’t Rooth 6

driehonderd jaar familiebezit

De geschiedenis van een boerenhoeve en haar bewoners

Door Lei Haesen

 

De werkgroep Foto’s heeft inmiddels alle bij de Kring bekende gevelstenen en andere huistekens in Cadier en Keer, Honthem, ’t Rooth en Antoniusbank “in kaart gebracht”. Aan deze stenen en andere tekens zal in de nabije toekomst zeker nog uitgebreid aandacht besteed worden. In dit artikel bekijken we slechts één van de woningen met een huisteken: ’t Rooth 6.

Het bebouwd gedeelte van ’t Rooth, in het verleden zoals veel dorpen omzoomd door boomgaarden (huisweiden), telde in 1796 zeventien boerderijen (klik hier voor de volkstelling 1796). Er woonden 91 personen, waaronder 35 kinderen jonger dan twaalf. Veertig jaar later stonden er acht woningen meer. Het gehucht is door de Nekami-mergelwinning nu gehalveerd. Verschillende monumentale gebouwen vielen daardoor ten offer aan de slopershamer. De nog bestaande woningen met de nummers 6, 9, 11 en 24 zijn van monumentaal belang.

 

troothstraat

“t Rooth

Rechts zien we achtereenvolgens de woningen van mevrouw Korn, de familie Engelbert en het witte huis op de achtergrond van de familie Nobben (voorheen café Beuken). Aan de linkerkant woonden de families George en Nederlands (na enige tijd onbewoond te zijn geweest zijn ze nu weer bewoond) en Speetjens.

 

 

De kapitale hoeve ’t Rooth 6 is opgetrokken uit mergel en was oorspronkelijk gebouwd rond een gesloten binnenplaats. Na een brand is het complex nu U-vormig en aan de achterzijde open. Momenteel onderzoeken wij nog of deze brand iets te maken had met de grote brand die in 1858 in dit gehucht woedde en meerdere woningen volledig in as legde.

Het woonhuis links is met begane gronds twee grote en twee kleine vensters met hardstenen omlijsting is het oudste deel van de hoeve en dateert vermoedelijk nog uit de tweede helft van de zeventiende eeuw.

 

tRooth6_800x529

’t Rooth 6

 

Het voorste deel van het woonhuis is onderkelderd en heeft een rondbogig gewelf van mergelsteen. Tussen de begane grond en de eerste verdieping bevindt zich tussen twee muurankers in de gevel een nis. Hierin stond vroeger een Mariabeeldje. Op de eerste verdieping zijn drie kleine vensters. Tussen het linker en het middelste venster zit een steen met het hartsymbool onder het IHS-monogram. IHS zijn de eerste drie letters van het Grieks voor Jezus, maar ook de Latijnse afkortingen van Iesus Hominum Salvator (Jezus, redder der mensen), Iesum habemus socium (wij hebben Jezus tot bondgenoot), in hoc signo vinces (in dit teken zult gij overwinnen) en in hoc salus (hierin ligt de zaligheid). Boven dit monogram zijn de sporen van nog een teken zichtbaar, mogelijk van een anker. De drie tekens vormen dan samen de symbolen voor geloof (IHS-monogram), hoop (anker) en liefde (hart).

In het mergelstenen middenstuk is een klein huispoortje, waarboven vroeger een steil oplopend fronton (driehoekige versiering) was aangebracht. In het middenstuk is ook een hoge rondbogige inrijpoort met mergelstenen rollaag. Via een overkapte doorgang leidde die voorheen naar de binnenplaats. De muur met het huispoortje en de inrijpoort is niet in verband gemetseld met het woonhuis links. Ook dit duidt op een latere aanbouw. De sluitsteen van de poort draagt de inscriptie: Goedifridus Vilvoy 1729.

 

trooth6_1_500x340

 

Sluitsteen van de inrijpoort in het middenstuk

 

De vleugel rechts met een tweede rondbogige inrijpoort met bakstenen rollaag was aanvankelijk de schuur met daarachter de stallen. In de top van deze gevel bevindt zich nog een kleine, ronde opening, die bij de bouw bewust is aangebracht. Het is een vlieggat en diende om uilen een vrije toegang tot de graanzolder te verschaffen. Vroeger werd de graanoogst in deze schuur opgeborgen. In de voor de boer rustige wintertijd werd gedorst en het graan op de zolder opgeslagen. Maar waar graan ligt, zijn ook muizen. Waar muizen zijn, zijn ook hun belagers (katten en uilen). De boer had een duidelijke voorkeur voor de uil. Katten vervuilden het graan en brachten schade aan aan de vroeger veel gebruikte strooien dakbedekking. Van de aanwezigheid van uilen ondervond de boer nauwelijks hinder. Een uil heeft verder jaarlijks wel duizend muizen nodig. Overigens huizen er momenteel nog steeds uilen op deze voormalige graanzolder.

Wij hebben al opgemerkt, dat het jaartal 1729 op de steen niet het bouwjaar van de hoeve kan zijn, gezien de ouderdom van het woonhuis links van de binnenplaats. Mogelijk duidt het jaartal op een uitbreiding of verbouwing van de boerderij of geeft het eenvoudig het jaar aan, dat Godefridus en zijn vrouw eigenaar van de hoeve werden. Kort daarvoor namelijk, in 1728, doneerden de ouders van de echtgenote van Godefridus de boerderij aan hun enige dochter.

Wie was Godefridus (Geurt) Vilvoij?

Hij was een zoon van Daniël, schepen en schatheffer te Wijlre en aldaar pachter van kasteelhoeve Cartils, en van Maria Barbara Houtermans. De functie van schepen is vergelijkbaar met de huidige functie van raadslid en die van schatheffer met ontvanger van gemeentelijke belastingen. Geurt huwde op 22 november 1718 in Margraten met Anna van Laar, enig kind van Willem van Laar en Cornelia de Bije van ’t Rooth. De ouders van Anna zijn de mij oudst bekende bewoners van de hier beschreven hoeve. Godefridus woonde na zijn huwelijk in bij zijn schoonouders, niet ongebruikelijk in die tijd. Waren zij de bouwers van het oudste deel van de boerderij of waren dat hun reeds overleden (schoon-)ouders Peters van Laer en Jenne Brouwers geweest?

 

troot6binnenplaats_496x375

Een kijkje op de binnenplaats anno 1998

  

Nadat Geurt in 1768 in zijn woning was overleden, werden zijn niet bepaald geringe bezittingen verdeeld onder de vier nog in leven zijnde kinderen. Dochter Maria Elisabeth Vilvoije, op 21 jarige leeftijd gehuwd met de elf jaar oudere in Keer geboren en in Cadier gedoopte Joannes Willems, kwam in het bezit van de boerderij op ’t Rooth en van ruim zes bunder land. Joannes Willems overleed in 1785 in de op 15 augustus 1825 afgebrande en niet meer herbouwde Gasthuishof onder Bemelen, een monumentale boerderij die gestaan heeft bij de wegkruising op het Gasthuis, op de hoek waar momenteel de put staat. Woonde hij hier als pachter? Hij werd in de kerk van Bemelen begraven. Zijn vrouw overleed op de Gasthuishof onder Wijlre en vond haar laatste rustplaats in het familiegraf in de kerk van Margraten.

Eén van hun kinderen, Gerard Willems, gehuwd met Maria Catharina Thijssens en hertrouwd met Maria Elisabeth Frins, werd de volgende eigenaar. Gerard en zijn tweede echtgenote overleden binnen één maand in 1810. Van de vier kinderen waren op het moment van overlijden van de ouders de oudste dertien en de jongste amper vijf jaar oud. Tot hun meerderjarigheid zouden een voogd en een toeziend voogd de belangen van deze minderjarigen behartigen. Reden waarom eerst in 1830 de verdeling van de nalatenschap plaatsvond. De hoeve werd in tweeën opgedeeld. Dochter Maria Gertrudis Willems, gehuwd met Servaas Haesen, ontving naast de huisweide ten oosten van het gebouwencomplex onder meer het woonhuis aan de straatzijde tot “aan de dubbele schouw” van een tweede huis en de schuur met stallen grenzend aan de weg en de huisweide. De andere dochter, Maria Elisabeth Willems, gehuwd met Petrus Linckens, ontving het overige gedeelte van de hoeve en de aangrenzende huisweide (zie situatieschets). Beide echtparen woonden reeds voor de deling op de boerderij.

 

troothtekening
deling van de hoeve in 1840

 

De Maastrichtse notaris die de erfenis van de ouders van de kinderen Willems in vier “loten” had opgedeeld, schreef in de akte dat ieder kind zijn of haar erfdeel door loting had verkregen. We zullen dit maar met een korreltje zout nemen. Het zou al te toevallig zijn, dat uitgerekend de twee kinderen die op de boerderij woonden (de andere twee waren elders gesetteld) juist die loten trokken, waar de hoeve bij betrokken was.

Om problemen in de toekomst te voorkomen, werden in de akte wel de nodige voorwaarden opgenomen. Zo moest Servaas Haesen onder meer een muur optrekken achter de dubbele schoorsteen om de zolders van beide huizen te scheiden en Petrus Linckens diende alle deuren die uitkwamen op het perceel van Servaas dicht te metselen. Beiden moesten wel het plaatsen van elkaars ladders op hun perceel gedogen om “hunne gebouwen te dekken”(reparaties aan de daken te verrichten), echter niet tijdens de oogsttijd. Zoon Hendrik Mathijs Haesen was de volgende bewoner van de boerderij. Hij huwde eerst met Maria Mechtildis Kikken en na haar overlijden met Anna Maria Smeets. Aardige bijkomstigheid: de ouders van zijn eerste vrouw waren de bezitters van de nog bestaande boerderij (met huisteken) in de Oondersjtraot (Dorpsstraat 46) in Cadier en Keer. Het enige kind uit het eerste huwelijk (Maria Helena) werd na het overlijden van haar moeder voor de helft eigenaar van de hoeve. Zij trouwde met Johannes Hubertus Heusschen van Keer en woonde eveneens in de Oondersjtraot.

Een zoon uit het tweede huwelijk, Lei Haesen, vestigde zich in Keer. Alle nog in ons dorp wonende naamgenoten zijn nakomelingen uit het huwelijk van deze Lei met Maria Helena Spronck.

Twee andere zonen uit het tweede huwelijk van Hendrik Mathijs Haesen, namelijk Hendrik Godefridus (Frits) en Joseph Hubertus Haesn (Bèr), beiden ongehuwd, waren de laatste twee die de boerderij tot in de jaren zestig zouden blijven runnen. Zij kochten van hun halfzus Maria Helena in 1920, de helft van het aan haar toebehorende gedeelte van de boerderij. Het gebouw raakte met het ouder worden van beide broers in verval. Met Frits en Bèr kwam ook een einde aan een familiebezit van bijna driehonderd jaar en van (minstens) zeven generaties bewoners.

Grondig uitgevoerde restauraties door de nieuwe kopers (eerst de familie Visser en later de familie Korn) laten het gebouw thans weer in de oude luister herleven. Tot voor kort woonde hier mevrouw Korn.

Van de na deling in 1830 ontstane boerderij is alleen nog het woongedeelte over, dat inmiddels verbouwd is tot een drietal appartementen. In het overzicht op de volgende pagina kunnen wij zien, dat een kleindochter van Petrus Linckens en Maria Elisabeth Willems eveneens de zevende en de laatste telg uit het geslacht van Laar-De Bije die, samen met haar man Franciscus Dobbelsteijn, een deel van het oorspronkelijke familiebezit bewoonde.

 

Schematisch overzicht van de bewoners van ’t Rooth 6:

 

1.     Willem van Laar
Tr. 18-09-1692 Cadier
Cornelia de Bie

â

2.     Anna van Laar
 Tr. 22-11-1718 Margraten

Godefridus Vilvoije

â

 3.     Maria Elisabeth Vilvoije

Tr. 09-01-1755 Margraten

Joannes Willems

â

 4.     Gerard Willems

Tr. 1) 27-09-1788 Wijlre

Maria Catharina Thijssens

Tr. 2) 07-02-1796 Heer

 Maria Elisabeth Frins

å                                           æ

5.    Gertudis Willems  
Tr. 18-02-1830 Amby
 Servaas Haesen
 5.   Maria Elisabeth Willems
 tr. 1830 Maastricht
 Petrus Linckens

â

 â 

6.    Hendrik Mathijs Haesen
Tr. 1) 24-05-1866 Bemelen
Maria Mechtildis Hubertina Kikken
 Tr. 2) 09-05-1877 Strucht
Anna Smeets
6.   Maria Gertrudis Linckens
 tr. 26-06-1867 Margraten
Nicolaas Hubertus Schijns
 ( hertr. Johanna Nelissen)
uit 2e huwelijk

 â

 â

7.    Hendrik Godefridus Haesen
En broer Joseph Hubertus Haesen
 (beiden ongehuwd) 
 7.  Maria Elisabeth Schijns 
tr. 31-12-1903 Maastricht
Franciscus Hubertus  Dobbelsteijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bronnen:

A.G. Schulte, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst: Margraten, Mheer en Noorbeek, Zwolle 1991, pag. 160-162

GAM: Notarieel Archief, notaris N.C.M. van Hees, akte d.d. 15-07-1830

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME