Geloofsleven
B & B te C(adier)
door Jacques Aussems (Arensgenhout)
aan deze oude kerk van ’t Heilig Kruis;
altaren zijn met zwier tezaam geweven
tot golven, barstensvol verheven bruis *;
haar schilderijen moeten mensen stichten *
en abt Dubois wil zo Cadier verplichten *.
vereert de Moeder Gods, de Moedermaagd;
en Zij beziet, ontwapenend en teder,
hoe deze monnik Haar om wijsheid vraagt;
hij wordt verhoord en zal Haar Lof bezingen
en met geschriften ook de kijkers dwingen *.
zo krijgt een jongeling door hem weer lucht;
het volk zal hem voor al zijn daden danken,
patroon voor keel- en muzikantenzucht *;
een keizer kan die volkse eer niet dulden
en laat de martelarenkroon vergulden *.
haar inhoud kwam uit ’t vrome Klare Dal;
wie deze boodschap tot zich neemt zal vonken
als vreugdevuur, dat nooit meer doven zal;
zo redden Blasius en Bernard zielen,
men ziet, uit eerbied, zelfs de paarden knielen.
*bruis, hartstocht
*stichten, in godsdienstig opzicht verheffen
*verplichten, tot dankbaarheid houden
*dwingen, voortdurend aandringen
*-zucht, sterke uitademing
*vergulden, als goud doen glanzen
Het gedicht over Cadier is gericht op een tweetal prachtige schilderingen, die in de achttiende eeuw de zij-altaren sierden van de aan het H. Kruis gewijde kerk. Informatie hierover ontleende ik in eerste instantie aan Archeologische wandelingen door Limburg. CADIER, opgenomen in De Maasgouw van 21 juni 1884 (6e jg, nr. 223).
De schrijver meldt over deze schilderingen, dat de ene H. Bernardus voorstelt, die voor de Madonna is geknield. De schildering is gedateerd 1719 en is afkomstig uit de abdij van Val-Dieu (Godsdal). Op het schilderstuk komt ook het wapen voor van abt Dubois (drie bomen van sinopel op een veld van zilver met de spreuk Recte et fortiter ( Recht en moedig), die de schenker ervan geweest zal zijn. De schilder van dit doek is G. Lamine. Diens naam komt ook voor met hetzelfde jaartal 1719 op het schilderstuk van het andere zijaltaar en eveneens afkomstig uit Val-Dieu. Het stelt vermoedelijk Sint-Blasius voor, die vergezeld is van een raaf. Deze heilige wekt een kind uit de dood op. In het verschiet ziet men een paard dat voor hem knielt.
De Cisterciënser abdij van Val-Dieu (in het Keerder dialect: Goeëdsdel (Godsdal).
Foto 1929, Katholieke Illustratie
De H. Bernardus is overal bekend met de toevoeging ‘van Clairvaux’, omdat hij in 1115 komende vanuit de moederabdij der Cisterciënsers te Citeaux, in de Absinth-vallei een open plek in het woud vond, besproeid door een heldere beek. Dit was het Klare Dal, waarnaar Clairvaux is genoemd. Hier bouwde hij een abdij en hij werd de eerste abt ervan. Tijdens de bouw schreef Bernardus zijn ontroerende Lof van Maria, een commentaar op het Evangelie van Sint Lucas, dat over de boodschap van de engel verhaalt. Hij wordt een beroemd prediker, o.m. van de tweede kruistocht. Sint-Bernardus sterft in 1153 en wordt al op 18 januari 1174 heilig verklaard.
(Uit:Met de heiligen het jaar rond door Dom J. Hyben O.S.B. e.a., Uitg. Paul Brand, Bussum, 1954).
Het Sint-Blasiusaltaar.
Fragment van het interieur van de oude parochiekerk.
Foto 1929, Katholieke Illustratie
De H. Blasius was bisschop van Sebaste en werd onder keizer Licinius in 316 ter dood gebracht. Van deze heilige wordt verteld, dat hij een jongen die in doodsgevaar verkeerde omdat hij een visgraat in de keel had, wonderdadig heeft genezen. Daarom wordt hij vereerd als patroon tegen keelziekten. In de Vlaamse volksverering is Blasius ook vaak de patroon van de muzikanten. Wellicht omdat de naam van de heilige refereert aan het blazen op deze instrumenten. Velen kennen nog de zogenaamde Blasiuszegen, het kerkelijk gebruik, dat na 1600 in de R.K. kerk is ontstaan. Op 3 februari, de feestdag van de H. Blasius wordt deze zegen gegeven. De priester houdt twee gekruiste kaarsen (in de vorm van een X) onder de kin van de gelovige en bidt dat deze persoon op voorspraak van de H. Blasius vrij mag blijven van keelpijn en alle mogelijke andere ziekten.
De metriek en het rijmschema van mijn gedicht zijn globaal geënt op die van het gedicht Op de Schoonheid van Johan Moorman (1696-1743). De zesregelige strofen zijn jambisch van metriek en vijfvoetig. Het rijmschema is gekruist met een afsluitend paar en het rijm is afwisselend vrouwelijk en mannelijk met de beide laatste regels vrouwelijk (ababcc).
Kapel van het Missiehuis na de brand (1954)
Namens de redactie: Simon Peters
Volgens een notitie van Mathieu Spronck (va Sjiel va Nandsje) uit 1988 is het hoofdaltaar van de oude kerk overgeplaatst in de huidige nieuwe kerk, maar de beide zij-altaren niet. Een van deze zij-altaren zou teruggegeven of verkocht zijn aan de abdij van Val-Dieu (waar de drie altaren ook vandaan kwamen), maar onze speurtocht in Val-Dieu heeft vooralsnog niets opgeleverd: men weet daar van niets. Het andere zij-altaar werd in de nieuwe kerk geplaatst, links onder het oude oksaal (tegen de sacristie aan), maar op het moment van plaatsing (1958) was het bovenstuk met de schildering reeds verdwenen (verkocht door pastoor Frissen met medewerking van een amateur-antiek-handelaar). In 1962, begin januari, is dit altaar samen met de kerststal die ervoor stond totaal verbrand.
Sjef Ubaghs, José Schoenmmakers-Everaers, Jean Keulen, fam. Spronck-Beijers en Jean-Marie Fastré historicus in Val-Dieu.