Onze jongens in Nieuw-Guinea

Historie

Als de Nederlandse leeuw brult ………..
Onze jongens in Nieuw-Guinea
door drs. Harry H.M. Beckers en Pierre Lemmens

In de Keerder Kroniek, jaarboek 2009 bladzijde 19-56, besteedden wij uitgebreid aandacht aan de wederwaardigheden van negentien Keerder jongemannen die in de jaren 1946-1950 naar het toenmalige Nederlands-Indië werden gezonden om daar de Nederlandse vlag hoog te houden. Ruim een decennium later (1960-1962) waren drie Keerder jongemannen in Nieuw-Guinea actief om daar hetzelfde te doen. Ook hun belevenissen daar – zo’n 12.000 kilometer hier vandaan – willen wij in dit artikel vastleggen om ze niet verloren te laten gaan. Piet Boumans, Huub Spronck en Henk Pirnaij vertellen het verhaal van hun verblijf in den vreemde. Ook nu weer hebben wij dat verhaal opgeschreven met als basis de met hen gehouden interviews.

Nieuw-Guinea
Nieuw-Guinea is een eiland dat bestaat uit een westelijk deel dat momenteel tot Indonesië (voorheen Irian Jaya) behoort en een (zelfstandig) oostelijk deel Papoea-Nieuw-Guinea met aan het hoofd een koning (monarchie). Het is niet zomaar een eiland: met een oppervlakte van 786.000 vierkante kilometer is het na Groenland het grootste eiland ter wereld.

Politieke en militaire situatie
Na de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië tussen 1945 en 1949 maakte het westelijk deel van Nieuw-Guinea nog deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland was er namelijk in geslaagd om bij de overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië Nieuw-Guinea te behouden. Daarmee was Nieuw-Guinea het laatste restje Nederlandse kolonie in deze regio; dat zou ruim twaalf jaar zo blijven. Indonesië maakte na de in 1949 verkregen onafhankelijkheid steeds nadrukkelijker aanspraak op Nieuw-Guinea en het politieke conflict kreeg steeds meer een militair karakter. Ter verdediging van de kolonie stuurde Nederland in 1958 land- en luchtmachteenheden naar het eiland.

Aanvankelijk bleven de Indonesische pogingen tot inlijving van de kolonie langs diplomatieke weg zonder enig succes. Dat veranderde tijdens de regeerperiode van de Amerikaanse president John F. Kennedy (1961-1963). De internationale gemeenschap oefende steeds meer druk uit op Nederland om aan het streven van Indonesië toe te geven.
2013blz93

Fragment van de kaart van Nieuw Guinea

Indonesië eiste Nieuw-Guinea steeds nadrukkelijker op en het geschil over dit gebied droeg in belangrijke mate bij tot de snel verslechterende relatie tussen Nederland en Indonesië. Als extra drukmiddel stuurde Indonesië infiltranten naar Nieuw-Guinea en als antwoord op deze activiteit en de dreiging van een Indonesische invasie zond Nederland in 1962 bijna 10.000 militairen naar Nederlands Nieuw-Guinea. In totaal hebben van 1950 tot 1962 ongeveer dertigduizend Nederlandse militairen in Nederlands Nieuw-Guinea ‘gediend’.

In augustus 1962 staat Indonesië klaar om Nieuw-Guinea binnen te vallen. De omvang van de Nederlandse verdediging op het immense eiland is onvoldoende om een grote aanval tot staan te brengen. Mede hierom en door politieke druk van alle landen in de Verenigde Naties wordt de Nederlandse regering min of meer gedwongen Nieuw-Guinea op te geven.

Uiteindelijk werd de kwestie dan ook door diplomatiek overleg opgelost. Nederland droeg op 15 augustus 1962 in New York de soevereiniteit van Nieuw-Guinea, via een tussenbestuur van de Verenigde Naties, over aan Indonesië. Daarmee werd - zo goed als zeker - een oorlog met Indonesië voorkomen.

Vervolgens kon de balans worden opgemaakt: 18 Nederlanders en naar schatting tussen de 300 en 600 Indonesiërs lieten het leven tijdens de schermutselingen in Nieuw-Guinea. Eén van de gesneuvelden aan Nederlandse kant was een Zuid-Limburger: de 21-jarige korporaal Leo Phijl uit Vaals. Hij sneuvelde op 16 juni 1962 te Mariat bij Sorong, de legerplaats van Henk Pirnaij.

De Vogelkop
De infiltraties van de Indonesische para’s vonden vooral plaats in de Vogelkop. Dit is begrijpelijk als men weet dat Ceram (Indonesisch: Seram), door Indonesië gebruikt als uitvalsbasis naar Nieuw-Guinea, op slechts 120 km (ongeveer de afstand Maastricht - Den Bosch) gelegen is. De Vogelkop is de naam van een schiereiland in het westen van Nieuw-Guinea. Het schiereiland dankt zijn naam aan de uiterlijke gelijkenis met een vogelkop. De grootste stad is Manokwari, gelegen in het noordoosten van het eiland. Hier heeft jarenlang de Keerdenaar Pierre (va Zjaak) Bessems - een voormalig KNIL-militair - met zijn gezin gewoond. Op de Vogelkop waren Nederlandse legereenheden gedetacheerd onder meer in Sorong en Fak-Fak.

In Sorong, gelegen op de noodwestkust van Nieuw-Guinea aan de Grote Oceaan was Henk Pirnaij gelegerd. De kazerne van Huub Spronck bevond zich aan de zuidwestkust: in Fak-Fak. Piet Boumans kwam niet terecht in de Vogelkop maar in het relatief rustige Biak, een eiland in de Geelvinkbaai en zo’n 550 km daar vandaan.
Uitstapjes maken om iets van het land en de omgeving te zien en de sfeer te proeven, was voor Piet en Huub niet weggelegd. Zij hebben niet veel meer van Nieuw-Guinea gezien dan de onmiddellijke omgeving van hun legerplaats. Henk echter was in de gelegenheid om wat meer sfeer op te snuiven; daarover later in dit artikel meer.
2013blz95

Pierre Bessems (1905-1989) was de zoon van Jacobus Bessems en Méi-j Lassauw.
Eind jaren zestig keerde hij met zijn gezin terug naar Keer.
Foto 1925

Infiltraties Vogelkop
Doordat de Vogelkop het dichtst bij Indonesië lag, was te verwachten dat de aanvallen zich dan ook daarop zouden richten. Dat gebeurde inderdaad. Van eind april tot eind juli 1962 worden er naar schatting zo’n 1200 Indonesische parachutisten afgeworpen boven een viertal gebieden. In de omgeving van Fak-Fak en Sorong worden ongeveer 500 man gedropt. In de periode tussen 13 en 17 mei 1962 worden – op kleinere schaal – parachutisten afgeworpen bij Fak-Fak. Tegen deze parachutisten wordt met kracht opgetreden. De strijd duurt ongeveer vier maanden. De Indonesiërs hebben zich veelal in kleine groepen opgesplitst en vermijden zoveel mogelijk elk gevecht. Nederlandse troepen, Papoea-soldaten en -politiemannen (die met de Nederlanders meevochten) zoeken onafgebroken verder naar de goed verstopte para’s. Uiteindelijk lukt het hen om zo’n 366 Indonesische parachutisten gevangen te nemen. Minstens een even groot aantal is gesneuveld of op andere wijze omgekomen. De rest bleef rondzwerven in de vochtige, halfduistere jungle. De kustgebieden bestaan uit mangrovebomen die zo’n zestig tot zeventig meter hoog zijn met dichte kroondaken. Bij het droppen liepen de para’s het risico in een dergelijk kroondak terecht te komen waaruit nagenoeg geen ontsnappen mogelijk was.

2013blz96

Pierre (va Zjaak) Bessems met zijn gezin voor zijn supermarkt in Manokwari

 
Piet Boumans
Piet (geboren in 1942) groeide op in het gezin van Leo Boumans, geboren in Wijlré en Helena Jeurissen uit Doenrade. Zijn ouders waren de pachters van hoeve Klein Blankenberg aan de Kerkstraat 142. Als jongste van een tweeling was hij het vijfde kind uit het gezin Boumans dat uiteindelijk negen kinderen (vijf meisjes en vier jongens) zou omvatten. Na de lagere school volgde Piet de ambachtsschool waarna de vervulling van de militaire dienstplicht hem voor de basisopleiding naar Venlo bracht. Dat was in 1961; Piet was toen achttien jaar.

Diensttijd
In Venlo bleek dat Piet schutterskwaliteiten had ondanks het feit dat hij het topje van zijn rechterwijsvinger mist. Ze zagte: diech kins mèt dae vinger de trèkker uëverhoeële en ouch nog good sjete. Hij vervolgde zijn opleiding in Vught waar werd geoefend met de ‘punt 30’ (genoemd naar de kogels van de mitrailleur) en de bren (volautomatische lichte mitrailleur). Na Vught kwam Piet in Oirschot terecht en hier - het was begin 1962 en Piet was toen een jaar in dienst - ontving hij de mededeling dat hij en zijn kompanen van het 17e bataljon naar Nieuw-Guinea zouden worden gezonden. Dat was voor Piet een volkomen verrassing omdat het 16e bataljon veel beter presteerde. Voor enkele jongemannen was deze mededeling het sein om te deserteren. Zij wilden onder geen beding worden uitgezonden.

Naar Nieuw-Guinea
De mededeling dat Piet als dienstplichtig militair naar Nieuw-Guinea zou vertrekken werd in huize Boumans voor kennisgeving aangenomen. Er werd nauwelijks over gesproken: het was nog de tijd dat opdrachten van ‘de overheid’ als vanzelfsprekend dienden te worden opgevolgd. Piet vertrok dan ook als betrof het een langere vakantie in een ver en vreemd land. Informatie over Nieuw-Guinea was er niet gegeven. Hij wist niets van dat land en de heersende zeden en gewoonten. Militaire trainingen waren op geen enkel moment op het verblijf daar afgestemd. Het was: inpakken en wegwezen!

Medio mei 1962 stond het vliegtuig op Schiphol klaar om Piet - in burgerkleding - naar Curaçao te brengen (zie foto). Hier zou de Zuiderkruis de mannen na een paar dagen komen ophalen. Het zouden een paar gedenkwaardige dagen worden! De eveneens op Curaçao aanwezige mariniers vonden de nieuwelingen maar een slap zootje. Zij zouden nog niet eens in staat zijn om de top te bereiken van de Sint-Christoffel, een bergje op Curaçao van nauwelijks zo’n 375 meter hoog, genoemd naar Christoffel Columbus. Dat kon de staf van Piet’s compagnie niet op zich laten zitten; de manschappen zouden het tegendeel wel eens bewijzen! Nou dat viel bar tegen! Het lopen naar de top werd al snel klauteren en mondde uiteindelijk uit in bijna loodrecht omhoog klimmen tussen nauwe rotsspleten. Een ware martelgang, nog verzwaard door de tropische temperaturen en de voortdurende dorst. Samen met twee metgezellen bereikte Piet als eerste de top; met veel gezwoeg en gesteun lukte dat uiteindelijk ook de anderen. De drie die het eerst waren aangekomen, besloten via de steile kant van de berg weer af te dalen. Dat bleek niet zo’n goede keuze want één van Piet’s kameraden verstoorde daarbij een wespennest. Prompt werd hij door de zeer agressieve wespen aangevallen en in paniek vluchtte deze dwars door doornige struiken de berg af. Op zijn beurt werd de ‘vluchteling’ achterna gerend door Piet die wilde voorkomen dat zijn kameraad zou verdwalen. In de haast om de agressievelingen kwijt te raken namen ze bij hun vlucht grote risico’s gezien de gevaarlijke afdaling. Toen ze uiteindelijk beneden waren, werd het weinige water dat nog over was gebruikt om de pijn van de wespensteken wat te verzachten.
2013blz98

 
Uiteindelijk konden zij met een vuilniswagen mee terug rijden naar het kamp. Piet is nog steeds vol ongeloof als hij terugdenkt aan het moment dat hij en zijn twee makkers hier binnenstrompelden: ze hoúwe os nog neet ‘ns gemies! (Ze hadden ons nog niet eens gemist!). Overigens duurde het drie dagen voordat de ziekenboeg, na de faliekante mislukking van de bergbeklimming, weer helemaal leeggestroomd was. De allerlaatste die zijn ziekenhuisbed kon verlaten was de inspirator van de ‘excursie’: de kapitein van de compagnie. Deze had inmiddels zijn lesje wel geleerd!

Aan de hoon van de mariniers konden ‘onze jongens’ slechts ontsnappen doordat de Zuiderkruis in de baai verscheen om hen op te halen voor de oversteek naar Hollandia, de hoofdstad van Nieuw-Guinea. Daarvoor werd de route door het Panama-kanaal genomen. Dit kanaal verbindt de Caraïbische Zee met de Grote Oceaan en is ruim 81 km lang; de doorvaart duurt zo’n acht tot elf uur. Een geweldige belevenis!

Voor de rede van Hollandia werd Piet's compagnie opgesplitst; de ene helft bleef in Hollandia en de andere - waartoe Piet behoorde - vervolgde de bootreis met als bestemming Biak. Hij was de enige Limburger in dat deel van de compagnie dat zo’n 60 tot 70 manschappen omvatte.

Dagelijkse bezigheden
In het bivak was er niet veel te doen. De opdracht van Piet’s compagnie was om het vliegveldje in Biak te bewaken. Dat was hun enige taak. In een afgelegen deel van Biak bevond zich ook de gevangenis waarin de gevangen genomen Indonesiërs werden geïnterneerd. Piet’s compagnie had daar geen bemoeienis mee. Toch is hij er een keer gaan kijken. Nouw, dat waore waal aardige boonke van kieëls (Nou, dat waren behoorlijk bonkige kerels!). Van de omgeving van Biak hebben de mannen weinig tot niets gezien. Men waagde zich nauwelijks buiten de poorten van het kamp. In tegenstelling tot de mariniers die daarvoor speciaal werden getraind was de bush voor de mannen volkomen onbekend terrein en boezemde hen behoorlijk ontzag in. Mèt e pielke oèt ’n blaospièp in diene rök en ‘t woar gebäört mèt diech (Met een pijltje uit een blaaspijp in je rug en het was gebeurd met je).

Met de bedoeling om de conditie op peil te houden werd er één keer buiten de kazerne een mars gehouden. Dat was de eerste en tevens de laatste keer. Men had vergeten door te geven dat de compagnie op pad zou gaan met als gevolg dat de collega’s van de artillerie - volkomen onbekend met het uitstapje van hun collega’s - hun wapens op Piet’s groep hadden ingesteld. Dat leverde - heel begrijpelijk - een heleboel trammelant op want het had faliekant verkeerd kunnen aflopen. Tot overmaat van ramp bereikte slechts een klein groepje van de manschappen de poorten van de kazerne. Het gros moest met legerauto’s worden opgehaald en naar het kamp teruggebracht. Het was hen te zwaar! Na dit incident heeft er geen enkele mars buiten de poort meer plaatsgevonden. Dat dit negatieve gevolgen had voor het conditioneel peil van de mannen zal wel duidelijk zijn.
2013blz100

Piet achter zijn wapengeschut

Naast de bewakingsdiensten vulden de mannen de resterende tijd zelf op. Het betekende vooral elke dag je kleding wassen en jezelf goed verzorgen door meerdere malen per dag een douche te nemen of in het geïmproviseerde zwembad te duiken. Dat zwembad was eigenlijk een waterreservoir primair bedoeld voor blussingswerk bij een eventuele vliegtuigcrash. Hoe het ook zij; het voorzag in een behoefte! Zwemmen in de zee was gevaarlijk vanwege het risico van infecties, vooral van ontstoken oren.

 
Contact met de Papoea’s
Contact met de inheemse bevolking was er nagenoeg niet. Het beperkte zich tot de enkele Papoea die diensten verrichtte in de keuken. De pot in die keuken schafte overigens vooral rijst en nasi, gerechten die niet iedere uit de kool gestampte Hollandse jongen lustte. Piet heeft zich die enkele keer dat hij buiten de kazerne kwam, verbaasd over de afwezigheid van teelgronden. Als boerenjongen was hij grote korenvelden en sappige weilanden gewend. Hier: niets van dit al! Messjien laefde déi-j va wat ze aan deere vonge? (Wellicht leefde men op wat men aan dieren ving).

Informatie
Nieuws over de stand van zaken in het conflict met Indonesië was er niet. Er waren geen kranten of andere nieuwsberichten. Er kwamen ook geen mededelingen van de kant van het leger. Men verkeerde volledig in het ongewisse: er was geen enkele informatie over de situatie beschikbaar. Overigens zagen de manschappen dit niet als een probleem. Wat niet weet, wat niet deert!

Verblijfsduur
In totaliteit is Piet zo’n zes maanden (van mei tot november) van huis geweest. Daadwerkelijk heeft hij daarvan drie maanden in Nieuw-Guinea doorgebracht omdat de resterende drie maanden nodig waren voor de heen- en terugreis. Piet’s operationele dienst heeft daarom feitelijk maar drie maanden geduurd. Drie maanden waarin zijn compagnie geen enkele actie tegen de Indonesiërs heeft hoeven te ondernemen. Op zich ook niet zo verwonderlijk als men weet dat Biak zo’n 700 kilometer van de dichtstbijzijnde operationele basis van Indonesië verwijderd was. Piet heeft dus niet actief als mitrailleurschutter in actie hoeven te komen.

Naar huis
Volkomen onverwacht kwam de mededeling: ‘Jongens, wij kunnen naar huis’. De weinige militaire activiteiten werden overgenomen door Pakistaanse VN-militairen. Jeezesmiena; de gelúifs ’t neet, méh déi-j leepe henneke-aa-henneke (Heremijntijd: je gelooft het niet; die liepen handje-in-handje).
Nu de Pakistani er waren had men helemaal niets meer te doen dan wachten op de repatriëring naar Nederland. Tenslotte moesten ze zich nog ontdoen van alle wapentuig. Zonder veel poespas werd dit allemaal in zee gedumpt. Niet dat het materieel zoveel voorstelde: bij vertrek naar Nieuw-Guinea werden vaak van twee of meer schietwapens onderdelen gesloopt en gemonteerd in een ander wapen zodat dit weer bruikbaar was.

De thuisreis vond plaats ditmaal met de Waterman; eerst werden zijn ‘oude’ kompanen in Hollandia opgehaald en vervolgens werden Piet en de zijnen in Biak opgepikt. Het normale ritme van niets doen, sporten, duiken in het zwembad werd slechts onderbroken door de dagelijkse verplichte corveediensten waaronder het opdienen van de maaltijd. Via het Suez-kanaal en de Middellandse Zee meerde de Waterman in Rotterdam aan en vervolgens zwaaiden de mannen in Oirschot af. Oirschot was daarom begin- en eindpunt van de Nieuw-Guineareis. Iedereen kreeg een herinnering aan Nieuw-Guinea opgespeld en ……..… dat was het!

2013blz102

Piet (2de van rechts) ging sjouwend met zijn plunjebaal aan boord

De thuiskomst van Piet werd bescheiden gevierd; een Limburgse koffietafel voor familie en vrienden en daarmee kon het hoofdstuk Nieuw-Guinea worden afgesloten.
 
Henk Pirnaij
Henk (geboren 1942) was het vierde kind van Pierre Pirnaij en Leen Arbeel; het gezin zou uiteindelijk zes kinderen omvatten waarvan vier jongens en twee meisjes. Toentertijd woonde het gezin in een woning aan de Rijksweg (Op ’t Bergske), vlak bij de toegangsweg naar het Missiehuis.

Diensttijd
Vanwege de Berlijn- en de Cuba-crisis werd de lichting 1942 (Henk’s lichting) eerder voor militaire dienst opgeroepen. Hij meldde zich in mei 1961 voor de vervulling van zijn dienstplicht in de kazerne in Blerick. Na de basistraining die voor iedere dienstplichtige gold, kreeg Henk hier ook zijn chauffeursopleiding. Daarna verkaste hij in juli naar Oirschot voor zijn tropentraining; die duurde ongeveer een maand. Dat beviel hem wel omdat hij in Blerick een grondige hekel had gekregen aan de lange marsen - soms meer dan 40 km - die regelmatig gelopen dienden te worden. Verbazingwekkend nieuws voor degenen die Henk thans kennen als een fervente langeafstandswandelaar!

Aanvankelijk had hij zich aangemeld om zijn dienstplicht in Suriname te vervullen. Hij was hiertoe gekomen omdat zijn twee oudere broers Jo en Sjielie het heen en weer reizen tussen de kazerne en het ouderlijk huis als erg belastend hadden ervaren. Toen tijdens een appèl de kapitein de aangetreden manschappen de vraag voorlegde wie naar Nieuw-Guinea wilde, aarzelde Henk dan ook niet lang. Hij trad uit de groep naar voren, iets dat uiteindelijk slechts vijf collega-militairen zouden doen. Het viel Henk direct op dat er bij die vijf twee waren met een minder geschikte huidskleur voor de tropen. D’r waor ’n wiette en ’n roei-je bee-j (Er was een witte en een rooie bij). Dat hij nauwelijks een idee had waar op de aardbol Nieuw-Guinea te vinden was, ervoer hij niet als een probleem. Hij was in ieder geval voor een jaar - zo lang duurde zijn dienstplicht nog - van het heen-en-weerreizen verlost.

Wie gedacht had dat er een specifieke training zou volgen voor een verblijf in Nieuw-Guinea had het mis. Er werd alleen gewezen op de te verwachten tropische omstandigheden (klamme en vooral drukkende warmte); men hamerde er vooral op de hygiëne in acht te nemen en voorzichtig te zijn met wat men at. De enige tropentraining die Henk genoten heeft, bestond uit het wennen aan rijstgerechten. Maar Henk hield niet zo van rijst en ruilde zijn maaltijd regelmatig met een andere militair die niet naar Nieuw-Guinea werd uitgezonden maar de rijsttafel prefereerde boven de Hollandse kost.

Naar Nieuw-Guinea
Henk vertrok op 20 augustus 1961 comfortabel met het vliegtuig naar Nieuw-Guinea. In tegenstelling tot zijn mede-kompanen, van wie de ouders en soms broers en zusters mee naar Schiphol (de vertrekplaats) gingen, reisde Henk moederziel alleen.’s Morgens om zes uur zei hij zijn ouders e-die (daag) nadat hij de dag tevoren al afscheid genomen had van zijn broers en zussen. Vuur miech hoofde dat allemaol neet; iech voont ’t waal good zoe (Voor mij hoefde het allemaal niet: ik vond het wel goed zo). Hij vertrok vanuit Amsterdam - samen met vijf collega-chauffeurs, de overige militairen van zijn groep en families die naar Nieuw-Guinea terugkeerden - vloog naar Anchorage in Alaska en van daaruit naar Tokyo (Japan). Vervolgens ging de reis naar Biak. Hier was het dat Henk zijn eerste stappen op Nieuw-Guinese bodem zette. Daar werd hij overvallen – iech zal ’t noèts vergieëte (ik zal het nooit vergeten) - door een beklemmende, zwoele hitte. Niet iedereen kon vervolgens direct doorreizen naar Sorong; het reisgezelschap diende vanwege het kleinere vliegtuig te worden opgesplitst. Na drie dagen landde ook Henk in Sorong.

2013blz104
Henk in tropentenue

Hij werd er begroet door zijn vijf collega-chauffeurs: alle vijf met volledig kaalgeschoren koppen. Daarvoor had de 'oude hap' gezorgd als welkomstceremonie. Iech heb ’t effe geknieëpe dat iech oúch aan de bäört zouw komme (Ik heb hem even geknepen dat ik ook aan de beurt zou komen). Die vrees was echter ongegrond want het kaalscheren was inmiddels door de legerleiding verboden vanwege het risico van verbranding door de zon. In de plaats hiervan had ‘de oude hap’ een alternatief gevonden: de nieuwkomers werden ingesmeerd met een vettige olieachtige substantie.

Sorong
Sorong was in de tijd dat Henk er verbleef een dorp van ongeveer 2000 inwoners. Veel te doen was er niet: er was één bioscoop en een handvol cafés. Momenteel is Sorong met zijn 22 omringende dorpen uitgegroeid tot een stad van ruim 175.000 inwoners en is daarmee een van de grotere steden in Nieuw-Guinea. Zij vormt het centrum van de olie- en gasindustrie; dit heeft de stad een groeiende rijkdom en economische voorspoed bezorgd.

De kazerne - thans in gebruik bij de Indonesiërs - bestond uit een aantal verspreid liggende barakken die aan alle kanten open waren. ’T waor d’r gaar neet sjlech (Het was er helemaal niet slecht). Veel tijd om de omgeving te verkennen en te wennen aan het andere klimaat werd Henk niet gegund. Drie weken na zijn aankomst werden zijn kameraden en hij geconfronteerd met de eerste infiltraties vanuit de lucht. Deze eerste groep Indonesische parachutisten, zo’n 50 tot 100 man, landde op 15 en 16 september 1961 in de buurt van Sorong. Henk weet te vertellen dat deze para’s pas in het vliegtuig dat hen boven Nieuw-Guinea zou droppen te horen kregen dat zij gevechtshandelingen moesten gaan uitvoeren. Déi-j jonges wieste va nieks (Die jongens wisten van niets). Werden er landingen gemeld - bijna altijd door de Papoea’s - dan trok een patrouille erop uit met een of meerdere Papoea’s als gids. Alleen al in september werden er 55 Indonesiërs gevangen genomen.

De kazerne
Het leven in de kazerne ging zijn gewone gangetje. ’s Morgens om zeven uur was er appèl; vervolgens moest er om één uur ook aangetreden worden. Als chauffeur probeerde Henk het appèl te ontspringen; dat kon door er voor te zorgen dat hij piketdienst of een chauffeursklusje had op te knappen. Voor ontspanning was er een zwembad: dao heb iech ’t zjwumme gelierd (Daar heb ik leren zwemmen). In de kazerne draaide elke week een nieuwe film. Ook kon er een Heineken biertje worden gedronken à raison van 60 (oude) centen per flesje. Buiten de kazerne was het biertje duurder; het kostte dan één gulden. Dat was nogal veel geld want de soldij bedroeg slechts dertig gulden per maand. Regelmatig maakte Henk een wandelingetje met een paar kameraden in de bush-bush; iech heb dao bès sjoèn gewaandeld (Ik heb er best wel mooi gewandeld).

Van het nieuws was men nauwelijks op de hoogte. Er was alleen een soldatenkrantje van het leger. Van de legerleiding in de kazerne had men ook niets te verwachten: er kwamen geen mededelingen. Ze konden alleen brieven of kaarten schrijven. Dat werd dan ook veelvuldig gedaan. Had men geen penvriendin dan werd er naarstig naar gezocht. Henk kon niet achterblijven en ook hij vond een trouwe briefschrijfster. Briefgeheim bestond er overigens niet; het was gebruikelijk dat men elkaars brieven liet lezen wat natuurlijk een aardig tijdverdrijf vormde en uiteraard ook het nodige commentaar opleverde!

Vanzelfsprekend waren er maar weinig Europese vrouwen en meisjes in Sorong. Degenen die er waren, vormden een gezin met een Nederlandse ambtenaar of iemand van het militair kader. Henk kan zich wel nog de twee knappe dochters van zijn kapitein voor de geest halen. Eén van hen spreekt hij nog regelmatig bij de jaarlijkse reünie.

Legerchauffeur
Henk’s taak hield in dat hij afwisselend twee maanden in Sorong zijn diensten verrichtte en één maand in Jefman, het in de buurt gelegen vliegveld. In Sorong vervoerde hij in zijn jeep vooral de wachtcommandant. Dat bracht met zich dat hij 48 uur aaneensluitend piketdienst had. Weliswaar mocht hij zijn bed opzoeken om te slapen maar in geval de wachtcommandant hem nodig had, diende hij direct klaar te staan. Deze commandant had tot taak om de militairen die op verspreid liggende plaatsen wacht hielden, te controleren. Een dergelijk controletochtje nam een aantal uren in beslag. Slechts in het begin is Henk ietwat bevreesd geweest dat er plotseling voor de jeep Indonesische parachutisten zouden opduiken: ’t is harsjtiekke duuster en de zuus bienao nieks (het is hartstikke donker en je ziet bijna niets). Dat gevoel had hij in het bijzonder wanneer er een klein eilandje, op de kust voor Sorong gelegen, gecontroleerd moest worden. In de Tweede Wereldoorlog hadden de Japanners hier een 50-tal bunkers gebouwd en strategisch was dit uiteraard erg van belang. Het lag voor de hand dat de Indonesiërs hier een bijzondere belangstelling voor konden hebben.

Als chauffeur heeft Henk ook voor postbode ‘gespeeld’: heel wat militaire brieven werden door hem op de verspreide posten bezorgd.

2013blz107
Henk voor zijn vertrouwde jeep, klaar voor de postbezorging

Ook vervoerde hij regelmatig kinderen van Nederlandse gezinnen naar school. Eén van zijn passagiers was de toen zeven- of achtjarige Patty Brard die hij later - tijdens een reünie van zijn compagnie - als een bekende kon begroeten. Verder haalde hij Nederlandse artiesten die in Nieuw-Guinea kwamen optreden van het vliegveld af. Zo heeft hij nog foto’s van de aankomst van Willy en Willeke Alberti en Mieke Telkamp vlak na hun landing op Jefman.

Ook heeft hij een enkele keer gesneuvelden opgehaald; daarvoor bestond er geen grote animo bij zijn collega’s. Ze vrooge miech; Henk geis ste mèt? En iech ging mèt (Mij werd gevraagd, ga je mee? En ik ging mee).

In Jefman bestond zijn werk uit het laden en lossen van grote (Hercules)vrachtvliegtuigen en het vervoer van binnenkomende goederen waaronder uiteraard oorlogsmateriaal. Men sliep er in een hangar samen met militairen die het vliegverkeer regelden en voor de verbinding zorgden. In één van de hangars waren de krijgsgevangen Indonesische parachutisten opgesloten; zo’n 50 tot 60-tal. Met hen had Henk geen contact, ook al vanwege de taalbarrière. De gevangenen zaten daar maar te zitten, bewaakt door Nederlandse militairen die op een soort scheidsrechtersstoeltje zaten zoals bij het tennis in gebruik. In tegenstelling tot de ‘reuzen’ van Piet Boumans vond Henk het nogal iele mannetjes: hièl kléin mennekes.

Gevechtshandelingen
Als chauffeur heeft Henk geen patrouilles hoeven te lopen; wel heeft hij regelmatig militairen van zijn compagnie vervoerd naar het gebied dat deze na een melding van een landing van Indonesische para’s dienden te zuiveren. Verder moest hij regelmatig voor de bevoorrading van deze patrouilles zorgen. Ook het in colonne rijden was niet van gevaar ontbloot; ieder moment kon er vanuit de dichte bush een verrassingsaanval plaatsvinden. De bevoorrading gebeurde meestal in colonne met andere voertuigen. Daarbij kwam het herhaaldelijk voor dat vrachtwagens in de blubber vast kwamen te zitten en dan diende Henk assistentie te verlenen met behulp van de lier op zijn jeep.
In de vuurlinie heeft Henk overigens nooit gelegen. Wel is het tweemaal voorgekomen dat hij voor de bevoorrading zorgde en er net vóór zijn aankomst twee Nederlandse militairen bij een treffen met Indonesische parachutisten waren gedood. Later bleken nog eens drie militairen van zijn compagnie in een vuurgevecht om het leven te zijn gekomen.

Een dergelijk vuurgevecht vond meestal plaats nadat de schuilplaats van de vijandelijke parachutisten door Papoea’s was gemeld. Deze hielden zich in de meeste gevallen op in een kampong die uit zo’n zes tot zeven hutten bestond. Onmiddellijk zond men dan een patrouille uit. Bij de betreffende kampong aangekomen volgde men een vaste strategie. Allereerst werd de kampong afgegrendeld en werden de eventueel aanwezige inlanders opgeroepen hun hutten te verlaten. De Indonesiërs die zich er schuil hielden, maande men zich over te geven. Gebeurde dat niet binnen een bepaalde tijd dan gooide men handgranaten in de hutten. Soms wachtten de vijandelijke para’s dit niet af maar ondernamen ze zelf actie. Zij kwamen dan al schietend uit de hutten gerend. Bij een dergelijke situatie is ook korporaal Phijl uit Vaals gesneuveld.

Bijzonder verrast was Henk ook toen Nederlandse militairen na een actie kwamen aanzetten met ongeveer 40 gevangen genomen Indonesiërs. Die hadden zich - overmand door honger en dorst -zonder een schot te lossen, overgegeven. Wat ’n waopes dat die hauwe! Waore die aan ’t sjeete gegange dan waor va òs neet väöl ueverblieëve (Wat een wapentuig dat zij hadden! Zouden zij geschoten hebben dan was van ons niet veel overgebleven). Het oorlogstuig waarover de vijandelijke para’s beschikten was veel geavanceerder dan dat van de Nederlanders.

Oefening
In februari 1962 was er een grote legeroefening: van Sorong naar Manokwari en eindigend in Biak met landingsvaartuigen met daarin jeeps en uiteraard de manschappen. Na de landing in Manokwari vond Henk het niet meer dan gepast om zijn dorpsgenoot Pierre Bessems op te zoeken. Deze was na zijn afzwaaien als KNIL-militair daar een winkel begonnen waar werkelijk van alles en nog wat te krijgen was. Bij Pierre beviel het Henk uitstekend: de winkel en de woning waren werkelijk schitterend gelegen vlakbij het strand en slechts door een weg gescheiden. Hij is er dan ook twee dagen gebleven: zonder verlof van zijn commandant. Daovuur bin iech oùch mòtte vuurkomme (Daarvoor ben ik ook moeten verschijnen voor de commandant). Zijn luitenant reikte hem de helpende hand door de reden van Henk’s absentie op schrift te stellen. Mede daardoor liep het akkefietje met een sisser af. Vervolgens ging het richting Biak en toen weer terug naar Sorong. Al met al had de oefening zes weken in beslag genomen. Iech heb doúw waal väöl van ’t laand kinne zièn (Ik heb toen wel veel van het land kunnen zien).

Jeepongeluk
Ook al kwam Henk niet in een gevechtshandeling terecht, helemaal ongeschonden heeft hij Nieuw-Guinea niet kunnen verlaten. Een ongeluk met zijn jeep heeft hem drie maanden in de ziekenboeg doen belanden met een schedelbasisfractuur, hersenschudding en een gebroken sleutelbeen. Dit alles had hij opgelopen toen hij met zijn jeep uit een bocht vloog en de jeep op zijn zij terecht kwam.
2013blz110

Drie keer sloeg Henk met deze jeep over de kop

 
Van het ongeluk zelf kan Henk zich niets meer herinneren; dat is een zwarte vlek in zijn geheugen. De eerste zeven dagen is hij in het ziekenhuis in Sorong volledig buiten kennis geweest; na drie weken werd hij overgebracht naar de ziekenboeg in de kazerne. De aanleiding voor het ongeluk staat hem wel bij. Hij had - in strijd met de regels - collega-militairen met zijn jeep naar het voetbalveld vervoerd. Bij de terugrit is hij toen uit de bocht gezeild. Zelf vermoedt hij dat hij in slaap gesukkeld is omdat hij drie dagen achter elkaar niet geslapen had. Hij had voortdurend patrouilles moeten rijden. Iech heb doúw ’n fleenke doùw krieëge; ach daag sjoèr (Ik heb toen een flinke douw gekregen; acht dagen ‘zwaar’). Op advies van de luitenant heeft hij toen een brief naar Prins Bernhard geschreven met verzoek om clementie. Drie of vier dagen erna kreeg hij bericht dat de straf was opgeheven. De brief heeft de Prins natuurlijk nooit bereikt. Henk vermoedt dat de adressering aan de Prins al voldoende aanleiding voor de commandant was om de brief te openen en de straf voor een deel in te trekken. Iech heb d’r neet vuur hove te ziette (Ik heb er niet voor hoeven te ‘zitten’) maar de degradatie van korporaal tot soldaat werd niet ongedaan gemaakt. Dat betekende wel weer een paar gulden per maand minder soldij.

Van het ongeluk heeft hij wel ‘gebruik’ gemaakt. Zo wist hij te bereiken dat vanwege zijn schedelbasisfractuur het dragen van een helm voor hem niet langer verplicht was. Ook leverde zijn breuk in het sleutelbeen op dat hij niet meer zwaar hoefde te tillen bij het laden en lossen.

Naar huis
Op een gegeven moment kwam de mededeling: ‘wij kunnen naar huis’. Henk dacht dat hij omdat hij als één van de eersten gekomen was, ook als eerste aan de beurt was om naar huis te kunnen. Dat was echter een misrekening: de chauffeurs waren absoluut noodzakelijk om met hun voertuigen goederen naar de haven te transporteren. Dat leverde hem een vertraging van ongeveer een maand voor zijn terugreis op. Die ging opnieuw per vliegtuig; via Anchorage naar Schiphol. Daar stonden busjes klaar om hen naar huis te vervoeren. Dat betekende een hele rit naar het Zuiden. Henk zou als laatste afgezet worden maar de voorlaatste halteplaats was Valkenburg.
Daar stond naast de hele buurt ook de fanfare klaar om hun dorpsgenoot te verwelkomen: iech voont dat harsjtiekke sjiek en d’r waor hièl get te ieëte en te dreenke (Ik vond het hartstikke mooi en er was heel wat te eten en te drinken). Het thuisfront in Keer kon nog wel even wachten! Aan het gemor van de chauffeur van het busje dat hij verder wilde, had Henk geen boodschap.

2013blz112

Thuis in Keer had de buurt voor de versiering van het ouderlijk huis gezorgd. De Fanfare Sint-Blasius meldde zich die avond eveneens voor een serenade.

Huub Spronck
Huub Spronck is een geboren (1942) en getogen Keerdenaar. Zijn vader Sjeng was in Gronsveld geboren en zijn moeder Fien Spronck in Cadier en Keer. Het gezin woonde jarenlang aan de Eckelraderweg en telde twee zoons. Hij heeft in Nieuw-Guinea zo’n tien maanden ‘gediend’: van december 1961 tot eind oktober 1962.

Diensttijd
Huub was pas achttien jaar geworden toen hij werd opgeroepen voor de vervulling van de (toen nog geldende) militaire dienstplicht. De basisopleiding - zoals voor zo vele Limburgers - genoot hij in Venlo. Van Venlo ging hij naar de infanterieschool in Harderwijk om daar een zes maanden durende opleiding voor telegrafist te volgen. Een klas bestond uit 30 tot 35 cursisten waarvan de tien beste leerlingen een zogenaamde ‘Nieuw-Guinea-keuring’ kregen. Huub voelde wel iets voor een avontuur in den vreemde en spande zich bijzonder in om bij deze tien besten te behoren. Dat lukte. Van de tien uitverkorenen zijn er uiteindelijk drie of vier daadwerkelijk naar Nieuw-Guinea uitgezonden. Huub rondde zijn militaire opleiding in het marinierskamp in Doorn af en ging vervolgens naar de tropenopleiding in Oirschot.

Telegrafist
Als telegrafist had Huub de taak om via de radio berichten te ontvangen en te verzenden. Omdat de berichten in morsecode worden verstuurd moet de telegrafist in staat zijn deze code snel te gebruiken om zowel tekst in code om te zetten (coderen) als de code weer naar tekst te ‘vertalen’ (decoderen). Dat laatste gebeurt door elektrische impulsen in piepjes om te zetten die op de koptelefoon van de telegrafist hoorbaar worden gemaakt. Het is de taak van de telegrafist om die piepjes weer om te zetten in letters. Een goede telegrafist kan op die manier tientallen woorden per minuut verzenden en ontvangen.

Naar Nieuw-Guinea
Op Tweede Kerstdag 1961 stapte Huub op Schiphol samen met een dertigtal anderen in het vliegtuig. Dat geschiedde in burgerkleding; vliegen in militair tenue was niet toegestaan.
Via Anchorage en Tokio naar Biak. Van daaruit met een klein vliegtuigje dat zo’n vijftien personen kon vervoeren naar Terminabuan en ten slotte werd de laatste etappe naar zijn standplaats Fak-Fak afgelegd met een watervliegtuigje. Fak-Fak is een havendorp op de zuidelijke kust van het schiereiland aan de voet van het Fakfakgebergte. Het dorp ligt aan een rotsachtige kust en bezit een natuurlijke haven. In die tijd telde het ongeveer 1700 inwoners waarvan een zeer groot deel Indonesische sympathieën koesterde. De kazerne was relatief klein: zij bestond uit slechts één compagnie van ongeveer 130 militairen. Met dit aantal was men niet op sterkte want een volledige compagnie omvat circa 175 man. De paar winkeltjes die er waren werden gedreven door mensen van Chinese herkomst. Wel was er enig vertier: een cinema. De keren dat er een film werd bezocht, ging het vuurwapen mee.

Huub arriveerde er in 1961 tussen Kerst en Nieuwjaar. Het was hem inmiddels duidelijk dat de spanningen steeds meer opliepen. Spoedig na zijn aankomst vonden de eerste infiltraties van Indonesische para’s plaats. Na een aantal weken viel Huub dus al met zijn neus in de spreekwoordelijke boter. Zodra er luchtalarm was gegeven werd het tijd om je vuurwapen te pakken en enkele van de in de kamer liggende handgraten. Het was vervolgens zaak om zich zoveel mogelijk te verspreiden zowel binnen als buiten het kazerneterrein om het risico van veel slachtoffers te verkleinen.

Patrouillelopen
Als er para’s gedropt waren, moesten deze opgespoord en uitgeschakeld worden. Dat laatste kon op twee manieren; gevangennemen of elimineren. Beide manieren werden in praktijk gebracht. Het patrouilleren in de bush vond plaats door een groep van een dertigtal militairen. Van zo’n groep maakte steevast een telegrafist deel uit (voor de verbindingen) en een hospik (voor de verzorging van eventuele gewonden). De leiding berustte bij een luitenant.

2013blz114
Huub op zijn hoede

De telegrafieapparatuur van Huub werd gedragen door twee Papoea’s. Zodra de patrouille even halt hield om te rusten, zetten de dragers deze apparatuur neer en verdwenen plots. Werd er verder getrokken dan stonden dezelfde dragers even plotseling weer gereed om verder te trekken: zo uit het niets opgedoken vanuit de bush! Huub zelf torste – evenals elk ander lid van de patrouille – ook een last van zo’n dertig kilo voornamelijk wapentuig. De rugzak van Huub bevatte doorgaans granaten voor kniemortieren.

De luitenant, de hospik en de telegrafist liepen op de veiligste plek in de patrouille. De zuus uëveriges wienig in zoe ’n petroei-je; alléin die twie maan vuur dich en de twie maan achter dich. Wèijer is d’r géine te zieë (Je ziet overigens weinig in zo’n patrouille; je ziet de twee man voor je en de twee man achter je. Verder is er niemand te zien). Helemaal vooraan wordt er door de voorste man een pad door de bush gekapt. Dat is een bijzonder inspannende en tijdrovende aangelegenheid. Het schiet op die manier ook niet echt op. Een afstand van een kilometer of zeven per dag was al heel wat. De Nederlandse patrouilles stonden onder leiding van een Nederlandse luitenant. De patrouille werd vergezeld door een drie- tot viertal Papoea-verkenners; die liepen vóór, achter en soms ook naast de patrouille. Zij zijn volgens Huub van onschatbare waarde geweest vanwege hun kennis van het oerwoud.

Op het eind van de dag werd er overnacht in een kampong. Eenmaal op patrouille was men ongeveer een week onderweg. Douchen was er uiteraard niet bij; dat kon pas na terugkeer in de tangsi (Maleis voor ‘kazerne’) in Fak-Fak.

De eerste keer overnachten in een kampong leverde Huub een bijzonder ervaring op. Bij aankomst - in de late namiddag - in de kampong werd er overnacht in een gebouwtje met een betonnen vloer. Iedereen zocht een plaatsje op maar Huub had nog enig werk te doen. Hij moest laten weten waar de groep zich bevond en daarvoor legde hij contact met de mariniers aan de kust die de patrouille volgden. Daarna meldde Huub zich eveneens in het gebouwtje en daar bleek - tot zijn niet geringe verbazing - dat zijn collega-militairen een heel fijn plekje voor hem als slaapplaats gereserveerd hadden: midden in het gebouwtje. Die plek was in het bijzonder bedoeld voor de baru (de nieuweling). Huub stelde die geste bijzonder op prijs: toch waal aardig va die gaste; vuur de ieërsjte kièr mèt en dan al de bètste plaatsj! (Heel aardig van die gasten; voor de eerste keer mee en dan al de beste plaats!).

Huub had echter iets te vroeg gejuicht! ’s Morgens bij het wakker worden had hij een onbestemd gevoel. Hij merkte al snel dat hij stonk als de pest en zijn kameraden lachten zich een bult! Wat was er namelijk gebeurd? Huub had precies onder een balk gelegen waar ’s nachts de ratten en ander ongedierte gebruik van maakten om er overheen te lopen; intussen druk urinerend. Uëveriges: dat lapde ze mèt eedere baru op z’n iersjte petroei-je (Overigens: dat geintje haalden ze met iedere baru op zijn eerste patrouille uit).

Toenemende infiltraties
Na verloop van tijd nam de dreiging van Indonesische para’s steeds meer toe. Het aantal patrouilles werd dan ook opgevoerd. Alras bleek dat niet elke telegrafist lichamelijk tegen die uitputtingsslag in de jungle opgewassen was. Voor Huub bracht dat met zich dat hij vaker mee op patrouille moest. Aal mèt aal sjat iech in, dat iech ongevaer twie maond in de bösj heb doerbrach (Al met al schat ik in dat ik ongeveer twee maanden in de jungle heb doorgebracht). In echt gevaarlijke situaties is Huub niet geweest. Ook bij de paar vuurcontacten met para’s die er geweest zijn tijdens de patrouilles met blanke collega-militairen, heeft Huub zijn vuurwapen niet hoeven te gebruiken. Zodra de patrouille para’s ontdekte werd daarop gevuurd. Veelal gaven deze zich snel over, soms zelfs zonder zelf een schot te lossen, blij als ze waren het er levend te hebben afgebracht. Aan Nederlandse zijde zijn er bij de patrouilles twee militaire kameraden van Huub gesneuveld. Toen dat gebeurde maakte Huub geen deel van de patrouille uit.

Dagelijkse werkzaamheden
Wanneer er geen patrouilles gelopen dienden te worden, bestond de normale werkdag uit een dienst van acht uur afwisselend met een andere telegrafist: ach oor op en ach oor aaf. Sommige berichten waren gecodeerd. Kwamen die binnen dan was het zaak om deze te decoderen en - al naar gelang de urgentie (flashbericht) - naar de compagniescommandant te brengen.

Eén zo’n bericht staat Huub vandaag de dag nog bij. Het hield in dat er een Indonesische invasiemacht klaar lag om met 120 schepen en zo’n 12.000 militairen in de buurt van Fak-Fak te landen. Hier lagen slechts 140 Nederlandse militairen. Huub: Iech heb waal ‘ns gezag: es ze mèt ieërpele gegoejd haúwe, zaot iech dat heej neet mie te vertèlle (Ik heb wel eens gezegd: als ze met aardappels gegooid zouden hebben dan zat ik hier niet meer te vertellen).

Papoea-militairen
Om de Nederlandse militairen te ondersteunen wordt – als onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht - het Papoea-vrijwilligerskorps (PVK) - opgericht. De autochtone soldaten worden na een opleiding van ongeveer zes maanden ingezet bij patrouilles om gewapende Indonesische infiltranten te bestrijden. Ondanks dat er een enkele keer tijdens deze patrouilles met Papoea-militairen contact met de vijand werd gemaakt heeft Huub verrèk van angs (doodsangsten uitgestaan). Hij kon hen niet aan het verstand brengen dat zij de loop van hun vuurwapen niet in de richting van Huubs’ rug moesten houden wanneer zij door het oerwoud struinden. De Papoea’s liepen namelijk op blote voeten. Hun junglelaarzen hadden zij bij het verlaten van de kazerne uitgetrokken en op hun rug gebonden. Huub vreesde vooral dat zij op iets zouden trappen en het vuurwapen achter zijn rug door die onverwachte beweging af zou gaan.
 2013blz117
Tijd voor ontspanning
Naar schatting zijn zes van deze Papoea-militairen bij gevechten om het leven gekomen. Deze militairen van het vrijwilligerskorps hebben nooit van officiële Nederlandse zijde aandacht gekregen; laat staan enige blijk van waardering voor hun inzet en dat terwijl zij van onschatbare waarde voor onze militairen geweest zijn. Huub is daar nogal verbitterd over: dat is allemaol oonder de mat gesjoeëve (Dat is allemaal onder de mat geschoven). Daar komt nog bij dat vele van deze Papoea-vrijwilligers na de machtsoverdracht aan Indonesië hun medewerking aan het Nederlandse leger met de dood hebben moeten bekopen.

Onverwacht bezoek
Het was op een vroege ochtend dat Huub in de kazerne enig rumoer bemerkte. Hij zette zijn koptelefoon af en hij spoedde zich naar de appèlplaats. Wat hij zag was dat een bommenwerper langzaam boven de kazerne draaide en weer verdween. Iedereen vroeg zich af wat dat betekende. Sommigen meenden dat het een Nederlands vliegtuig was; anderen hielden het op een Indonesisch vliegtuig. De oplossing kwam al snel. Huub ontving een ongecodeerd flash-bericht waarin stond dat een vijandelijke bommenwerper van Ceram was opgestegen en richting Fak-Fak vloog. Hoúw dae ’n bom
aafgegoei-jd dan waor van oes nieks mie uëverblieëve
(Zou die een bom afgeworpen hebben dan was er van ons niets overgebleven).

Dit incident heeft Huub aan het denken gezet. Wie sjtèrk waore vier ech? Waore vier waal èigelik mie es ’n padvindersjkluub? (Hoe sterk waren wij echt? Waren wij wel meer dan een padvindersclub?). Huub wil daarbij overigens geen enkele afbreuk doen aan de inzet en deskundigheid van zijn kameraden tijdens soms hachelijke situaties tijdens een patrouille. De mannen waren goed opgeleid en kenden hun vak.

Beëindiging vijandelijkheden
Met de ondertekening in 1962 in New York van de overeenkomst tot overdracht van Nieuw-Guinea kwam er ook een einde aan de Indonesische infiltraties. Voor een collega-militair kwam het vredesakkoord te laat. Hij sneuvelde kort voor het beëindigen van de vijandelijkheden.

De overeenkomst in New York betekende dat in Fak-Fak VN-militairen werden gestationeerd. Deze blauwhelmen waren afkomstig van Pakistan. Geleidelijk aan namen de Pakistani de taken van de Nederlandse militairen over. Vooral ’s avonds - na hun diensttijd - waren het opvallende verschijningen. Zij droegen dan lange witte gewaden en in het donker maakte dat een nogal spookachtige indruk.

Omdat Huub Engels sprak en zich het Maleis enigszins eigen had gemaakt, was hij de aangewezen persoon om de twee officieren van de Pakistani te begeleiden bij hun regelmatige bezoekjes aan het dorp. Bij één van deze gelegenheden had Huub hen gevraagd of zij niet samen met hem op de foto wilden. Er werden toen door een derde een tweetal foto’s gemaakt. Toen later het rolletje ontwikkeld was, bleken alle foto’s prima afgedrukt maar de twee foto’s van Huub met de Pakistani ontbraken en de betreffende negatieven waren er tussenuit geknipt. Huub’s gevoel dat er pro-Indonesische elementen aan het werk waren, werd er behoorlijk door versterkt.

Voor de Nederlandse militairen betekende het vredesakkoord dat zij ‘werkeloos’ geworden waren. Dat gold evenzeer voor Huub. Toch was er voor hem voor een drietal weken een baantje beschikbaar. Hij werd gevraagd om de verbindingen tussen de resident (vergelijkbaar met onze burgemeester) in Fak-Fak en de hoofdstad Hollandia te verzorgen. Voor de Nederlander die dit voorheen voor zijn rekening had genomen, was er geen plaats meer. Dat gold evenzeer voor het gehele burgerpersoneel; zij werden ‘teruggetrokken’ en overgeplaatst naar Nederland. Slechts de missionarissen bleven. Deze tijdelijke ‘baan’ leverde Huub een mooie oorkonde op met vermelding van zijn dienstbaarheid en dit alles was bekrachtigd met een stempel van de resident.

Naar huis
Nadat al het overtollige wapenmateriaal in een donkere nacht in zee was gedumpt, kon de thuisreis aanvaard worden. De Kaloekoe, een boot van de Indische rederij KPM (Koninklijke Paketvaart-Maatschappij) die de mensen naar Biak zou brengen, telde echter veel te weinig slaapplaatsen. De militairen sliepen daarom op het dek. Het verfrissen (wassen, scheren) vond benedendeks plaats. Het was hier dat Huub een deur opentrok en tot zijn niet geringe verbazing een bekend gezicht zag: dorpsgenoot Jaak va Gelaen (Jacques van Geleen). Die onverwachte ontmoeting werd ’s avonds met enkele andere Limburgers op gepaste wijze aan dek gevierd. De zon was al lang achter de horizon verdwenen toen de slaapplaatsen werden opgezocht.

 2013blz120

Jacques van Geleen (1942 -1988) in marine-uniform

 

Voordat ze Biak bereikten, werd er in Sorong aangemeerd. Daar kon een andere dorpsgenoot (Henk Pirnaij) de hand worden geschud. Van Biak werd er naar Bangkok gevlogen. Omdat niet iedereen onmiddellijk kon doorvliegen naar Schiphol werd de groep in drieën gesplitst. Dat gebeurde volgens het alfabet en omdat de ‘S’ hierin op een lage plaats staat, kwam Huub in de laatste groep terecht. Hiervan had Huub overigens geen enkele spijt! Voordeel hiervan was dat de terugvlucht twee dagen later zou plaatsvinden; een uitstekende gelegenheid om deze wereldstad te verkennen.
 
Na een vlucht via Karachi en Caïro werd er op een zondagmorgen op Schiphol geland. Van een direct vertrek naar huis kon echter geen sprake zijn. Eerst diende alle bagage te worden uitgepakt om te worden onderzocht. In Fak-Fak was geconstateerd dat er een pistool verdwenen was en dat kon wel eens door een van de militairen ‘achtergehouden’ zijn als souvenir. Gevolg was dat pas in de late namiddag de busreis naar huis kon worden aangevangen. Daar wachtte een hartelijke ontvangst. Het Vaticaan (de buurt waar Huub woonde) had diens ouderlijk huis prachtig versierd.

Nieuw-Guinea Herinneringskruis
Enkele weken na hun thuiskomst werden de Nieuw-Guinea-gangers Huub Spronck en Henk Pirnaij met hun ouders uitgenodigd in het gemeentehuis. Door burgemeester Huyben werd beiden - in tegenwoordigheid van de kazernecommandant van de Tapijnkazerne te Maastricht en Huub’s verloofde Tonny - het Nieuw-Guinea Herinneringskruis opgespeld. Het kruis is bestemd voor Nederlandse militairen die tussen 28 december 1949 en 23 november 1962 minimaal drie maanden daadwerkelijk militaire dienst hebben gedaan in Nieuw-Guinea.

Ten slotte
Onze drie militairen hebben hun diensttijd in Nieuw-Guinea niet als een probleem ervaren. Henk en Huub hebben er heel bewust voor gekozen terwijl het Piet niet zoveel uitmaakte. Bij een direct treffen met Indonesische para’s is alleen Huub betrokken geweest. Alle drie zijn gezond en wel weer in Keer teruggekeerd. De tijd in dat verre land hebben zij min of meer als een uitstapje gezien; een avontuur dat je op jonge leeftijd eigenlijk wel eens wil meemaken. Want de wereld was begin zestiger jaren veel kleiner dan nu; zeker in een dorp als Cadier en Keer. Over het nut van hun missie naar Nieuw-Guinea in militair opzicht hebben zij nog steeds hun twijfels. Maar terugkijkend hebben zij het verblijf daar niet willen missen. Het contact met andere mensen, met andere gewoonten en zeden deed hen beseffen dat de wereld groter en gecompliceerder was dan hun eigen dorp. In die zin betekende Nieuw-Guinea voor hen een stukje levenservaring waarmee ze later hun voordeel hebben kunnen doen.

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME