Gebouwen en Monumenten
Van pastorie naar restaurant
De geschiedenis van restaurant de Pastory
door Jo Purnot
In ons dorp hebben verschillende gebouwen door de eeuwen heen als pastorie dienst gedaan. Het oudst bekende gebouw is het huidige restaurant De Pastory, Dorpsstraat 45. Over dit gebouw, haar omgeving en haar bewoners gaat dit artikel.
Het gebouw
De bouw dateert van eind 17e begin 18e eeuw. Waarschijnlijk heeft pastoor Wijnand Kikken het laten bouwen. Hij was in ieder geval eigenaar, vandaar ook de naam pastorij. In de tijd van pastoor Kikken bestond het pand uit een huis met aangrenzende moestuin en wei. De plaatsbepaling was: aan de noordzijde de Dorpsstraat, aan de oostzijde de Meesestraat (tegenwoordig Kusterssteeg geheten) en aan de zuidzijde de Meese-weijde.
Of hij er lang gewoond heeft, weten we niet met zekerheid. Ondanks dat de Cadierenaren allemaal rooms-katholiek waren, moest, volgens de overlevering, pastoor Kikken uitwijken naar Keer. In Cadier hadden immers, rond 1700, de Staatsen (protestanten) het voor het zeggen. Zij waren sterk anti-paaps en sloten herhaaldelijk de kerk en confisqueerden de kerkgoederen. In Keer was de invloed van de protestanten veel minder.
De vorm van het gebouw
Het gebouw is een oud haakvormig boerderijtje, zoals er in ons dorp veel voorkwamen.
Het bouwen van een boerderij was vroeger vaak een proces van jaren. Eerst bouwde men het woonhuis en daarna, afhankelijk van de behoefte en de financiën, werden van hout en leem (vakwerk) stallen en schuren bijgebouwd. Uit praktische overwegingen ging men bij een bepaalde lengte over tot uitbreiding haaks op het bestaande gebouw (L-vormig) daarna U-vorming en vervolgens carrévorming. Zo ontstonden de typische gesloten Limburgse boerderijen met in het midden de mestvaalt. Bij de pastorie was dat maar gedeeltelijk het geval, omdat het bij de L-vorming is gebleven (zie foto). Misschien is de oorzaak hiervan dat het gebouw van oorsprong geen echt agrarisch bedrijf was.
De voormalige pastorie Dorpsstraat 45. Foto jaren vijftig.
De bouwmaterialen
In het algemeen gebruikte men bij het bouwen materialen die in onze omgeving voorhanden waren: keien, leem, hout en mergel. Tot midden negentiende eeuw bestond daarom het merendeel van de bebouwing in ons dorp uit vakwerkbouw (leem en hout, op een fundament van keien). Daarna werd overwegend met mergel gebouwd, die gedolven was in de omliggende groeves. Nog weer later begon men uit leem (klei) stenen te bakken (veldbraandbriekke). Voordien was dat voorbehouden aan de meer welgestelden; een voorbeeld is de Meusenhof, waarbij echter de dure bakstenen werden afgewisseld met goedkopere mergelblokken, de zogenaamde speklagenbouw.
De voormalige pastorie heeft een puntgevel met speklagen. De zijgevels daarentegen zijn voor een deel opgetrokken uit vakwerk.
Het gebouw voldeed aan het normaal in ons dorp gebruikelijk bouwpatroon. Zo stonden de huizen en boerderijen op onregelmatige afstanden van elkaar. Ze werden gescheiden door ‘ne moostem (groentetuin) of ’n frûitwei-j (weide met fruitbomen). Hun rooilijn liep tot aan de straat, want voortuinen en trottoirs hoorden tot een jaar of zestig geleden niet in ons straatbeeld. Vóór de woningen stonden zitbanken, die alleen op zondagmiddag een functie hadden (zie foto verderop).
Een smalle voorgevel
De voormalige pastorie heeft, zoals de meeste woningen en boerderijen die vóór 1900 gebouwd zijn, een smalle voorgevel. De toegangsdeur lag niet aan de straatkant, maar langszij. Het toegangspad van de straat naar de deur liep over de mèstem (binnenplaats) en lag meestal op een verhoging (de spreunk); te bereiken via een paar trapjes. De deur moest immers iets hoger liggen, zodat bij wateroverlast en overtollig mestwater de woning niet kon onderlopen.
Verder hoorden bij een woning: e bakkes (bakoven), ‘ne vêrkessjtaal (varkensstal), ‘n hoondersjte of hinnes (kippenhok), ‘ne moostem (groentetuin) en ’n hoeswei-j (huisweide). Van de eerste kadasterkaart (ca. 1840) weten we dat dit bij de voormalige pastorie niet anders was.
Vakwerkbouw
Zoals reeds vermeld, is de voormalige pastorie voor een groot deel opgetrokken uit vakwerk. Op een fundament van stenen en keien zijn houten gebinten opgetrokken. Elk gebint bestaat uit een samenstel van verticale balken (de sjtiele) en horizontale balken (de rêigels), die op elkaar zijn geschoord door schuin geplaatste balken (de sjorre). De vakken die daardoor ontstaan zijn opgevuld met een vlechtwerk van (wilgen) twijgen, langs beide zijden bepleisterd met een brei van leem en gier, gemengd met strohaksel en kalk. Het was het werk van de lêimplekker, overigens een beroep dat niet hoog aangeschreven stond.
Een nadeel van vakwerkbouw is dat slagregens de leem op den duur uitspoelen. Daarom smeert men een dunne laag kalk over de lemen wanden, waardoor het regenwater er veel minder vat op krijgt. Elke twee of drie jaar moet de witkwast erover heen; dat gebeurt vóór de bronkkermis. In onze parochie is dat de tweede zondag na Pinksteren. Het onderste gedeelte van de buitenmuur (de pleent) wordt vanaf begin vorige eeuw tegen opspattend vocht zwart geteerd.
De Dorpsstraat jaren twintig. Zo te zien was er nog geen straatverlichting. Rechts de voormalige pastorie met zitbank.
Pastoor Winand Kikken
Pastoor Kikken (redactie: hij schreef zelf zijn naam niet met ‘ck’ zoals het eigenlijk hoorde, maar met ‘kk’) was rond 1650 geboren. Hij was de zoon van Joannes Kicken en Maria Mertens. Zijn ouders kwamen uit families die in staat waren hun kinderen te laten studeren. Wat in die tijd in een dorp als het onze nauwelijks voorkwam. Zijn vader, Joannes, was dorpsmeester in Keer en zijn moeder was een dochter van Marinus Mertens en Petronella Meusens. Zijn moeder overleed in 1662 op tweede kerstdag. Winand zal toen ongeveer 10 à 12 jaar zijn geweest. Zijn vader bleef achter met acht kinderen. Een reden om weer snel een nieuwe echtgenote en moeder voor zijn kinderen te zoeken. Die vond hij ook, maar dat ging niet van een leien dakje. Hij had zijn oog laten vallen op de Wijlrese Gertruud Geurts, maar er waren meer kapers op de kust. Daarom zag vader Joannes zich genoodzaakt haar min of meer te ontvoeren. Samen met negen andere ruiters trok hij op naar Wijlre, schaakte zijn bruid en bracht haar naar Keer. Volgens een latere vermelding van pastoor Kikken gebeurde dit met haar instemming. Hoe het ook zij, er was haast bij, want de normale voorgeschreven ‘roepen’, drie zondagen achter elkaar in de parochiekerk, werden niet afgewacht. Al na de eerste roep werd getrouwd.
Waar en wanneer Pastoor Kikken tot priester is gewijd, weten we (nog) niet. Wel dat hij korte tijd kapelaan in Sint-Geertruid is geweest. Daarna nam hij van 1678 tot 1680 het pastoorsambt in de parochie Heer en Keer waar. Waarschijnlijk verleende hij toen ook al assistentie in de parochie van de Heilige Kruisverheffing in Cadier (Cadier en Honthem). In 1680 werd hij benoemd tot pastoor in Cadier. Hij zou dat ambt 55 jaar, tot 1735, bekleden. Tijdens die periode bediende hij tevens de parochie Bemelen.
Pastoor Kikken overleed op 3 juni 1735 en werd begraven in de kerk vóór het Sint-Nicolaasaltaar, dat was rechts van het hoofdaltaar. Zijn grafsteen is waarschijnlijk met een hoop andere afbraakspullen bij de sloop van de oude kerk in 1957 op het stort in Hoereberg (Orenberg) terecht gekomen. Verder had hij laten vastleggen dat op zijn sterfdag altijd een hoogmis en een leesmis gecelebreerd moesten worden. Vóór de hoogmis moesten twee kaarsen worden aangestoken, die dan tijdens de sermoen (preek) weer werden gedoofd.
Pastoor Kikken was zeker niet onbemiddeld. Vaak leende hij uit zijn privébezit flinke sommen geld uit. Wanneer de schuldenaars niet op tijd terugbetaalden, hoefden ze, ook al waren dat familieleden, niet op een coulante houding te rekenen. Hij schroomde niet om dan direct beslag te laten leggen op het onderpand.
Crucifix afkomstig uit de tijd van pastoor Kikken
Onze parochiekerk bezit nu nog een crucifix met het jaartal 1681. We gaan ervan uit dat het kort na het begin van zijn pastoraat is aangeschaft. Eerst heeft het kostbare crucifix een paar eeuwen op het toenmalige kerkhof onder een afdakje aan de buitenmuur van de oude kerk gehangen. Na afbraak van de oude kerk kreeg het een plaatsje achter in de nieuwe kerk. Sinds een paar jaar hangt het op een veilige plaats, hoog voor het hoofdaltaar, waar iedereen het tijdens de erediensten kan bewonderen. Over dit uniek kruis een andere keer meer.
Het crucifix uit de beginperiode van het pastoraat van Wijnandus Kikken (1681).
Het kruisbeeld hangt tegenwoordig voor het hoofdaltaar.
Nalatenschap van pastoor Kikken
Toen Winand Kikken overleed, liet hij twee bunder, zeven grote roeden en drie kleine roeden onroerend goed na.
Na de dood van pastoor Kikken kreeg zijn oomzegger Christiaen Kicken (1699-1778), het vruchtgebruik van het boerderijtje. Christiaen was getrouwd met Maria Bessems (1705-1792) en fungeerde als koster. Wellicht is daarom de naam van de aangrenzende Meesestraat veranderd in Kusterssteeg.
Nakomelingen van Christiaen en Maria Kicken- Bessems:
Helena Huls - Spronck met haar kleinzoon priester Sjeng Oostenbach.
Toen koster Christiaen Kicken op 15 mei 1778 stierf, kon eindelijk het erfgoed van pastoor Kikken (43 jaar na dato) onder zijn erfgenamen verdeeld worden. Het huis met moestuin en wei werd verkocht voor 1295 gulden aan de hoogstbiedende Joannes van Proemeren. Maar de koper had pech, want enkele dagen na de koop maakte een familielid van de verkopende partij, Joannes Spronck gehuwd met Anna Kicken, gebruik van het naastingrecht (ook wel beschudrecht genoemd). Dat betekent dat een familielid binnen een bepaalde periode het verkochte goed tegen de prijs van de hoogstbiedende kon terugkopen. Dus enkele dagen na de openbare verkoop ging de voormalige pastorie voor hetzelfde bedrag (1295 gulden) over in handen van Joannes Spronck (1726-1812). Joannes was getrouwd met Anna Kicken (1736-1797), dochter van de oorspronkelijke vruchtgebruiker, de koster Christiaen Kicken.
Het gezin Joannes en Anna Spronck-Kicken
Wellicht is het nog interessant, gelet op de sociale historie van ons dorp, een inkijkje te geven in het gezin van Joannes en Anna. Vermoedelijk zijn ze begin 1759 getrouwd, de exacte datum is niet bekend, omdat het huwelijksregister van de parochie Cadier uit die tijd verloren is gegaan.
Binnen het gezin worden zeven kinderen geboren, van wie de oudste, Pierre, op ruim driejarige leeftijd (22 april 1763) overlijdt. Op dezelfde dag dat het manneke dood gaat, baart moeder Anna opnieuw een zoontje. Hij wordt gelijk naar zijn overleden broertje Pierre genoemd. Deze Pierre (1763-1781) overlijdt op achttienjarige leeftijd. Van de overgebleven vijf kinderen blijven er vier ongehuwd: Maria (1761-1822), Anna (1767-1821), Christiaen (1769-1844) en Joannes (1775-1856). Alleen de jongste, Egidius Spronck (1777-1850), stapt in het huwelijksbootje. Hij huwt in 1803 met Maria van Proemeren. Verder is vermeldenswaardig dat de ongehuwde Anna op 37- en 41-jarige leeftijd bevalt van een dochtertje respectievelijk zoontje. Het meisje overlijdt vijf dagen na haar geboorte en het jongetje wordt maar vijf jaar oud.
Bij de volkstelling in 1796 wonen alle nog in leven zijnde gezinsleden in de voormalige pastorie.
Na het overlijden van vader Joannes Spronck in 1812 - moeder Anna was al vijftien jaar eerder overleden - blijft het vruchtgebruik van de voormalige pastorie bij de ongehuwde kinderen. Dat blijft zo tot het laatste kind, Joannes Spronck, in 1856 overlijdt. Dan melden zich de enige erfgenamen, de zes kinderen van Egidius en Maria Spronck -van Proemeren voor de nalatenschap. Die is zeker voor die tijd niet gering: 11000 gulden, waaronder twee huizen. Uit de regeling van de nalatenschap uit 1856 blijkt dat een zoon, Egidius, het maatschappelijk ver heeft geschopt; hij staat vermeld als kabinetschef van de Gouverneur is in Brussel. De overige vijf erfgenamen wonen in Cadier en Keer.
De oudste dochter uit het gezin Spronck-Van Proemeren, Anna Spronck, getrouwd met Johannes Geelen, gaat in de voormalige pastorie wonen. Deze komt na verloop van tijd in handen van haar nicht (tante-zegster) Helena Spronck (1863-1945) die in 1888 huwt met Mathijs Huls (1865-1938). Dit echtpaar krijgt negen kinderen, van wie de eerste maar een paar maanden oud wordt. Het gezin blijft er hun verdere leven wonen. Een paar maanden nadat Mathijs in 1938 overlijdt, trouwt zijn dochter Josephina met Leo Schreurs (afkomstig van Groot-Welsen). Zij gaan bij hun (schoon)moeder Helena inwonen en blijven er ook na haar overlijden in 1945 wonen.
De kinderen uit het gezin van Mathijs en Helena Huls-Spronck.
Vanaf links: Mathieu Huls, Bertha Oostenbach-Huls, Trinet Heusschen-Huls, Fien Schreurs-Huls, Julie Bemelmans-Huls, Anneke Kohl-Huls en haar echtgenoot Willem Kohl en priesterzoon Marcel Kohl, May Janssen-Huls, Pie Oostenbach.
Bruidjes onbekend.
Foto bij gelegenheid van de eerste H.Mis van pater Marcel Kohl.
Ten slotte
Bij de oudere Keerdenaren is de voormalige pastorie nog altijd bekend als beej Léike Sjruursj. Josephina en Leo overlijden kort na elkaar in 1982. Een aantal jaren eerder waren ze elders in Keer gaan wonen. Het gezin Gordijn betrok de voormalige pastorie, waar weer later het echtpaar Vermeulen -Goessens een restaurant begon. Onder de naam De Pastory is de zaak nu nog bekend. Tevens werd op een gedeelte van de achterliggende Meeseweijde een feestzaal (Salle de Fêtes) gebouwd.
Bronnen en literatuur:
- Archief Landen van Overmaas, Gichtregister jaar 1778
- Haesen Lei: Keerder Kroniek jrg VII, nr.2