Historie
door drs. Harry H.M. Beckers en Pierre Lemmens
Nieuw-Guinea is een eiland dat bestaat uit een westelijk deel dat momenteel tot Indonesië (voorheen Irian Jaya) behoort en een (zelfstandig) oostelijk deel Papoea-Nieuw-Guinea met aan het hoofd een koning (monarchie). Het is niet zomaar een eiland: met een oppervlakte van 786.000 vierkante kilometer is het na Groenland het grootste eiland ter wereld.
Na de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië tussen 1945 en 1949 maakte het westelijk deel van Nieuw-Guinea nog deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland was er namelijk in geslaagd om bij de overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië Nieuw-Guinea te behouden. Daarmee was Nieuw-Guinea het laatste restje Nederlandse kolonie in deze regio; dat zou ruim twaalf jaar zo blijven. Indonesië maakte na de in 1949 verkregen onafhankelijkheid steeds nadrukkelijker aanspraak op Nieuw-Guinea en het politieke conflict kreeg steeds meer een militair karakter. Ter verdediging van de kolonie stuurde Nederland in 1958 land- en luchtmachteenheden naar het eiland.
Fragment van de kaart van Nieuw Guinea
De infiltraties van de Indonesische para’s vonden vooral plaats in de Vogelkop. Dit is begrijpelijk als men weet dat Ceram (Indonesisch: Seram), door Indonesië gebruikt als uitvalsbasis naar Nieuw-Guinea, op slechts 120 km (ongeveer de afstand Maastricht - Den Bosch) gelegen is. De Vogelkop is de naam van een schiereiland in het westen van Nieuw-Guinea. Het schiereiland dankt zijn naam aan de uiterlijke gelijkenis met een vogelkop. De grootste stad is Manokwari, gelegen in het noordoosten van het eiland. Hier heeft jarenlang de Keerdenaar Pierre (va Zjaak) Bessems - een voormalig KNIL-militair - met zijn gezin gewoond. Op de Vogelkop waren Nederlandse legereenheden gedetacheerd onder meer in Sorong en Fak-Fak.
Uitstapjes maken om iets van het land en de omgeving te zien en de sfeer te proeven, was voor Piet en Huub niet weggelegd. Zij hebben niet veel meer van Nieuw-Guinea gezien dan de onmiddellijke omgeving van hun legerplaats. Henk echter was in de gelegenheid om wat meer sfeer op te snuiven; daarover later in dit artikel meer.
Pierre Bessems (1905-1989) was de zoon van Jacobus Bessems en Méi-j Lassauw.
Eind jaren zestig keerde hij met zijn gezin terug naar Keer.
Foto 1925
Infiltraties Vogelkop
Doordat de Vogelkop het dichtst bij Indonesië lag, was te verwachten dat de aanvallen zich dan ook daarop zouden richten. Dat gebeurde inderdaad. Van eind april tot eind juli 1962 worden er naar schatting zo’n 1200 Indonesische parachutisten afgeworpen boven een viertal gebieden. In de omgeving van Fak-Fak en Sorong worden ongeveer 500 man gedropt. In de periode tussen 13 en 17 mei 1962 worden – op kleinere schaal – parachutisten afgeworpen bij Fak-Fak. Tegen deze parachutisten wordt met kracht opgetreden. De strijd duurt ongeveer vier maanden. De Indonesiërs hebben zich veelal in kleine groepen opgesplitst en vermijden zoveel mogelijk elk gevecht. Nederlandse troepen, Papoea-soldaten en -politiemannen (die met de Nederlanders meevochten) zoeken onafgebroken verder naar de goed verstopte para’s. Uiteindelijk lukt het hen om zo’n 366 Indonesische parachutisten gevangen te nemen. Minstens een even groot aantal is gesneuveld of op andere wijze omgekomen. De rest bleef rondzwerven in de vochtige, halfduistere jungle. De kustgebieden bestaan uit mangrovebomen die zo’n zestig tot zeventig meter hoog zijn met dichte kroondaken. Bij het droppen liepen de para’s het risico in een dergelijk kroondak terecht te komen waaruit nagenoeg geen ontsnappen mogelijk was.
Pierre (va Zjaak) Bessems met zijn gezin voor zijn supermarkt in Manokwari
Piet (geboren in 1942) groeide op in het gezin van Leo Boumans, geboren in Wijlré en Helena Jeurissen uit Doenrade. Zijn ouders waren de pachters van hoeve Klein Blankenberg aan de Kerkstraat 142. Als jongste van een tweeling was hij het vijfde kind uit het gezin Boumans dat uiteindelijk negen kinderen (vijf meisjes en vier jongens) zou omvatten. Na de lagere school volgde Piet de ambachtsschool waarna de vervulling van de militaire dienstplicht hem voor de basisopleiding naar Venlo bracht. Dat was in 1961; Piet was toen achttien jaar.
In Venlo bleek dat Piet schutterskwaliteiten had ondanks het feit dat hij het topje van zijn rechterwijsvinger mist. Ze zagte: diech kins mèt dae vinger de trèkker uëverhoeële en ouch nog good sjete. Hij vervolgde zijn opleiding in Vught waar werd geoefend met de ‘punt 30’ (genoemd naar de kogels van de mitrailleur) en de bren (volautomatische lichte mitrailleur). Na Vught kwam Piet in Oirschot terecht en hier - het was begin 1962 en Piet was toen een jaar in dienst - ontving hij de mededeling dat hij en zijn kompanen van het 17e bataljon naar Nieuw-Guinea zouden worden gezonden. Dat was voor Piet een volkomen verrassing omdat het 16e bataljon veel beter presteerde. Voor enkele jongemannen was deze mededeling het sein om te deserteren. Zij wilden onder geen beding worden uitgezonden.
De mededeling dat Piet als dienstplichtig militair naar Nieuw-Guinea zou vertrekken werd in huize Boumans voor kennisgeving aangenomen. Er werd nauwelijks over gesproken: het was nog de tijd dat opdrachten van ‘de overheid’ als vanzelfsprekend dienden te worden opgevolgd. Piet vertrok dan ook als betrof het een langere vakantie in een ver en vreemd land. Informatie over Nieuw-Guinea was er niet gegeven. Hij wist niets van dat land en de heersende zeden en gewoonten. Militaire trainingen waren op geen enkel moment op het verblijf daar afgestemd. Het was: inpakken en wegwezen!
In het bivak was er niet veel te doen. De opdracht van Piet’s compagnie was om het vliegveldje in Biak te bewaken. Dat was hun enige taak. In een afgelegen deel van Biak bevond zich ook de gevangenis waarin de gevangen genomen Indonesiërs werden geïnterneerd. Piet’s compagnie had daar geen bemoeienis mee. Toch is hij er een keer gaan kijken. Nouw, dat waore waal aardige boonke van kieëls (Nou, dat waren behoorlijk bonkige kerels!). Van de omgeving van Biak hebben de mannen weinig tot niets gezien. Men waagde zich nauwelijks buiten de poorten van het kamp. In tegenstelling tot de mariniers die daarvoor speciaal werden getraind was de bush voor de mannen volkomen onbekend terrein en boezemde hen behoorlijk ontzag in. Mèt e pielke oèt ’n blaospièp in diene rök en ‘t woar gebäört mèt diech (Met een pijltje uit een blaaspijp in je rug en het was gebeurd met je).
Piet achter zijn wapengeschut
Naast de bewakingsdiensten vulden de mannen de resterende tijd zelf op. Het betekende vooral elke dag je kleding wassen en jezelf goed verzorgen door meerdere malen per dag een douche te nemen of in het geïmproviseerde zwembad te duiken. Dat zwembad was eigenlijk een waterreservoir primair bedoeld voor blussingswerk bij een eventuele vliegtuigcrash. Hoe het ook zij; het voorzag in een behoefte! Zwemmen in de zee was gevaarlijk vanwege het risico van infecties, vooral van ontstoken oren.
Contact met de inheemse bevolking was er nagenoeg niet. Het beperkte zich tot de enkele Papoea die diensten verrichtte in de keuken. De pot in die keuken schafte overigens vooral rijst en nasi, gerechten die niet iedere uit de kool gestampte Hollandse jongen lustte. Piet heeft zich die enkele keer dat hij buiten de kazerne kwam, verbaasd over de afwezigheid van teelgronden. Als boerenjongen was hij grote korenvelden en sappige weilanden gewend. Hier: niets van dit al! Messjien laefde déi-j va wat ze aan deere vonge? (Wellicht leefde men op wat men aan dieren ving).
Nieuws over de stand van zaken in het conflict met Indonesië was er niet. Er waren geen kranten of andere nieuwsberichten. Er kwamen ook geen mededelingen van de kant van het leger. Men verkeerde volledig in het ongewisse: er was geen enkele informatie over de situatie beschikbaar. Overigens zagen de manschappen dit niet als een probleem. Wat niet weet, wat niet deert!
In totaliteit is Piet zo’n zes maanden (van mei tot november) van huis geweest. Daadwerkelijk heeft hij daarvan drie maanden in Nieuw-Guinea doorgebracht omdat de resterende drie maanden nodig waren voor de heen- en terugreis. Piet’s operationele dienst heeft daarom feitelijk maar drie maanden geduurd. Drie maanden waarin zijn compagnie geen enkele actie tegen de Indonesiërs heeft hoeven te ondernemen. Op zich ook niet zo verwonderlijk als men weet dat Biak zo’n 700 kilometer van de dichtstbijzijnde operationele basis van Indonesië verwijderd was. Piet heeft dus niet actief als mitrailleurschutter in actie hoeven te komen.
Volkomen onverwacht kwam de mededeling: ‘Jongens, wij kunnen naar huis’. De weinige militaire activiteiten werden overgenomen door Pakistaanse VN-militairen. Jeezesmiena; de gelúifs ’t neet, méh déi-j leepe henneke-aa-henneke (Heremijntijd: je gelooft het niet; die liepen handje-in-handje).
Nu de Pakistani er waren had men helemaal niets meer te doen dan wachten op de repatriëring naar Nederland. Tenslotte moesten ze zich nog ontdoen van alle wapentuig. Zonder veel poespas werd dit allemaal in zee gedumpt. Niet dat het materieel zoveel voorstelde: bij vertrek naar Nieuw-Guinea werden vaak van twee of meer schietwapens onderdelen gesloopt en gemonteerd in een ander wapen zodat dit weer bruikbaar was.
Piet (2de van rechts) ging sjouwend met zijn plunjebaal aan boord
De thuiskomst van Piet werd bescheiden gevierd; een Limburgse koffietafel voor familie en vrienden en daarmee kon het hoofdstuk Nieuw-Guinea worden afgesloten.Henk (geboren 1942) was het vierde kind van Pierre Pirnaij en Leen Arbeel; het gezin zou uiteindelijk zes kinderen omvatten waarvan vier jongens en twee meisjes. Toentertijd woonde het gezin in een woning aan de Rijksweg (Op ’t Bergske), vlak bij de toegangsweg naar het Missiehuis.
Vanwege de Berlijn- en de Cuba-crisis werd de lichting 1942 (Henk’s lichting) eerder voor militaire dienst opgeroepen. Hij meldde zich in mei 1961 voor de vervulling van zijn dienstplicht in de kazerne in Blerick. Na de basistraining die voor iedere dienstplichtige gold, kreeg Henk hier ook zijn chauffeursopleiding. Daarna verkaste hij in juli naar Oirschot voor zijn tropentraining; die duurde ongeveer een maand. Dat beviel hem wel omdat hij in Blerick een grondige hekel had gekregen aan de lange marsen - soms meer dan 40 km - die regelmatig gelopen dienden te worden. Verbazingwekkend nieuws voor degenen die Henk thans kennen als een fervente langeafstandswandelaar!
Henk vertrok op 20 augustus 1961 comfortabel met het vliegtuig naar Nieuw-Guinea. In tegenstelling tot zijn mede-kompanen, van wie de ouders en soms broers en zusters mee naar Schiphol (de vertrekplaats) gingen, reisde Henk moederziel alleen.’s Morgens om zes uur zei hij zijn ouders e-die (daag) nadat hij de dag tevoren al afscheid genomen had van zijn broers en zussen. Vuur miech hoofde dat allemaol neet; iech voont ’t waal good zoe (Voor mij hoefde het allemaal niet: ik vond het wel goed zo). Hij vertrok vanuit Amsterdam - samen met vijf collega-chauffeurs, de overige militairen van zijn groep en families die naar Nieuw-Guinea terugkeerden - vloog naar Anchorage in Alaska en van daaruit naar Tokyo (Japan). Vervolgens ging de reis naar Biak. Hier was het dat Henk zijn eerste stappen op Nieuw-Guinese bodem zette. Daar werd hij overvallen – iech zal ’t noèts vergieëte (ik zal het nooit vergeten) - door een beklemmende, zwoele hitte. Niet iedereen kon vervolgens direct doorreizen naar Sorong; het reisgezelschap diende vanwege het kleinere vliegtuig te worden opgesplitst. Na drie dagen landde ook Henk in Sorong.
Henk in tropentenue
Sorong was in de tijd dat Henk er verbleef een dorp van ongeveer 2000 inwoners. Veel te doen was er niet: er was één bioscoop en een handvol cafés. Momenteel is Sorong met zijn 22 omringende dorpen uitgegroeid tot een stad van ruim 175.000 inwoners en is daarmee een van de grotere steden in Nieuw-Guinea. Zij vormt het centrum van de olie- en gasindustrie; dit heeft de stad een groeiende rijkdom en economische voorspoed bezorgd.
Het leven in de kazerne ging zijn gewone gangetje. ’s Morgens om zeven uur was er appèl; vervolgens moest er om één uur ook aangetreden worden. Als chauffeur probeerde Henk het appèl te ontspringen; dat kon door er voor te zorgen dat hij piketdienst of een chauffeursklusje had op te knappen. Voor ontspanning was er een zwembad: dao heb iech ’t zjwumme gelierd (Daar heb ik leren zwemmen). In de kazerne draaide elke week een nieuwe film. Ook kon er een Heineken biertje worden gedronken à raison van 60 (oude) centen per flesje. Buiten de kazerne was het biertje duurder; het kostte dan één gulden. Dat was nogal veel geld want de soldij bedroeg slechts dertig gulden per maand. Regelmatig maakte Henk een wandelingetje met een paar kameraden in de bush-bush; iech heb dao bès sjoèn gewaandeld (Ik heb er best wel mooi gewandeld).
Henk’s taak hield in dat hij afwisselend twee maanden in Sorong zijn diensten verrichtte en één maand in Jefman, het in de buurt gelegen vliegveld. In Sorong vervoerde hij in zijn jeep vooral de wachtcommandant. Dat bracht met zich dat hij 48 uur aaneensluitend piketdienst had. Weliswaar mocht hij zijn bed opzoeken om te slapen maar in geval de wachtcommandant hem nodig had, diende hij direct klaar te staan. Deze commandant had tot taak om de militairen die op verspreid liggende plaatsen wacht hielden, te controleren. Een dergelijk controletochtje nam een aantal uren in beslag. Slechts in het begin is Henk ietwat bevreesd geweest dat er plotseling voor de jeep Indonesische parachutisten zouden opduiken: ’t is harsjtiekke duuster en de zuus bienao nieks (het is hartstikke donker en je ziet bijna niets). Dat gevoel had hij in het bijzonder wanneer er een klein eilandje, op de kust voor Sorong gelegen, gecontroleerd moest worden. In de Tweede Wereldoorlog hadden de Japanners hier een 50-tal bunkers gebouwd en strategisch was dit uiteraard erg van belang. Het lag voor de hand dat de Indonesiërs hier een bijzondere belangstelling voor konden hebben.
Henk voor zijn vertrouwde jeep, klaar voor de postbezorging
Als chauffeur heeft Henk geen patrouilles hoeven te lopen; wel heeft hij regelmatig militairen van zijn compagnie vervoerd naar het gebied dat deze na een melding van een landing van Indonesische para’s dienden te zuiveren. Verder moest hij regelmatig voor de bevoorrading van deze patrouilles zorgen. Ook het in colonne rijden was niet van gevaar ontbloot; ieder moment kon er vanuit de dichte bush een verrassingsaanval plaatsvinden. De bevoorrading gebeurde meestal in colonne met andere voertuigen. Daarbij kwam het herhaaldelijk voor dat vrachtwagens in de blubber vast kwamen te zitten en dan diende Henk assistentie te verlenen met behulp van de lier op zijn jeep.
In de vuurlinie heeft Henk overigens nooit gelegen. Wel is het tweemaal voorgekomen dat hij voor de bevoorrading zorgde en er net vóór zijn aankomst twee Nederlandse militairen bij een treffen met Indonesische parachutisten waren gedood. Later bleken nog eens drie militairen van zijn compagnie in een vuurgevecht om het leven te zijn gekomen.
In februari 1962 was er een grote legeroefening: van Sorong naar Manokwari en eindigend in Biak met landingsvaartuigen met daarin jeeps en uiteraard de manschappen. Na de landing in Manokwari vond Henk het niet meer dan gepast om zijn dorpsgenoot Pierre Bessems op te zoeken. Deze was na zijn afzwaaien als KNIL-militair daar een winkel begonnen waar werkelijk van alles en nog wat te krijgen was. Bij Pierre beviel het Henk uitstekend: de winkel en de woning waren werkelijk schitterend gelegen vlakbij het strand en slechts door een weg gescheiden. Hij is er dan ook twee dagen gebleven: zonder verlof van zijn commandant. Daovuur bin iech oùch mòtte vuurkomme (Daarvoor ben ik ook moeten verschijnen voor de commandant). Zijn luitenant reikte hem de helpende hand door de reden van Henk’s absentie op schrift te stellen. Mede daardoor liep het akkefietje met een sisser af. Vervolgens ging het richting Biak en toen weer terug naar Sorong. Al met al had de oefening zes weken in beslag genomen. Iech heb doúw waal väöl van ’t laand kinne zièn (Ik heb toen wel veel van het land kunnen zien).
Ook al kwam Henk niet in een gevechtshandeling terecht, helemaal ongeschonden heeft hij Nieuw-Guinea niet kunnen verlaten. Een ongeluk met zijn jeep heeft hem drie maanden in de ziekenboeg doen belanden met een schedelbasisfractuur, hersenschudding en een gebroken sleutelbeen. Dit alles had hij opgelopen toen hij met zijn jeep uit een bocht vloog en de jeep op zijn zij terecht kwam.
Drie keer sloeg Henk met deze jeep over de kop
Op een gegeven moment kwam de mededeling: ‘wij kunnen naar huis’. Henk dacht dat hij omdat hij als één van de eersten gekomen was, ook als eerste aan de beurt was om naar huis te kunnen. Dat was echter een misrekening: de chauffeurs waren absoluut noodzakelijk om met hun voertuigen goederen naar de haven te transporteren. Dat leverde hem een vertraging van ongeveer een maand voor zijn terugreis op. Die ging opnieuw per vliegtuig; via Anchorage naar Schiphol. Daar stonden busjes klaar om hen naar huis te vervoeren. Dat betekende een hele rit naar het Zuiden. Henk zou als laatste afgezet worden maar de voorlaatste halteplaats was Valkenburg.
Daar stond naast de hele buurt ook de fanfare klaar om hun dorpsgenoot te verwelkomen: iech voont dat harsjtiekke sjiek en d’r waor hièl get te ieëte en te dreenke (Ik vond het hartstikke mooi en er was heel wat te eten en te drinken). Het thuisfront in Keer kon nog wel even wachten! Aan het gemor van de chauffeur van het busje dat hij verder wilde, had Henk geen boodschap.
Huub Spronck is een geboren (1942) en getogen Keerdenaar. Zijn vader Sjeng was in Gronsveld geboren en zijn moeder Fien Spronck in Cadier en Keer. Het gezin woonde jarenlang aan de Eckelraderweg en telde twee zoons. Hij heeft in Nieuw-Guinea zo’n tien maanden ‘gediend’: van december 1961 tot eind oktober 1962.
Huub was pas achttien jaar geworden toen hij werd opgeroepen voor de vervulling van de (toen nog geldende) militaire dienstplicht. De basisopleiding - zoals voor zo vele Limburgers - genoot hij in Venlo. Van Venlo ging hij naar de infanterieschool in Harderwijk om daar een zes maanden durende opleiding voor telegrafist te volgen. Een klas bestond uit 30 tot 35 cursisten waarvan de tien beste leerlingen een zogenaamde ‘Nieuw-Guinea-keuring’ kregen. Huub voelde wel iets voor een avontuur in den vreemde en spande zich bijzonder in om bij deze tien besten te behoren. Dat lukte. Van de tien uitverkorenen zijn er uiteindelijk drie of vier daadwerkelijk naar Nieuw-Guinea uitgezonden. Huub rondde zijn militaire opleiding in het marinierskamp in Doorn af en ging vervolgens naar de tropenopleiding in Oirschot.
Als telegrafist had Huub de taak om via de radio berichten te ontvangen en te verzenden. Omdat de berichten in morsecode worden verstuurd moet de telegrafist in staat zijn deze code snel te gebruiken om zowel tekst in code om te zetten (coderen) als de code weer naar tekst te ‘vertalen’ (decoderen). Dat laatste gebeurt door elektrische impulsen in piepjes om te zetten die op de koptelefoon van de telegrafist hoorbaar worden gemaakt. Het is de taak van de telegrafist om die piepjes weer om te zetten in letters. Een goede telegrafist kan op die manier tientallen woorden per minuut verzenden en ontvangen.
Op Tweede Kerstdag 1961 stapte Huub op Schiphol samen met een dertigtal anderen in het vliegtuig. Dat geschiedde in burgerkleding; vliegen in militair tenue was niet toegestaan.
Via Anchorage en Tokio naar Biak. Van daaruit met een klein vliegtuigje dat zo’n vijftien personen kon vervoeren naar Terminabuan en ten slotte werd de laatste etappe naar zijn standplaats Fak-Fak afgelegd met een watervliegtuigje. Fak-Fak is een havendorp op de zuidelijke kust van het schiereiland aan de voet van het Fakfakgebergte. Het dorp ligt aan een rotsachtige kust en bezit een natuurlijke haven. In die tijd telde het ongeveer 1700 inwoners waarvan een zeer groot deel Indonesische sympathieën koesterde. De kazerne was relatief klein: zij bestond uit slechts één compagnie van ongeveer 130 militairen. Met dit aantal was men niet op sterkte want een volledige compagnie omvat circa 175 man. De paar winkeltjes die er waren werden gedreven door mensen van Chinese herkomst. Wel was er enig vertier: een cinema. De keren dat er een film werd bezocht, ging het vuurwapen mee.
Als er para’s gedropt waren, moesten deze opgespoord en uitgeschakeld worden. Dat laatste kon op twee manieren; gevangennemen of elimineren. Beide manieren werden in praktijk gebracht. Het patrouilleren in de bush vond plaats door een groep van een dertigtal militairen. Van zo’n groep maakte steevast een telegrafist deel uit (voor de verbindingen) en een hospik (voor de verzorging van eventuele gewonden). De leiding berustte bij een luitenant.
Huub op zijn hoede
Na verloop van tijd nam de dreiging van Indonesische para’s steeds meer toe. Het aantal patrouilles werd dan ook opgevoerd. Alras bleek dat niet elke telegrafist lichamelijk tegen die uitputtingsslag in de jungle opgewassen was. Voor Huub bracht dat met zich dat hij vaker mee op patrouille moest. Aal mèt aal sjat iech in, dat iech ongevaer twie maond in de bösj heb doerbrach (Al met al schat ik in dat ik ongeveer twee maanden in de jungle heb doorgebracht). In echt gevaarlijke situaties is Huub niet geweest. Ook bij de paar vuurcontacten met para’s die er geweest zijn tijdens de patrouilles met blanke collega-militairen, heeft Huub zijn vuurwapen niet hoeven te gebruiken. Zodra de patrouille para’s ontdekte werd daarop gevuurd. Veelal gaven deze zich snel over, soms zelfs zonder zelf een schot te lossen, blij als ze waren het er levend te hebben afgebracht. Aan Nederlandse zijde zijn er bij de patrouilles twee militaire kameraden van Huub gesneuveld. Toen dat gebeurde maakte Huub geen deel van de patrouille uit.
Wanneer er geen patrouilles gelopen dienden te worden, bestond de normale werkdag uit een dienst van acht uur afwisselend met een andere telegrafist: ach oor op en ach oor aaf. Sommige berichten waren gecodeerd. Kwamen die binnen dan was het zaak om deze te decoderen en - al naar gelang de urgentie (flashbericht) - naar de compagniescommandant te brengen.
Eén zo’n bericht staat Huub vandaag de dag nog bij. Het hield in dat er een Indonesische invasiemacht klaar lag om met 120 schepen en zo’n 12.000 militairen in de buurt van Fak-Fak te landen. Hier lagen slechts 140 Nederlandse militairen. Huub: Iech heb waal ‘ns gezag: es ze mèt ieërpele gegoejd haúwe, zaot iech dat heej neet mie te vertèlle (Ik heb wel eens gezegd: als ze met aardappels gegooid zouden hebben dan zat ik hier niet meer te vertellen).
Om de Nederlandse militairen te ondersteunen wordt – als onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht - het Papoea-vrijwilligerskorps (PVK) - opgericht. De autochtone soldaten worden na een opleiding van ongeveer zes maanden ingezet bij patrouilles om gewapende Indonesische infiltranten te bestrijden. Ondanks dat er een enkele keer tijdens deze patrouilles met Papoea-militairen contact met de vijand werd gemaakt heeft Huub verrèk van angs (doodsangsten uitgestaan). Hij kon hen niet aan het verstand brengen dat zij de loop van hun vuurwapen niet in de richting van Huubs’ rug moesten houden wanneer zij door het oerwoud struinden. De Papoea’s liepen namelijk op blote voeten. Hun junglelaarzen hadden zij bij het verlaten van de kazerne uitgetrokken en op hun rug gebonden. Huub vreesde vooral dat zij op iets zouden trappen en het vuurwapen achter zijn rug door die onverwachte beweging af zou gaan.
Het was op een vroege ochtend dat Huub in de kazerne enig rumoer bemerkte. Hij zette zijn koptelefoon af en hij spoedde zich naar de appèlplaats. Wat hij zag was dat een bommenwerper langzaam boven de kazerne draaide en weer verdween. Iedereen vroeg zich af wat dat betekende. Sommigen meenden dat het een Nederlands vliegtuig was; anderen hielden het op een Indonesisch vliegtuig. De oplossing kwam al snel. Huub ontving een ongecodeerd flash-bericht waarin stond dat een vijandelijke bommenwerper van Ceram was opgestegen en richting Fak-Fak vloog. Hoúw dae ’n bom
aafgegoei-jd dan waor van oes nieks mie uëverblieëve (Zou die een bom afgeworpen hebben dan was er van ons niets overgebleven).
Met de ondertekening in 1962 in New York van de overeenkomst tot overdracht van Nieuw-Guinea kwam er ook een einde aan de Indonesische infiltraties. Voor een collega-militair kwam het vredesakkoord te laat. Hij sneuvelde kort voor het beëindigen van de vijandelijkheden.
Nadat al het overtollige wapenmateriaal in een donkere nacht in zee was gedumpt, kon de thuisreis aanvaard worden. De Kaloekoe, een boot van de Indische rederij KPM (Koninklijke Paketvaart-Maatschappij) die de mensen naar Biak zou brengen, telde echter veel te weinig slaapplaatsen. De militairen sliepen daarom op het dek. Het verfrissen (wassen, scheren) vond benedendeks plaats. Het was hier dat Huub een deur opentrok en tot zijn niet geringe verbazing een bekend gezicht zag: dorpsgenoot Jaak va Gelaen (Jacques van Geleen). Die onverwachte ontmoeting werd ’s avonds met enkele andere Limburgers op gepaste wijze aan dek gevierd. De zon was al lang achter de horizon verdwenen toen de slaapplaatsen werden opgezocht.
Jacques van Geleen (1942 -1988) in marine-uniform
Voordat ze Biak bereikten, werd er in Sorong aangemeerd. Daar kon een andere dorpsgenoot (Henk Pirnaij) de hand worden geschud. Van Biak werd er naar Bangkok gevlogen. Omdat niet iedereen onmiddellijk kon doorvliegen naar Schiphol werd de groep in drieën gesplitst. Dat gebeurde volgens het alfabet en omdat de ‘S’ hierin op een lage plaats staat, kwam Huub in de laatste groep terecht. Hiervan had Huub overigens geen enkele spijt! Voordeel hiervan was dat de terugvlucht twee dagen later zou plaatsvinden; een uitstekende gelegenheid om deze wereldstad te verkennen.
Enkele weken na hun thuiskomst werden de Nieuw-Guinea-gangers Huub Spronck en Henk Pirnaij met hun ouders uitgenodigd in het gemeentehuis. Door burgemeester Huyben werd beiden - in tegenwoordigheid van de kazernecommandant van de Tapijnkazerne te Maastricht en Huub’s verloofde Tonny - het Nieuw-Guinea Herinneringskruis opgespeld. Het kruis is bestemd voor Nederlandse militairen die tussen 28 december 1949 en 23 november 1962 minimaal drie maanden daadwerkelijk militaire dienst hebben gedaan in Nieuw-Guinea.
Onze drie militairen hebben hun diensttijd in Nieuw-Guinea niet als een probleem ervaren. Henk en Huub hebben er heel bewust voor gekozen terwijl het Piet niet zoveel uitmaakte. Bij een direct treffen met Indonesische para’s is alleen Huub betrokken geweest. Alle drie zijn gezond en wel weer in Keer teruggekeerd. De tijd in dat verre land hebben zij min of meer als een uitstapje gezien; een avontuur dat je op jonge leeftijd eigenlijk wel eens wil meemaken. Want de wereld was begin zestiger jaren veel kleiner dan nu; zeker in een dorp als Cadier en Keer. Over het nut van hun missie naar Nieuw-Guinea in militair opzicht hebben zij nog steeds hun twijfels. Maar terugkijkend hebben zij het verblijf daar niet willen missen. Het contact met andere mensen, met andere gewoonten en zeden deed hen beseffen dat de wereld groter en gecompliceerder was dan hun eigen dorp. In die zin betekende Nieuw-Guinea voor hen een stukje levenservaring waarmee ze later hun voordeel hebben kunnen doen.