Rond overlijden en begraven (1)

Aantekeningen van pastoor Wijnand Kikken (3)
door Lei Haesen

In de eerste twee bijdragen is aandacht besteed aan de notities van pastoor Kikken rond geboorte en doop, met name aan de gebeurtenissen en omstandigheden die hem bijzonder troffen. Nog meer geldt dit voor zijn opmerkingen bij de sterfgevallen Hieruit blijkt opnieuw dat hij goed op de hoogte was van de levenswandel van zijn parochianen en met hen meeleefde en meevoelde. Hij was vooral begaan met het lot van de armen, zieken en alleenstaande ouderen.
Een enkele keer is een bestraffende ondertoon in zijn aantekeningen hoorbaar, meestal echter zijn het troostende en positieve woorden. Bij tragische gebeurtenissen verhaalt hij vaak, soms zelfs uitgebreid, de oorzaak van het overlijden.

Het laatste sacrament of H. Oliesel
Voor onze gelovige voorouders was het van groot belang vrij van zonden te zijn om in de hemel te komen. Daarom ontving de stervende de laatste sacramenten: de biecht, H. Communie en H. Oliesel. Dat gold niet voor kinderen tot rond zeven jaar, waarover dadelijk meer.
Zondevergeving en doodsgevaar werden, in tegenstelling tot tegenwoordig, sterk benadrukt. De angst om eeuwig te schroeien in de hel was groot. Pastoor Kikken verhaalt zelfs enkele malen hoe een in doodsgevaar verkerende parochiaan luid om een priester riep om nog te kunnen biechten, zoals veldwachter Matthias Smeets uit Bemelen. Hij overleed zeer waarschijnlijk aan een longontsteking (de pastoor spreekt van een zware hoest op de longen, terwijl hij acht dagen geleden nog kerngezond was). Met zijn laatste levenskrachten uitte Matthias nog woorden van berouwen liefde jegens God.

 Kon de zieke helemaal niet meer spreken, dan gaf de pastoor sub conditione (onder voorwaarde) de absolutie en werd de persoon gezalfd. Ook de reden dat een stervende niet meer de communie kon ontvangen, bijvoorbeeld door hevige hoest of braakneigingen, noteerde hij in het register van overlijden. Een enkele maal reageert de parochieherder enigszins geïrriteerd, omdat hij te laat gewaarschuwd was en niet meer de laatste sacramenten kon toedienen. Een andere keer weer betreurt hij het, dat hij niet tijdig bereikt kon worden en ook de koster in het veld aan het werk was.

jrg7blz153a

Twee gekoppelde, onversierde olie busjes van zilver uit het midden van de negentiende eeuw, met onder de voet het merk H D
(parochiekerk Cadier en Keer).

Gebruiken
Uit de aantekeningen blijkt dat de zieke tijdens de bediening een gewijde, brandende kaars, een kruis (beeld) of een Maria-scapulier vasthield. Zij werden ook met kaars, kruis of scapulier in hun gevouwen handen begraven.
Van een gebruik, opgetekend na het overlijden van Lambertus Thijssen, weduwnaar van Maria Sme(e)ts, is vermoedelijk geen sprake geweest. Na de dood van de reeds enige tijd blinde Lambertus, die niet graag over het naderende einde hoorde vertellen, lag er geld op zijn borst. "Door wie het daar neergelegd is, weten wij niet", aldus de pastoor. Vrijwel zeker is het, dat het geld er niet is blijven liggen.
De dode werd thuis afgelegd en opgebaard op het bed waarin hij zijn doodstrijd had gestreden. Het afleggen van het lichaam en het waken bij de overledene was een familie- en burenplicht.

In de parochie Heer en Keer was het de gewoonte drie kruisjes van stro te leggen op het hoofd, het hart en de voeten van de opgebaarde.Het is niet onwaarschijnlijk dat dit gebruik ook in Cadier plaatsvond. De meeste gewoontes waren immers niet dorpsgebonden, maar ook gebruikelijk in de omliggende plaatsen, zij het soms met kleine verschillen.
Gestorvenen werden om hygiënische redenen in die tijd reeds de volgende dag of de tweede dag na het overlijden begraven.

Een teken van God?
Op zaterdag 14 juli 1685 overleed op de Sangerij Guilielmus Koemans, gehuwd met Agnes Smeets, weduwe van Willem Frederix.
Pastoor Kikken stond kort voor het overlijden in de woning te praten met diens echtgenote en andere aanwezigen. Hij schrijft onder de akte van overlijden, dat zij plotseling een hevig geluid hoorden in de graanschuur boven hun hoofden. De zoldering leek in te storten. Zij haastten zich naar de doodzieke Guilielmus, die na een aantal diepe zuchten zijn laatste adem uitblies. De pastoor zag hierin een teken van een engelbewaarder, die hen waarschuwde dat de man ging sterven en dat er niet gekletst moest worden op momenten dat mensen in doodstrijd verkeerden. Hij besluit met de woorden: "Mage God mij vergeven". Guilielmus Koemans werd in de kerk voor het Mariaaltaar (zijaltaar) begraven.

Een soortgelijk voorval heeft Wijnand Kikken eveneens in het register van overlijden van Cadier opgetekend. Als kapelaan van Sint Geertruid bracht hij met de pastoor in 1678 aldaar een bezoek aan een doodzieke man. Ook toen stonden zij met de vrouw in de keuken te praten en hoorden zij een wonderlijk gekraak boven zich, zodat het leek alsof er stof van de zoldering in de keuken vloog. Verbijsterd renden zij naar het slaapvertrek en waren net op tijd om te zien dat de man zijn leven aan zijn Schepper teruggaf.

De laatste wens
Het kwam regelmatig voor dat op het eind van het leven, vaak zelfs nog op het sterfbed, onze gelovige voorouders een testament door de notaris lieten opmaken. In deze laatste wilsbeschikking werden niet alleen de roerende en/of onroerende goederen verdeeld, maar de erfgenamen ook vaak verplicht na het overlijden voor de zielenrust van de gestorvene missen te laten lezen. Pastoor Kikken vermeldt een aantal malen die laatste wens, waarschijnlijk omdat er geen akte was opgemaakt en hij op die manier er toch verzekerd van wilde zijn, dat de laatste wil van de gestorvene uitgevoerd werd.

jrg7blz155a

Schilderij in onze parochiekerk:
een engelbewaarder staat een op een bed gelegen stervende terzijde, terwijl hij naar de hemel wijst.

(Schildering op doek uit het laatste kwart van de achttiende eeuw, afkomstig uit de abdij van Valdieu. In de linker benedenhoek het wapen van Nicolaas Delcour, abt van Valdieu, 1778-1790).

Maar ook 'kleine' wensen zijn door hem opgetekend. Een aantal voorbeelden:
De reeds doodzieke Margaretha Aussems wilde op 25 februari 1695 nog één keer naar de kerk gedragen worden om het misoffer bij te wonen. Na afloop, omstreeks twaalf uur, overleed zij. Zij was een zeer vrome vrouw die vaak de kerkdiensten bijwoonde en nauwgezet het Mariabeeld versierde, aldus de pastoor. De in 1616 geboren Margaretha was gehuwd met Leben Hustin, oud-schout van Cadier.

Ontroerend is de notitie bij het overlijden van de vijfjarige Cornelia, een dochter van Joannes de Bije en Agatha Horsels uit Honthem. Op de laatste dag van haar leven in mei 1687 uitte zij de wens naar de buren gedragen te worden om van hen afscheid te kunnen nemen.

Toen Maria IJlen van Honthem haar einde voelde naderen, knaagde blijkbaar haar geweten. Zij leefde in onmin met haar man Nicolaas Sapping. Voor zij op 7 juni 1711 overleed, uitte zij de wens zich met haar echtgenoot te verzoenen.

De armen werden niet vergeten. Maria Lijnen uit Honthem, gehuwd met Renerus Blom, wenste op haar sterfbed in 1722 dat na haar uitvaart vier vaten graan bestemd moesten worden om brood te bakken en dit aan de armen uit te delen.

De 17-jarige Catharina Scruers uit Honthem, een dochter van Nicolaes Scruers en Catharina Aussems, stierf op 19 juni 1730. Zij wilde graag dat er brandende kaarsen voor het beeld van Maria geplaatst werden.

Bij het overlijden van Maria Lemmens in 1733 staat vermeld dat zij haar kleren en haar aandeel in de woning naliet aan haar zus Catharina.

Hoed u voor die plaats!
Ook vroeger versmaadden onze voormalige dorpsbewoners een glaasje brandewijn of een pint bier niet. Onze vrome pastoor zal ongetwijfeld ook wel eens een keer een beetje aan Bacchus geofferd hebben. Het moest echter niet te gek worden. In de overlijdensakte van Petrus Houben (24 november 1708) zijn om die reden zijn woorden minder vleiend.
Petrus Houben (1657-1708), een zoon van Joannes Houben en Joanna Pelsers, was in 1701 voor de derde keer gehuwd. Zijn vrouw Ida Derdaenen was ruim vier maanden voor zijn overlijden nog bevallen van een tweeling, een jongetje en een doodgeboren meisje. De zon- en feestdagen bracht Petrus door met drinken en kaartspelen en keerde hij steeds te laat huiswaarts. De blijkbaar bepaald niet christelijke levenswandel van Petrus was een doorn in het oog van pastoor Kikken, mogelijk nog versterkt door een eerder voorval. In november 1690 werd de ruim een maand oude Joanna Houben, dochtertje van genoemde Petrus Houben en zijn tweede echtgenote Maria Riems, zonder enige kerkelijke ceremonie door een leek begraven. De pastoor spreekt hier schande van. In afwezigheid van de ouders droeg hij de volgende dag een engelenmis op.

jrg7blz157

Herbergscène, schildering van Adriaen Brouwer (1605-1638)

De ruim 80 jaar oude Ernestus Vrancken (1642-1724) van Cadier had de gewoonte iedere dag het café te bezoeken. Op nieuwjaarsdag 1724 had hij reeds vóór de eucharistieviering in het café wijn gedronken. Buiten gekomen viel hij op zijn gezicht. Men droeg hem terug de herberg binnen, waar hij de laatste sacramenten ontving en waar hij zonder nog een woord gezegd te hebben op ellendige wijze overleed.

Aardig detail (door de pastoor overigens niet vermeld): Ernestus was gehuwd met Petronella Kicken, een zus van Wijnand.
Ruim zes weken later, op 17 februari op vetten donderdag (de donderdag voor de vasten), nam de 'aan de drank toegewijde' Matthias Wijsen uit Keer, gehuwd met Maria Tessers, deel aan een drinkgelag in Cadier. Hij verliet 'vol brandewijn en bier' de kroeg. De volgende dag trof men hem dood aan in een poel bij Custersheuffke.
In beide laatste gevallen eindigt de pastoor de inschrijving in het register van overlijden met een vermaning tegen het regelmatig bezoeken van deze drankgelegenheden met de toepasselijke woorden:
"Hoed u voor die plaats!"

Kluizenaars
Pastoor Kikken vermeldt het overlijden van drie kluizenaars, allen in Bemelen begraven.
1. Joannes Lammersen, een bekeerd calvinist uit Enkhuizen, woonde in de berg (mergelgroeve) te Sint Antoniusbank. Hij overleed op 9 januari 1704 in het huis van jonkheer de Selys.
2. Franciscus Richal, mogelijk de opvolger van Joannes Lammersen overleed op 17 maart 1726 'in de berg'.
3. Op 4 februari 1723 werd in de grub de kluizenaar Henricus van Mechelen dood aangetroffen.

In de tijd van Kikken woonde ook in Keer een kluizenaar. In 1717 kocht broeder Anthoni Cleijn, kluizenaar en woonachtig in Keer, een huis van Lenart Houben, gehuwd met Odilia Meijs. Vijf jaar later verkocht hij de woning weer aan Keerst Herben en echtgenote Jen Meulejans. In de akte wordt hij nu Anthonius Klinck genoemd.

Aan het overlijden van Joannes Lammersen besteedt hij extra aandacht. Joannes, bekeerd van het calvinisme tot het katholicisme, liet 's winters bij elk kerkbezoek zijn sandalen buiten aan de deur staan en ging met blote voeten naar binnen. Hij werd op het koor van de kerk van Bemelen begraven, rechts naast het hoofdaltaar.
Pastoor Kikken tekende zelfs een portret van deze kluizenaar, gekleed in een pij, met een kruisbeeld in zijn rechterhand en een geselriem over zijn linkerarm; bij zijn hoofd de H. Geest in de gedaante van een duif en de woorden: "Joannes, volg Mij ". Onder de geselriem staan links de woorden (vertaald): "Hij was omgord met ijzeren ketenen". 
Pastoor Kikken schrijft verder: "Ieder, die Mij belijdt bij de mensen, hem zal ook Ik als de mijne erkennen bij Mijn Vader die in de hemel is. En Joannes heeft Hem beleden en als een dwaas heeft hij gewoond tussen de mensen. Hij leefde, gekleed in een armzalige pij, zich alles ontzeggend, in de berggrotten van Bemelen en ik, W. Kikken, die dit zelf gezien heb, getuig dit".

jrg7blz159

Armen
Door het ontbreken van sociale voorzieningen waren velen op oudere leeftijd voor verzorging of levensonderhoud afhankelijk van hun kinderen of andere naaste familie. Waren deze er niet of waren de familieverhoudingen verstoord, dan verviel men niet zelden in grote armoede en in ellendige omstandigheden. Wijnand Kikken maakt hier veelvuldig melding van. Wij geven weer een aantal voorbeelden.
Op 24 januari 1687 werd in haar woning in Keer Gertrudis, echtgenote van Caspar Weernars, levenloos aangetroffen. Letterlijk zegt de pastoor dat de in ellendige omstandigheden levende vrouw van armoede gestorven is.
Jacobus Bemelmans, een arme en ongehuwde jongeman, lijdend aan dysenterie en liggend op stro in de schuur van Lambertus Thijssen in Cadier, overleed op 29 september 1688.
De ongehuwde oud-koster van Bemelen, Robertus Hardmans, bracht in grote armoede en 'naaktheid' de dagen en nachten door onder de blote hemel op de heuvels en in de bossen en grotten in de omgeving. De vrome man, gewend de rozenkrans te bidden ter ere van Maria, overleed op 1 februari 1725. Pastoor Kikken gelooft om die reden, dat "de Moeder van Barmhartigheid de arme Robertus op de vooravond van Maria Lichtmis geroepen heeft uit dit tranendal en hem naar de hemel heeft begeleid".
De ongehuwde Maria Magermans had tijdens haar leven al veel geleden, toen zij op 4 mei 1724 eenzaam en in armoede stierf in haar huisje te Honthem.

Naamlozen
Jongemannen en -vrouwen uit arme gezinnen verlieten vaker hun geboorteplaats in de hoop elders werk te vinden en een beter bestaan op te bouwen. Een deel geraakte ongewild tot de bedelstaf. Rondtrekkend van dorp naar dorp probeerden anderen in het hoogseizoen op de grotere hoeven tegen kost en inwoning (tijdelijk) werk te vinden. Inwoning betekende toen een plekje in een stal of schuur. Pastoor Kikken getuigt hiervan, wanneer hij het overlijden van deze kanslozen in zijn register optekent. Vaak kent hij alleen de voornaam en soms zelfs die nog niet.
Op 11 juli 1691 overleed temidden van de beesten in de stal een (naamloos) meisje, dat door jonkvrouw De Selys in haar huis was opgenomen. Een arme vrouw, Maria genoemd, stierf op 5 november 1702 in de stal van de familie Van Geleen te Keer en in hetzelfde jaar een (naamloze) arme jongeman uit Wallonië in een schaapsstal op het Gasthuis. Voor hen zal waarschijnlijk geen doodskist gemaakt zijn.
Dat lezen wij ook bij een vreemdeling, wiens naam wel bekend was (Vincentius Neering). Hij werd in 1723 op het kerkhof begraven op een laag stro. Wel noteert de pastoor dat hij de volgende dag voor hem een mis gelezen heeft. Ook bij een dood aangetroffen militair in Bemelen in een weiland bij de herberg bij het bos schrijft hij in 1709, dat deze in het graf gelegd is op een bundel stro.
In de jaarrekeningen van de schepenbank Cadier komen wij vanaf 1720 bij de uitgaven een post tegen van jaarlijks gemiddeld 10 gulden ten bate van de pastoor "voor diensten aen de gemeijnde gedaan ". Om welke diensten het gaat, is niet duidelijk. Mogelijk betreft het hier een tegemoetkoming in de kosten van het begraven van deze 'naamlozen' en/of arme parochianen.

Bizar, bijzonder aangrijpend en bijna ongeloofwaardig is het gebeuren rond het dienstmeisje Anna (meer gegevens zijn de pastoor niet bekend). Zij overleed op 29 september 1722. Na haar overlijden ontdekte men in haar slaapplaats een overleden jongetje. Welk drama zich hier heeft afgespeeld, laat zich raden. Het dienstmeisje had haar zwangerschap, waarschijnlijk uit vrees voor sancties, angstvallig geheIm gehouden. Zij koos er blijkbaar voor in het geheim te bevallen om misschien daarna haar kindje te vondeling te leggen of af te staan, maar de bevalling werd moeder en zoontje fataal.
Het zou niet de eerste keer zijn dat een kindje door de wanhopige jonge moeder te vondeling werd gelegd. Op 9 oktober 1688 werd op de trappen van het kerkhof te Bemelen een meisje gevonden, dat de volgende dag de doopnaam Maria kreeg. Op 18 oktober 1699 overleed in Keer in de woning van vroedvrouw Joanna Houben het te vondeling gelegd meisje Maria, dochter van onbekende ouders. Ook kwam het voor dat een ongehuwde moeder haar kindje 'afstond'. Bij het overlijden van Mathias Spurius tekent de pastoor aan, dat het jongetje van een of ander meisje uit Maastricht was, maar opgevoed werd in het gezin van Adolphus Crommen in Keer.

(wordt vervolgd)

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME