Oorlogssprokkelingen 1
Inkwartiering Amerikaanse soldaten
door Drs. Harry H.M. Beckers
Vanaf de bevrijding op 13 september 1944 tot medio augustus 1945 zijn Amerikaanse militairen in ons dorp ingekwartierd geweest. Oorspronkelijk gebeurde dat in kleine aantallen en grotendeels in de grotere (school)gebouwen. Later – vooral in februari 1945 – gebeurde dat op grote schaal. Inkwartiering (de Amerikanen noemden het billeting) hield in dat onroerende zaken zoals gebouwen (scholen, woningen etc.) door militaire autoriteiten konden worden gevorderd om door het leger te worden gebruikt. Bij zo een vordering was de eigenaar verplicht om hieraan zijn medewerking te verlenen. Tegenover de verplichting om zijn woning of ander eigendom ter beschikking te stellen, stond wel een vergoeding. Vond inkwartiering plaats in een woning, dan varieerde deze vergoeding al naar gelang de rang van de ingekwartierde militair en de ‘luxe’ van de slaapgelegenheid. Slapen in een bed leverde een hogere vergoeding op dan slapen op stro.
Bij deze inkwartiering kon er natuurlijk wat misgaan. Het ging immers om een groep jonge mannen onder elkaar die wisten dat hen een zware en levensgevaarlijke taak te wachten stond: de aanval op Nazi-Duitsland. In de dossiers treffen wij dan ook nogal wat stukken aan die te maken hebben met door de ingekwartierde soldaten veroorzaakte schade. Opvallend daarbij is dat er van schadeclaims voor schade aan woningen van particulieren nagenoeg geen stukken aangetroffen zijn. Op zichzelf is dat wel verklaarbaar. Het ging bij de inkwartiering in particuliere woningen in verreweg de meeste gevallen slechts om een handjevol mannen (twee tot vier) en daarbij was de ‘sociale controle’ in zo’n huis natuurlijk behoorlijk groot. Daarbij komt dat vaak - ondanks de taalbarrière – een vertrouwensband met de bevrijders werd opgebouwd. De ingekwartierden beschouwden zich als gast en werden ook als zodanig behandeld. Zij ervoeren een vervangend ‘thuisgevoel’ en voelden zich als het ware lid van het gezin. Dan wil je je wel als zodanig gedragen!
Inkwartieringscertificaat van weduwe Brouwers
Die sociale controle en het zich als gast voelen, waren beduidend minder aanwezig bij een inkwartiering in een meer ‘onpersoonlijke’ ruimte zoals een schoolgebouw of in de zaalruimte van een café. Het zijn de eigenaren hiervan die soms schadeclaims hebben ingediend.
Zo claimde de NV Gulpener Bierbrouwerij wegens schade aan haar eigendommen in café Gilissen (Pie va Tossing)172 gulden. Het betrof niet alleen schade aan een aantal tafels en aan een biljartlaken maar ook het feit dat een aantal biljartkeus na het vertrek van de Amerikanen verdwenen was.
Ook het gemeentebestuur van Cadier en Keer bleef niet achter. Er was schade veroorzaakt aan de openbare lagere school (gevestigd in een deel van het huidige ’t Keerhoes). De bouwkundig opzichter van de gemeente schatte het schadebedrag op liefst 695 gulden. Zo moest op de w.c. de waterleiding en het reservoir worden hersteld en ook de deur en het slot op de deur (65 gulden); de kasten en de lessenaars moesten opnieuw sluitend worden gemaakt (20 gulden) en er moesten nieuwe inktpotten komen (40 gulden). Het verfwerk was behoorlijk beschadigd; er moest opnieuw geverfd worden (75 gulden). De grootste kostenpost was voor het herstellen van de pilasters en het afbreken en opruimen van vernield metselwerk (250 gulden).
Hetzelfde gemeentebestuur was nogal kien op de centjes. Dat blijkt uit een brief aan het Ministerie in ’s Gravenhage op 7 april 1949 (!). Het had in 1946 nieuwe gordijnen moeten kopen omdat de ‘oude’ (vermoedelijk in de jongensschool) door de Amerikanen vernield waren. Deze ‘oude’ gordijnen waren in 1936 gekocht voor een bedrag van 36 gulden. Normaliter zouden deze gordijnen 12 jaar meegekund hebben maar de gebruikstermijn was met de helft bekort. Het gemeentebestuur vond daarom een vergoeding van18 gulden, de helft van de oorspronkelijke aanschaffingsprijs, alleszins redelijk.
Het verblijf van slechts één nacht op 19 december 1944 van vijf officieren in het café va de Sorre (Souren) aan de Rijksweg (nabij de huidige rotonde aan de Bemelerweg/Pastoor Kikkenweg) leverde schade op. In opdracht van één van hen was de kachel aangestoken. Deze was echter defect en daardoor was er een gat in de houten vloer gebrand. Het was kennelijk een behoorlijk gat want de betrokken Amerikaanse majoor Chester D. Nielson - die het schriftelijk vastlegde – schatte de omvang daarvan op ongeveer drie voet (bijna één vierkante meter).
Ook voor het gebruik van eigendommen werden declaraties ingediend. Sjiel va Nandsje (E. Spronck-van den Boorn), die een café (thans d’n Auwen Toewn) aan de huidige Kerkstraat dreef, vroeg voor het verblijf van Amerikaanse soldaten van december 1944 tot en met 6 februari 1945 een bedrag van 427,50 gulden. Zij hadden namelijk gebruik gemaakt van de cafézaal, het buffet, de kachel, het meubilair, de pleij (binnenplaats) en de schuur. In dat bedrag was 50 gulden voor de huur van 200 fruitkisten begrepen, zijnde 5 cent per kist per week. Sjiel dreef namelijk ook een fruithandel. Verder vermeldt hij op zijn declaratie dat twee kamers met bed door hem beschikbaar zijn gesteld waarop acht man van de keuken gedurende 35 dagen geslapen hebben.
Rechts café van Sjiel ( va Nandsje) Spronck. Nu café d’n Auwen Toewn
H.J. Gilissen exploiteerde destijds bij zijn woning in de Limburgerstraat (thans boerderij Kessels) een houtzagerij. Van de voorraad hout hadden Amerikaanse troepen circa 4 m3 gezaagd kersenhout meegenomen. De gemeente-ontvanger had Gilissen daarvoor schadeloosgesteld door hem - in opdracht van de Amerikaanse autoriteiten - een bedrag van 300 gulden uit te betalen.
De uitbetaling van de geclaimde schades verliep allesbehalve vlotjes. De vaststelling van het schadebedrag was door het Departement van Oorlog aan het Expertisebureau Scheurholts-Tichelaar te Heer opgedragen. Dat bureau ontving kennelijk zoveel schadeclaims dat de afwikkeling ernstig vertraging opliep. Voor burgemeester Emiel Duijsens van onze gemeente was dat reden om een brief op poten te schrijven naar het Departement van Oorlog te Apeldoorn. In deze brief klaagde hij dat ondanks zijn twee brieven van begin juli en augustus 1945 en zijn telefoontje aan het bureau (eind augustus) nog niets was ondernomen. Hij besluit zijn brief dan ook met het verzoek om het bureau de opdracht te geven tot onmiddellijke uitvoering van de taxaties over te gaan. Of dat ook gebeurd is, is niet uit de stukken te achterhalen.