirigeerd. Daar werkte hij onder de allerarmsten. Teruggeroepen naar Duitsland om zijn medepriesters bij te staan in de moeilljke jaren dertig, wierp hij zich - bijna 70 jaar oud - op de studie van het Engels met de bedoeling in Engeland uitvoering te geven aan het droombeeld van Pater Dehon: de invoering van een Congregatie in Engeland. Ook dit is hem gelukt.
Tijdgenoten beschreven hem als een groot idealist en zeer temperamentvol mens. Vooral zijn temperament speelde hem vaak parten in contacten met anderen. Een 'diplomaat' kon hij niet direct genoemd worden. Zijn grote sociale bewogenheid, gepaard aan zijn redenaarstalent, deed hem van de preekstoel vaak heftig en onverbloemd uitvaren tegen door hem geconstateerde misstanden. Als organisator was hij een 'man van de grote lijn'; details interesseerden hem weinig. Tegenwoordig zouden wij hem als 'manager' betitelen. Zijn congregatiestichter pater Dehon typeerde hem wellicht het beste: 'le petit Napoleon' (de kleine Napoleon).
Het werk van pater Kusters bleef niet onopgemerkt. Bij het 25-jarig bestaansfeest van de St. Joseph-vereniging op 23 juni 1936 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau. Vele autoriteiten gaven op die dag acte de presence, waaronder de Minister van Justitie mr. van Schaik, 'vader-bisschop' mgr. Lemmens en aalmoezenier van de katholieke arbeiders in Limburg mgr. dr. Poeis. De raad van de gemeente Heer toonde zijn erkentelijkheid door de vroegere St. Josephweg om te dopen in Pater Kustersweg, een benaming die tot op de dag van vandaag gehandhaafd is.
Temidden van velen vierde pater Kusters bij Londen (Redbom) op 10 augustus 1935 zijn 40-jarig priesterfeest. Pater Kusters is 78 jaar oud geworden; hij overleed op 24 oktober 1944 te Hemel Hempstead (Engeland).
Pater Kusters was een muziekliefhebber. Een van zijn eerste activiteiten na de stichting van Huize St Joseph was de oprichting van een harmonie, waarbij hijzelf het dirigeerstok je hanteerde. Dat was ook het geval toen hij in 1914 de toenmalige Minister van Justitie bij café Bogman, onder aan de Keerderberg, met zijn harmonie muzikaal verwelkomde.
Het vervolg
Toen pater Kusters in 1911 zijn functie als rector van het grootseminarie in Leuven - vanwege de geldende canonieke voorschriften - moest neerleggen, omdat de gestelde periode van zes jaar.afliep: zocht hij een nieuwe uitdaging. Zijn vriend J. Hillen te Maastricht wlst wel wat. Reeds enkele jaren eerder had hij pater Kusters gewezen op de noodzaak om in het bisdom Roermond een voogdijgestlcht voor jongens te stichten. Hij achtte pater Kusters daarvoor de meest aangewezen persoon, alhoewel die van het runnen van een voogdijgestlcht geen enkele notie had!
Dat Hillen zijn vriend op de gedachte bracht van een voogdijgestlcht was op zich niet zo vreemd. Hillen zelf was namelijk rector van het voogdijgesticht voor meisjes aan de St. Pieterstraat (Mlsericorde), dat hijzelf in 1904 had gesticht. Hij was toen nog kapelaan aan de St. Matthiaskerk te Maastricht. Enkele jaren later trad hlj op als de grote initiator van het St. Vincentiusgesticht te Amby (Huize Severen) dat in 1912 tot stand kwam.
Huize St. Joseph in aanbouw (1912)
Pater Kusters was toentertijd lid van het Generale Bestuur van de congregatie van de S.J.C. Dat lidmaatschap stelde hem in de gelegenheid om zijn plannen in dit Bestuur te bespreken, waarbij hlj zich beriep op het voorschrift van de orde dat inhield dat "de leden zich moeten beijveren in alle werken van zielzorg, vooral in die welke aan de lagere volksklassen ten goede komen". Het duurde niet lang of pater Kusters ontving de schriftelijke goedkeuring van zijn Generale Overste, pater Dehon. Aan deze goedkeuring was de opdracht verbonden met de toenmalige bisschop van Roermond (mgr. Drehmans) te overleggen.
Oprichting vereniging St Joseph
Ook de bisschop van Roermond kon met de oprichting van een voogdijgestlcht instemmen. Daarbij hielp het een handje dat ook de Maastrichtse geestelijkheid de plannen wel zag zitten en zich daarachter schaarde. Bisschoppelijke goedkeuring volgde in december 1910. Het Rijk, in de persoon van de minister van Justitie, mr. Robert Regout, zei bij een overleg op het ministerie in Den Haag in januari 1911 alle steun toe, voor zover de in 1901 tot stand gekomen zogenaamde Kinderwetten dit toelieten. Pater Kusters zette in op een inrichting waar 400 jongens een onderkomen zouden kunnen vinden. Het ministerie vond dit aantal veel te groot en kwam uit op maximaal 250 kinderen.
De volgende stap bestond uit het zorgen voor de juiste juridische grondslag. Op 18 mei 1911 werd de vereniging St. Joseph opgericht, waarna de statuten bij Koninklijk Besluit van 15 juni 1911 werden goedgekeurd. De vereniging stelde zich ten doel: "de zorg voor verlaten, hulpbehoevende of verwaarloosde mannelijke personen van elke leeftijd, in het bijzonder de duurzame verzorging van minderjangen in of buiten gestichten". Pater Kusters werd de eerste directeur.
Opvallend is dat in de geraadpleegde stukken nergens is gemotiveerd waarom de naam van St. Joseph aan het gesticht werd gegeven. Was het een vanzelfsprekendheid om de voedstervader van Jezus met het opvoedingsgesticht in verband te brengen? Diende St Joseph als lichtend voorbeeld voor de ideale vader van het gezin? Was hij voor de internaatkinderen de gewenste vervanger van de ontbrekende vaderfiguur? Of diende St Joseph als symbool voor de noeste huisvader die met handarbeid (St Joseph was timmerman) zijn gezin diende te onderhouden? Was er een relatie met de opleidingen die in Huize St. Joseph werden gegeven en die - wij zullen dit in het tweede deel van dit artikel nog zien - alle gericht waren op handarbeid? Bij het ontbreken van geschreven bronnen kunnen wij er slechts naar glssen.
Het bouwteam
Bouwterrein
Naarstig werd er gezocht naar een geschikt terrein om het gesticht te bouwen. Omdat de plannen voor een dergelijke bouw in de reglo mmiddels bekend waren, werd er van verschillende zijden (waaronder diverse gemeentebesturen) bouwgrond aangeboden. Diverse locatles werden bekeken zoals het fort Willem te Maastricht en de Meerssenerhei in Amby. Pastoor de Wever van Heer vestigde de aandacht op een terrein in zijn parochie. Het beoogde terrein was gelegen aan de Keerderberg en was eigendom van de (toenmalige) gemeente Heer.
Mede dankzij de inzet van de burgemeester van Heer, de heer L.E.M. van Oppen, besloot de gemeenteraad in maart 1911 tot verkoop van de betreffende gronden ter grootte van 6 1/2 ha tegen een prijs van 3000 gulden. Voorwaarde was wel dat de paters op hun kosten een nieuwe weg zouden aanleggen. Dwars door het bouwterrem liep namelijk de Keerderstraat oftewel de Oude Akerstraat. Deze weg vermoedelijk van Romeinse oorsprong - verbond Maastncht met (uiteindelijk) Trier. In ons dorp maakte een gedeelte van de Limburgerstraat (Echtersjtraot) deel uit van deze weg.
In de loop van 1911 werd nog grond gekocht van particulieren en van het kerkbestuur van Heer. Het betrof in totaal 3 1/2 ha, waarvoor een bedrag van 8000 gulden werd neergelegd. De aankopen werden voltooid in januari 1912: van de toenmalige gemeente Cadier en Keer werd 10 ha verworven voor een prijs van 5.500 gulden.
Start van de bouw
Pater Kusters arriveerde in mei 1911 in Heer met kar en paard, een voorraad pluimvee en een ex-broeder Trappist (van huis uit slager!) om de leiding van de bouw op zich te nemen. Zij namen hun intrek in boerderij De Kroon aan de Molenweg. Jarenlang had dit gebouw leeg gestaan en hun woongenot was slecht te noemen. Weldra kwamen ook de eerste zes pupillen.
Spoedig werd het terrein uitgezet en konden de werkzaamheden starten. Vanwege de ligging in de helling was het allereerst nodig om het terrein te egaliseren, waardoor duizenden kubieke meters grond verzet diende te worden. In die tijd gebeurde dat geheel met mankracht!
Bijkomend voordeel was dat bij de afgraving de nodige zand en kiezel beschikbaar kwam, een materiaal dat bij de bouw van pas kwam.
Datzelfde gold voor de vrijkomende klei; de grondstof voor de bakstenen. Daarvoor werden vier 'brikkenovens' gebouwd.
De nabij gelegen mergelgroeven werden in eerste aanleg door de Inspectie van het Mijnwezen afgekeurd voor exploitatie omdat deze sedert tientallen jaren niet meer voor het breken van mergel in gebruik waren. Daardoor was het noodzakelijk om nieuwe mergelgroeven in gebruik te nemen. Omdat de nieuwe groeven al snel niet meer aan de grote behoefte konden voorzien, ging de inspectie toch overstag: de oude groeven konden - na enkele aanpassingen - opnieuw gebruikt worden. Er was namelijk ook mergel nodig voor de bouw van het naastgelegen Huize St. Gerlach, de noodkerk aan de Scharnerweg en de St Lambertuskerk te Maastricht.
De bouwperiode
Het bouwen van Huize St Joseph geschiedde in eigen beheer. Wel werd een architect aangetrokken (Ramakers uit Sittard). Deze raamde de totale bouwkosten op 625.000 gulden (voor die tijd een astronomisch bedrag). Voor zijn werkzaamheden diende hij een declaratie in die er ook niet om loog: f 31.249,68, zijnde 5% van de geraamde bouwsom. Tijdens de bouw waren er soms meer dan 250 mensen aan het werk. Hun werkweek bedroeg 66 uur oftewel 6 dagen van 11 uur! Daarbij werd geen onderscheid gemaakt tussen de timmerlieden, de blokschavers, de opperlieden, de grondwerkers en de metselaars. Het onderscheid betrof wel het uurloon: de grondwerkers verdienden het minst (van 18 tot 20 cent per uur); de blokschavers het meest (van 25 cent tot 30 cent per uur); de timmerlui zaten daartussen in.
Huize St. Jozef, kort na de voltooiing
De fundamenten konden in september 1911 worden gelegd en in oktober 1913 was het gebouw voltooid. Wat toen resteerde was de afwerking aan het interieur. Toch duurde het nog geruime tijd voordat het gebouw volledig bewoonbaar was. De watervoorziening vond aanvankelijk plaats door het vullen van emmers aan de bouwkranen. Verlichting was er ook nog niet; petroleumlampen zorgden voor enig licht in de duisternis.
(wordt vervolgd)