Historie
Historie van de rijksheerlijkheid (Heer en) Keer (deel 1)
door Fons Meijers
In dit en in het volgende Jaarboek wordt de historie van de rijksheerlijkheid Heer en Keer beschreven, die een periode van 500 à 600 jaar beslaat en heeft geduurd tot in 1795 de Franse revolutionairen de heerlijkheden afschaften en vervingen door gemeenten.
In dit eerste deel wordt ingegaan op de bijzondere positie die Heer en Keer bezat als vrije rijksheerlijkheid en op de vele pogingen die zijn gedaan om deze positie aan te tasten. In een bijlage is een overzicht opgenomen van de belangrijkste jaartallen.
In het Jaarboek 2015 zal worden ingegaan op de gevolgen van de bijzondere positie van de rijksheerlijkheid voor de inwoners van Heer en Keer.
Ergens in de twaalfde eeuw zal het geweest zijn dat (waarschijnlijk) boeren uit Heer het bosgebied hebben ontgonnen waar Keer is gesticht. Ze deden dat in opdracht van het kapittel van Sint Servaas
(een college van wereldlijke geestelijken). Keer werd daarmee deel van de vrije rijksheerlijkheid Heer. Het was een vrije rijksheerlijkheid omdat ze niet onder een graaf of hertog viel, maar onder de persoonlijke controle en bescherming stond van de keizer van het Heilig Roomse Rijk.
Het wapen van het kapittel van Sint Servaas met de servaassleutel op een schild, waarachter twee adelaars met de rug tegen elkaar
Daarnaast was het kapittel ook bevoegd om het bestuur over de heerlijkheid Heer en Keer uit te oefenen en om, via de schepenbank, recht te spreken over de inwoners van Heer en Keer (territoriale heerlijkheid). Vanwege de rechterlijke taken werd de rijksheerlijkheid Heer en Keer een bank van Sint Servaas genoemd.
Doordat deze elf banken een rijksheerlijkheid waren, verkeerden zij in een bevoorrechte positie ten opzichte van heerlijkheden die onder een graaf of hertog vielen, zoals bijvoorbeeld Cadier. Vooral in tijden van oorlog heeft het kapittel voor de banken vaak bescherming gekregen door de keizer van het Heilig Roomse Rijk tegen vorsten die de macht over de banken van Sint Servaas wilden overnemen.
In de loop der eeuwen hebben heel wat vorsten geprobeerd de rechten van het kapittel van Sint Servaas ten aanzien van de elf banken in bezit te krijgen. De eerste die dat heeft geprobeerd was hertog Hendrik I van Brabant (1165 -1235). Die is er in 1204 in geslaagd om van de keizer van het Heilig Roomse Rijk Maastricht met de Sint-Servaaskerk in leen te krijgen. Het kapittel was toen bang dat ook Heer en Keer en de andere banken van Sint Servaas in leen zouden worden gegeven aan de Brabantse hertog. Maar de banken bleven gespaard van de Brabantse invloed, omdat de keizer van het Heilig Roomse Rijk de rechten van de banken van Sint Servaas nog eens liet vastleggen. In 1232 werd de onafhankelijkheid van de banken bevestigd in een dekreet van Frederik II en op 22 november 1233 ook nog eens door paus Gregorius IX.
Van 1519 tot 1556 was Karel V (1500-1558) keizer van het Heilig Roomse Rijk. Toen deze in 1530 Maastricht bij het hertogdom Brabant inlijfde, omdat hij meer eenheid binnen zijn Rijk wilde, was het kapittel van Sint Servaas bang dat ‘in een moeite door’ de kerk van Sint Servaas en ook de elf banken van Sint Servaas aan Brabant zouden worden overgedragen. Die vrees bleek niet terecht omdat het kapittel van Sint Servaas van de keizer op 10 maart 1534 de bevestiging kreeg dat de elf banken, waaronder Heer en Keer, rechtstreeks onder de keizer bleven vallen en dus niet (samen met Maastricht) met Brabant werden verenigd.
Tussen 1519 en 1550 verbleven Karel V en Philips II diverse malen in het Spaans Gouvernement aan het Vrijthof in Maastricht; rechts op de voorgrond op deze tekening (situatie van voor 1670)
Onder aanvoering van stadhouder Willem van Oranje kwamen de Zeventien Provinciën der Nederlanden in 1568 in opstand tegen de Spaanse koning Philips II. Het betekende het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Toen in 1648 bij de Vrede van Münster deze oorlog werd beëindigd, bleef een aantal gebieden onverdeeld. Ook over wie de baas zou worden over het kapittel van Sint Servaas met zijn elf banken, werden de Staatsen (Staten Generaal van de Nederlanden) en de Spanjaarden het in Münster niet eens.Toen op 10 augustus 1678 met het verdrag van Nijmegen deze oorlog werd beëindigd en de Republiek de stad Maastricht weer terug kreeg, heeft het niet veel gescheeld of Heer en Keer waren alsnog bij de Republiek der Nederlanden gekomen. Maar in oktober 1678 werd deze ‘dreiging’ al weer afgewend. Het kapittel bezwoer dat de elf dorpen nooit een domein waren geweest van de Franse koning. De Staten-Generaal verklaarden daarop op 22 oktober 1678 dat het kapittel van Sint Servaas alle rechten over deze dorpen behield (dat de selve sullen jouisseren en behouden het regt van jurisdictie dat sij voor dato van den oorlog genoten en gejouisseerd hebben).
Door de bescherming van de keizer lukte het kapittel van Sint Servaas het om de banken, waaronder die van Heer en Keer, te vrijwaren van aantasting van hun rechten als vrije rijksheerlijkheid. Wat het kapittel meer problemen opleverde was het beschermen van de banken tegen doortochten (met plunderingen) en inkwartiering van vreemde legers. Daarvoor moesten de banken regelmatig een prijs betalen aan de vreemde regeringen of legers.
In 1621, na beëindiging van het Twaalfjarig Bestand moest Heer en Keer ook nog meebetalen aan een contributie die de Staten-Generaal hadden geëist.
Beleg van Maastricht door het Staatse leger onder stadhouder Frederik Hendrik, 9 juni tot 21 augustus 1632
In 1689 deed Lodewijk XIV aan het begin van de Negenjarige Oorlog (1688-1697) een nieuwe poging de Republiek der Nederlanden te veroveren. De inwoners van Heer en Keer moesten ook bij deze gelegenheid betalen om gespaard te blijven van oorlogsgeweld en overheersing. Deze contributie moest worden betaald aan de Franse troepen ‘om hunne totale ruïne van brandt of anderszins voor te comen’. Voor Keer, dat in de bank Heer en Keer een afzonderlijke administratieve eenheid vormde, was dat een zware last, zoals blijkt uit de lening van 600 gulden (tegen 5 % rente) die op 2 januari 1693 hiervoor moest worden aangegaan. De dorpmeesters van Keer, Jan Kicken de oude en Lambertus Thijssen, waren daartoe gemachtigd door de inwoners van Keer.
Deze voormalige grenssteen met aan de zijkant een ster, bevond zich tot enkele jaren terug in de tuin van de woning westelijk grenzend aan uitvaartzorg Pijls.
Vóór de aanleg van de Rijksweg (1826) liep hier het tracé van de oeroude handelsweg tussen Maastricht en Trier
De Oostenrijkse successieoorlog (1740-1748) om de Oostenrijkse troon, waarbij vele landen betrokken waren, werd voor een deel ook uitgevochten in onze streken. De keizerlijke en andere troepen trokken in 1745 door onze streken en weer moesten Heer en Keer en de andere banken in de kosten delen. Bovendien moesten Heer en Keer en Scharn om veiligheid te verkrijgen in 1746-1747 14580 pond hooi, 100 bossen groenvoer en 85 bossen rogge aan het Hollandse legermagazijn leveren. Daarvoor moesten karren en paarden door de inwoners gereed worden gezet.
Op 1 november 1785, bij het verdrag van Fontainebleau, zou de Oostenrijkse Keizer Joseph II volgens sommige historici Heer en Keer en de meeste andere banken ook formeel hebben overgedragen aan de Staten-Generaal. Volgens anderen zou het kapittel al zijn rechten over deze dorpen hebben behouden.
Feit is wel, dat vanaf die tijd de protectiepenningen aan de Staten-Generaal betaald moesten worden. Keer moest vanaf 1786 256 gulden betalen. In die tijd (tussen 1778 en 1795) was Christiaan van der Linden collecteur (ontvanger) van belastingen in Keer. Maar een feit is ook dat de Staten-Generaal de protestantse godsdienst niet in de elf banken invoerden en dat de schout en de schepenen, anders dan bijvoorbeeld. in Cadier niet protestant moesten zijn.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog is het meerdere keren niet gelukt om Heer en Keer te vrijwaren van oorlogsgeweld.
Zo was het jaar 1579 voor Maastricht en omliggende dorpen een echt rampjaar. In juni van dat jaar hebben de Spaanse troepen, onder leiding van Parma, ook in Heer en Keer evenals in Cadier veel branden gesticht en vernielingen aangebracht. Na afloop van de gevechten trokken zij al plunderend door de straten en werden op de velden alle veldvruchten vertrapt.
Dit borstbeeld van Sint Servaas is een geschenk van de Spaanse legerleider Parma aan de Sint Servaasbasiliek
In 1676, tijdens de Hollandse Oorlog (1672-1678) deed stadhouder Willem III van het Staatse leger een -vergeefse- poging om Maastricht op Lodewijk XIV te heroveren. Dat ging ook in Heer en Keer met zoveel geweld gepaard dat de bewoners hun toevlucht moesten zoeken in de mergelgrotten. Bovendien was er tijdens deze Hollandse oorlog in de jaren 1672-1678 een dysenterie-epidemie. Pastoor Rutten was een van de slachtoffers. Hij werd op 4 augustus 1676 in de kerk van Heer begraven.Dat kwam extra hard aan, omdat er tussen eind 1746 en 1748 al de ellende was van een nieuwe dysenterie-epidemie, die vooral onder kinderen heeft huisgehouden.
Als gevolg van de in 1789 uitgeroepen revolutie kwam in 1792 in Frankrijk het ‘gewone volk’ aan de macht. Deze revolutie heeft geen halt gehouden bij de Franse grenzen. Begin 1793 belegerden de Franse troepen, voor het eerst, maar tevergeefs, ook Maastricht. Een nieuwe poging op 4 november 1794 slaagde wel; de Fransen kregen vaste voet in onze streken. Op 1 oktober 1795 volgde de officiële inlijving bij Frankrijk. Heer en Keer was vanaf die dag geen rijksheerlijkheid meer, maar een gemeente.
Tot het jaar 1828 is Keer bij Heer gebleven; de langste tijd als deel van de vrije rijksheerlijkheid Heer en Keer en daarna nog korte tijd als deel van de gemeente Heer en Keer.
De historie van Heer en Keer wijkt af van die van de meeste andere heerlijkheden in onze streken omdat het een rijksheerlijkheid was en één van de elf banken van Sint Servaas. Wat daarvan de gevolgen zijn geweest voor de inwoners van Heer en Keer, komt aan de orde in deel II van de Historie van de rijksheerlijkheid Heer en Keer, in het Jaarboek 2015.
• Van de Venne, J.M.: Geschiedenis van Heer. 1975
• Hackeng, Rolf: Het middeleeuwse grondbezit van het Sint Servaaskapittel te Maastricht in de regio Maas-Rijn. 2006
• Ubachs, Pierre en Evers, Ingrid: Tweeduizend Jaar Maastricht. 2006
• Ubachs, P.J.H.: Handboek voor de geschiedenis van Limburg.
2000
• Haese, Lei en Peters, Simon: De pastoors van Cadier (en Keer): deel 2. Keerder Kroniek, Jaarboek 2008.
• Haesen, Lei: Rond geboorte en doop (1); Keerder Kroniek, jaargang 7, blz. 75-82
• Haesen, Lei: Rond overlijden en begraven (1 t/m 4); Keerder Kroniek, jaargang 7, blz. 152-163 en jaargang 8, blz. 14-23, blz. 72-77 en blz. 126-133
• Meijers, Fons: De ontstaansgeschiedenis van Keer; deel 1 en deel 2. Keerder Kroniek, Jaarboek 2008, blz. 60-72 en Jaarboek 2009, blz. 97-106
Historie Rijksheerlijkheid Heer en Keer in Jaartallen
Keer is in de twaalfde eeuw gesticht als een uitbreiding van de rijksheerlijkheid Heer. Deze rijksheerlijkheid heeft, anders dan de meeste andere heerlijkheden, niet nog een graaf of hertog als ‘gezagsdrager’ boven zich, maar valt rechtstreeks onder de keizer van het Heilig Roomse Rijk.
Eerst uit een aantekening in het jaar 1200 blijkt dat de keizer van het Heilig Roomse Rijk het kapittel van Sint Servaas in Maastricht heeft aangewezen als heer van de rijksheerlijkheid Heer en Keer.
In 1204 heeft hertog Hendrik I van Brabant getracht de elf banken van Sint Servaas, waaronder Heer en Keer, in zijn bezit te krijgen. Maar de keizer van het Heilig Roomse Rijk heeft dat weten te verhinderen door te verklaren dat deze banken rechtstreeks onder zijn gezag vielen.
In 1232 zat de Brabantse hertog opnieuw op het vinkentouw en was er weer een verklaring van de keizer nodig om te voorkomen dat Heer en Keer en de andere banken van Sint Servaas Brabants zouden worden.
In 1530 - Brabant behoorde intussen tot het Heilig Roomse Rijk - lijfde keizer Karel V van dit Rijk Maastricht in bij het hertogdom Brabant. De vrees van het kapittel van Sint Servaas dat de keizer ook Heer en Keer en de andere banken van Sint Servaas aan Brabant zou overdragen, bleek onterecht. In 1534 bevestigde Karel V dat de elf banken rechtstreeks onder hem bleven vallen.
Tachtigjarige Oorlog; opstand van de Republiek der Verenigde Nederlanden tegen Spanje.
Het jaar 1579 was voor dorpen rond Maastricht een echt rampjaar met veel brandstichtingen, vernielingen en plunderingen door Spaanse troepen. Daarbij is Heer en Keer niet gespaard gebleven.
Heer en Keer krijgt een vrijgeleide- en beschermingsbrief die de inwoners beschermt tegen doortocht en inkwartiering van soldaten van stadhouder prins Maurits van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Daarvoor moesten tot 1632 wel jaarlijks protectiepenningen worden betaald.
Maastricht en het land van Daelhem (met Cadier) worden door stadhouder Frederik Hendrik van de Republiek veroverd en komen onder het gezag van de Staten Generaal (Staatsen) te vallen. Heer en Keer en de andere banken van Sint Servaas blijven direct onder de keizer vallen. Voorwaarde is wel dat de inwoners ook nu weer protectiepenningen betalen.
Vrede van Münster; einde Tachtigjarige Oorlog
Het duurde tot 1661 voordat in het zgn. Partagetractaat kon worden vastgelegd dat Heer en Keer en de andere banken niet werden toegewezen aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, maar rechtsreeks afhankelijk bleven van keizer Leopold van het Heilig Roomse Rijk.
Hollandse Oorlog waarin de Franse koning Lodewijk XIV zijn grondgebied wilde vergroten met onder meer de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
In 1673 slaagt Lodewijk XIV erin om Maastricht en ook Cadier te veroveren, maar niet Heer en Keer.
De pogingen door het Staatse leger om Maastricht terug te veroveren gaan met zoveel geweld gepaard dat inwoners van Heer en Keer en van Cadier hun toevlucht moeten zoeken in de mergelgrotten.
Einde Hollandse Oorlog met vrede van Nijmegen. Maastricht en Cadier komen weer terug bij de Republiek der Nederlanden. Deze Republiek wilde ook Heer en Keer inlijven, maar het kapittel van Sint Servaas heeft dat weten te voorkomen.
Negenjarige Oorlog; nieuwe poging van Lodewijk XIV om de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te veroveren. De inwoners van Heer en Keer moesten nu aan de Franse troepen betalen om van oorlogsgeweld gespaard te blijven.
Spaanse successieoorlog, waarin Lodewijk XIV aanspraak maakte op de Spaanse troon en daarvoor de strijd aanging met keizer Leopold I van het Heilig Roomse Rijk, Engeland en opnieuw de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
En weer moesten de banken van Sint Servaas en dus ook Heer en Keer betalen om hun positie als vrije rijksheerlijkheid te kunnen behouden.
Oostenrijkse successieoorlog om de Oostenrijkse troon.
Keizerlijke en andere troepen trokken door onze streken. Om veilig te kunnen blijven moesten Heer en Keer en de andere banken niet alleen meebetalen in de kosten van deze oorlog, maar ook hooi, groenvoer en rogge leveren aan het Hollandse legermagazijn.
Toen Franse troepen Maastricht veroverden hebben ook Heer en Keer daar zwaar onder te lijden gehad.
Vanaf 1753 traden de Staten-Generaal meer en meer op als hoogste gezagsdrager over Heer en Keer en de andere banken van Sint Servaas. Formeel waren ze dat niet.
Op 1 oktober 1795 werd ook Heer en Keer ingelijfd door de Fransen, die de heerlijkheden vervingen door gemeenten. Ook de rijksheerlijkheid Heer en Keer werd per die datum de gemeente Heer en Keer.