door Fons Meijers
In de eerste helft van de negentiende eeuw was Cadier en Keer een boerendorp met minder dan 600 inwoners. In die tijd werden heel veel kinderen geboren, maar de sterfte onder de mensen was ook bijzonder groot. Vooral kinderen stierven bij bosjes.
In dit artikel wordt eerst een indruk gegeven van Cadier en Keer rond het jaar 1850. Daarna wordt het verloop van de geboorte en van de sterfte in ons dorp in de periode 1833-1852 geschetst. De kindersterfte krijgt speciale aandacht.
In een volgend artikel komt de zuigelingensterfte aan de orde. En in een derde artikel wordt geprobeerd inzicht te geven in de oorzaken van de grote zuigelingensterfte in ons dorp in die tijd.
Cadier en Keer rond 1850.
Het dorp Cadier en Keer vormde tezamen met Sint Antoniusbank (in de volksmond: 't Gehuug) de gemeente Cadier en Keer. Het dorp Cadier en Keer bestond uit niet meer dan vier straten: de Väörsjtraot (Kerkstraat), de Oondersjtraot (Dorpsstraat), de Echtersjtraot (Limburgerstraat) en de Sjtieëwieëg (Rijksweg). Aan de Sjtieëwieëg woonden maar weinig mensen. Het grootste deel van de inwoners woonde in die tijd in de drie andere straten.
Rond 1850 had de gemeente Cadier en Keer iets meer dan zeshonderd inwoners. (Ter vergelijking: momenteel telt Cadier en Keer ongeveer 3700 inwoners). Deze leefden in ongeveer 140 huishoudens, waarvan driekwart als gehuwden (zie tabel 1). Eén op de vijf voerde een huishouden als weduwe of weduwnaar. Het aantal ongehuwde mannen en vrouwen in ons dorp was, in vergelijking met elders, niet groot.
De mensen in Cadier en Keer leefden in die tijd in hoofdzaak van de landbouw. In 1850 was bijna de helft van de werkenden in Cadier en Keer landbouwer (zie tabel 2). Van de overigen was het grootste deel als dagloner, dienstknecht of huishoudster ook in het boerenbedrijf werkzaam. Daarnaast waren er wat ambachtslieden (een aantal schoenmakers, enkele timmerlieden en kleermakers, een haammaker, een radenmaker, een hoefsmid en een hovenier), een veldwachter, een paar herbergiers, een winkelier, een onderwijzer, een rechtsgeleerde,een pastoor en een kapelaan.
Tabel 1. Huishoudens in 1850.
aantal | in % | |
Gehuwd Ongehuwd Weduwe/weduwnaar |
103 10 28 |
73 % 7 % 20 % |
Totaal | 141 | 100 |
Tabel 2. Werkenden in 1850.
Beroepen | aantal | in % |
landbouwers dagloners dienstknechten huishoudsters ambachtslieden overigen |
59 30 5 7 18 9 |
46 23 4 5 14 7 |
Totaal | 128 | 100 |
Het bestuur.
Het gemeentebestuur van Cadier en Keer werd rond 1850 gekozen volgens het zogenaamde censuskiesrecht. Dat hield in dat alleen inwoners die een bepaalde som belasting betaalden (dus de rijkere inwoners), kiesrecht hadden. In onze gemeente waren dat niet meer dan vierentwintig (mannelijke) personen.
Uit deze vierentwintig mannen werden zeven personen in de gemeenteraad gekozen. De leden van de gemeenteraad benoemden vervolgens uit hun midden twee wethouders. De burgemeester werd door de koning benoemd. Net als de wethouders oefende de burgemeester zijn ambt uit naast zijn feitelijke beroep.
Bij dit kiessysteem sponnen sommige families in onze gemeente goed garen. Eén van die families was de familie Vliegen. In 1836 werd timmerman Egidius Vliegen, nadat hij een jaar of vijf wethouder was geweest, burgemeester van Cadier en Keer. Hij is dat tot 1847 gebleven. Enkele jaren na zijn burgemeesterschap werd hij tot gemeentesecretaris benoemd. Dat is hij gedurende zestien jaar gebleven. Later is zijn oudste zoon, die naar hem was vernoemd, in de voetsporen van zijn vader getreden. Deze Egidius junior was eerst hoofdonderwijzer, maar die functie heeft hij moeten opgeven, omdat hij, vanwege zijn slechte tanden, voor de leerlingen moeilijk te verstaan was. In 1887 werd hij burgemeester en tevens secretaris.
Jacobus, de tweede zoon van de burgemeester/timmerman Egidius Vliegen senior, heeft als raadslid eveneens deelgenomen in het bestuur van de gemeente. Ook het petekind van de burgemeester is raadslid geweest.
De opvolger van Egidius Vliegen senior als burgemeester van Cadier en Keer was landbouwer Joannes Schreurs. Deze is gedurende tien jaar burgemeester geweest. Deze burgemeester heeft geen familieleden in het gemeentebestuur gehad, maar wel hebben twee broers en een petekind bij de gemeente gewerkt. Eerst heeft zijn oudste broer Petrus, als kantonnier, zijn loon van dagloner kunnen aanvullen.
Daarna heeft zijn jongere broer Wilhelmus, die herbergier was, de functie van kantonnier van Petrus overgenomen. Nog later is het petekind van de burgemeester, de tweede zoon van zijn broer Petrus, als veldwachter aangesteld.
Onder burgemeester Schreurs was Joannes Brouwers, die ook landbouwer van beroep was, één van de twee wethouders. Hij is Schreurs als burgemeester in 1855 opgevolgd. De andere wethouder was Joannes Everaerts. Deze werd, nadat hij vanaf 1843 raadslid was geweest, in 1851 wethouder.
De invloed van de families reikte verder dan het bestuur van de gemeente. Zo was rond 1850 wethouder Joannes Brouwers ook lid van het kerkbestuur. Mathijs Schreurs, een broer van burgemeester Joannes Schreurs, zat eveneens in het kerkbestuur, samen met Petrus van Promeren, die weer een broer was van zijn vrouw. Ook Egidius Vliegen was gedurende een reeks van jaren kerkmeester.
Leven en dood in 1833-1852
Zeer hoog geboortecijfer.
In de periode 1833-1852, de periode die in dit artikel onder de loep wordt genomen, werden in ons dorp gemiddeld zeventien kinderen per jaar geboren. Afgezet tegen het aantal inwoners was dat 2,8 %. Dit is ruim 3 1/2 keer zo hoog als het tegenwoordige geboortecijfer van de gemeente Margraten (0.78%). Anders gezegd: om op het geboorteniveau van 1833-1852 te komen, zouden er in de huidige gemeente Margraten per jaar 380 kinderen moeten worden geboren in plaats van de 108 die nu worden geboren.
Het aantal kinderen dat werd geboren wisselde nogal sterk in de loop van de tijd. Uit onderstaande grafiek 1 blijkt, dat er tussen 1833 en 1852 een vijftal jaren was, waarin elk jaar meer dan twintig kinderen (levend) werden geboren.
Vooral de periode 1841 tot en met 1845 is een vruchtbare tijd geweest. In die vijf jaren werden 106 kinderen geboren; dit is gemiddeld 21 per jaar. Na 1845 is overigens het aantal geboortes tot 1849 sterk in omvang afgenomen.
Ook zeer hoog sterftecijfer.
In Cadier en Keer werden in de onderzoeksperiode niet alleen veel kinderen geboren, maar er stierven ook veel mensen. Tegenover de 17 kindjes die gemiddeld per jaar werden geboren, stond een sterfte van gemiddeld 16 1/2 personen per jaar. Het sterftecijfer (in procenten van de bevolking) lag daarmee over de gehele periode, gemiddeld genomen op zo een 2,75%. Dat is bijna 41/2 keer zo hoog als het huidige sterftecijfer van de gemeente Margraten. (0,62 %).
grafiek 1
Uit grafiek 2 is het verloop van de sterfte van jaar tot jaar af te lezen.
Het blijkt dat in de jaren 1840 tot en met 1842 geweldig veel mensen zijn gestorven; in drie jaar tijd 77 mensen. Het topjaar wat betreft aantal sterfgevallen is echter het jaar 1845 geweest, toen binnen dat ene jaar dertig mensen stierven. Het recordseizoen was de winter van 1844-1845, toen van november 1844 tot en met maart 1845 drieëntwintig mensen zijn gestorven. Opvallend is dat het toen voor het grootste deel jonge mensen tussen acht en twintig jaar waren die deze winter niet hebben overleefd. Op mogelijke oorzaken wordt in een volgend artikel ingegaan.
In totaal zijn er van 1840 tot en met 1845 in ons dorp, waar toen minder dan 600 mensen woonden, liefst 135 mensen gestorven. Dat betekent dat in zes jaar tijd meer dan 1/5 van het aantal inwoners de dood vond.
Grafiek 2
Gemiddeld 34 1/2 jaar.
Om een beeld te kunnen geven van wat de sterfte in die tijd voor de gemeenschap Cadier en Keer betekende, moet niet alleen naar het aantal sterfgevallen worden gekeken, maar ook naar de leeftijd waarop de mensen stierven. Uit de cijfers van de Burgerlijke Stand blijkt dan, dat in de onderzochte periode de mensen in ons dorp, gemiddeld genomen, niet ouder werden dan 34 1/2 jaar. Dat is nauwelijks meer voor te stellen in een tijd waarin mannen gemiddeld 76 en vrouwen 81 jaar oud worden.
De vraag die bij zo een lage gemiddelde leeftijd snel opkomt, is of deze het gevolg was van het 'niet oud worden' van volwassenen of van een grote sterfte onder kinderen. Een grote kindersterfte drukt immers de gemiddelde leeftijd van de inwoners in sterke mate. Om die vraag te kunnen beantwoorden is in grafiek 2 voor elk van de jaren 1833 tot en met 1852 tevens aangegeven hoeveel kinderen zijn gestorven. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen kinderen die als levenloos zijn geregistreerd; zuigelingen in de leeftijd tot één jaar en kinderen tussen één en twaalf jaar.
Het blijkt dat van de zestien sterfgevallen die zich in die tijd gemiddeld per jaar voordeden, het in zeven gevallen ging om kinderen tot twaalf jaar. Anders gezegd: bijna de helft (43 %) van de mensen die in die tijd stierven, bestond uit kinderen. Ook in het rampjaar 1845 was bijna 40% van de dertig personen die toen zijn gestorven jonger dan twaalf jaar. In 1842 was zelfs tweederde van het aantal gestorvenen nog kind. Het is daarmee duidelijk dat kindersterfte een belangrijke oorzaak was voor de lage gemiddelde leeftijd van de inwoners van Cadier en Keer in die tijd.
overleden kind.
Het grootst was de sterfte onder zuigelingen. Van de zeven kinderen die gemiddeld per jaar stierven, waren er vier zuigelingen in de leeftijd tot één jaar. Verder zijn tussen 1833 en 1852 niet minder dan vijfentwintig kindjes bij de Burgerlijke Stand als levenloos aangegeven; dat is meer dan één per jaar. Hierbij ging het om doodgeboren kindjes en kindjes die stierven voordat ze waren gedoopt.
Verder valt uit grafiek 2 af te lezen, dat er verschillende jaren zijn geweest, waarin tien of meer kinderen (in de leeftijd tot twaalf jaar) zijn overleden. Een echt rampjaar was 1842, toen van de vijfentwintig sterfgevallen in dat jaar er zeventien kinderen waren. Behalve dat jaar waren de jaren 1834, 1841 en 1845 de jaren met de grootste kindersterfte.
De meeste levenlozen zijn geregistreerd in de jaren 1839 tot en met 1842, namelijk elf. Overigens werd in die tijd alles in het werk geteld om kindjes gedoopt te krijgen. Niet gedoopte kindjes moesten namelijk in ongewijde grond (dus niet op het kerkhof) worden begraven en werden daarmee een prooi voor de duivel.
Oude mensen.
Wie leest over een gemiddelde leeftijd van 34,5 jaar, gaat al snel denken, dat in die tijd in ons dorp nauwelijks of geen mensen ouder dan 60 jaar werden. Dat is niet juist. Er waren wel degelijk nogal wat inwoners die een hoge leeftijd bereikten. In vrijwel elk van de jaren 1833 tot en met 1847 waren er wel een of meer inwoners die pas op een leeftijd van tachtig jaar of ouder stierven.
De hoog te leeftijd in deze periode werd bereikt door Elisabeth Smeets. Zij overleed in 1846 in de gezegende leeftijd van 94 jaar. Elisabeth was in 1752 te Bemelen geboren en was weduwe van Amoldus Vliekx De op een na hoogste leeftijd was voor Bartholomeus Herben, die in april 1843 stierf in de leeftijd van negentig jaar. Hij was de enige man onder de 'zeer sterken' uit die tijd, want de andere personen die in de buurt van de negentig jaar zijn gekomen, waren vrouwen. Bijna negentig was Lucia Bessems toen ze in 1839 stierf. Lucia was toen al 31 jaar weduwe van Johannes Magermans. Ook Elisabeth Willems is heel oud geworden. Zij stierf in 1833 op bijna 89 jarige leeftijd. Zij was weduwe van landbouwer Joannes van Promeren, die al in 1816 was overleden. Tenslotte kan Maria Catharina Geelen worden genoemd, die in 1844 overleed toen ze 87 was. Zij was de echtgenote van landbouwer Egidius Jaspars.
(wordt vervolgd)