Historie (4)
Zijn ze er wel (geweest) of niet?
Aagten (ondergrondse gangen)
door Drs. Harry H.M. Beckers
Enige tijd geleden kwam ik bij het lezen van een artikel een woord tegen dat ik niet kende. Het betrof het woord ‘aagt’. Enig zoekwerk leverde op dat dit woord is opgenomen in de Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie en dat het woord (onder meer) betrekking heeft op een ondergrondse gang. Dergelijke gangen worden soms door mensen gebruikt als vluchtgang in gevallen van gevaar.
De vraag dringt zich dan ook op: hebben in ons dorp ondergrondse gangen bestaan die onze voorouders de mogelijkheid boden om aan hun belagers te ontkomen?
Verhalen over dergelijke ondergrondse gangen in Keer zijn niet onbekend. In onze Keerder Kroniek is hierover een enkele keer geschreven waarbij het woord ‘aagt’ overigens niet werd gebruikt.
Mathieu va Sjiel (Spronck) heeft in één van zijn vele klappers een interessante veronderstelling over het bestaan van aagten in ons dorp geopperd. Al bij al voldoende reden om in dit artikel nog eens bij onderaardse gangen stil te staan.
Noodzaak
Waarom een onderaardse gang? Een voor de hand liggende vraag als men zich realiseert dat aan de aanleg en het onderhoud van een dergelijke gang veel werk verzet moet worden. Daar komt nog bij dat het zeker geen ongevaarlijk werk is want op een dergelijke gang staat behoorlijke druk van de bovenliggende aarde en instortingsgevaar ligt op de loer.
Toch was de aanleg kennelijk noodzakelijk en naar de reden daarvan hoeven wij niet lang te zoeken.
Plundering en roof komen in alle tijden voor. Maar in de periode van de 80-jarige oorlog (1568-1648) werd in deze streken en ook in ons dorp door rondtrekkende troepen geplunderd. De ligging van Keer en Cadier in de directe omgeving van Maastricht was één van de reden daarvan. Wanneer Maastricht belegerd werd (en dat gebeurde vaak), waren de omliggende dorpen verplicht voedsel voor de soldaten en voer voor de paarden te leveren. Als dat niet goedschiks kon dan maar kwaadschiks.
Huursoldaten op jacht naar kippen.
(Tekening Jean Bessems).
Naast deze oorlogshandelingen hadden onze voorouders in vorige eeuwen ook nog te maken met vagebonden, rondzwervende tot banditisme vervallen soldaten en zigeunergroepen Zij allen hadden ontdekt dat je met plunderen en afpersen van de lokale bevolking op een vrij eenvoudige wijze aan de kost kon komen.
Van overheidswege werd hiertegen wel opgetreden met de bedoeling om deze benden uit de dorpen te weren en zo nodig te verdrijven. Zo vaardigden de Staten-Generaal in 1738 een wet uit om hen uit de Staatse Landen van Overmaze (waartoe ons dorp sedert 1662 ook behoorde) weg te houden. Maar het voorgaande verhinderde niet dat onze voorouders regelmatig met de benden werden geconfronteerd.
Zij waren niet of nauwelijks bij machte om zich hiertegen doeltreffend te verdedigen. Sommige dorpen telden simpelweg te weinig weerbare mannen en ook geschikte verdedigingswapens zullen niet altijd voorhanden zijn geweest. Gevolg van dit alles was dat onze voorouders aan de willekeur van de dievenbenden waren overgeleverd.
De oplossing was zoeken naar een mogelijkheid om zich voor de overvallers te verstoppen of om ongezien een veiliger plek op te zoeken. Dat have en goed vervolgens voor de belagers onbeschermd achter moest worden gelaten en daarom voor het grijpen lagen, was de prijs die men voor het redden van het vege lijf (van vooral vrouwen en kinderen) moest betalen.
Doeleinden
Zo´n onderaardse gang kon verschillen doeleinden dienen. Zo kon deze naar een andere ruimte onder de grond leiden die korte tijd als schuilplaats zou kunnen worden gebruikt. Een ander doel zou kunnen zijn dat de gang als vluchtgang diende naar de kelder van een buurman om van daaruit een veilig heenkomen te zoeken.
Wat ook niet uit te sluiten is dat dergelijke gangen gediend hebben voor het zo veilig mogelijk verstoppen van waardevolle spullen om te voorkomen dat zij zouden worden geroofd.
Blokkade van Cadier en Keer.
(Tekening Jean Bessems).
In het geval de vluchtgang moest leiden naar de kelder van de buurman betekende dat wel dat van tevoren secuur de richting moest worden bepaald waarin men moest graven. Wanneer de gang uitmondde in de naastgelegen kelder lijkt dat niet zó moeilijk maar wanneer het ging om een kelder aan de overzijde van de straat veronderstelt dat de nodige ´technische´ kennis niet alleen voor het bepalen van de juiste richting maar ook voor de juiste diepte waarop gegraven moest worden.
Daarnaast moet de aanleg van de vluchtgang een intensief werkje zijn geweest; de leemgrond was hard en de afstand die overbrugd moest worden was niet zelden meerdere tientallen meters. Gezien de geringe doorsnede van zo´n gang was het verwijderen en vervolgens afvoeren van de leemgrond geen pretje. Daar kwam nog bij dat men zich bewust moest zijn van het gevaar dat de gang zou kunnen instorten. Overigens waren onze voorouders niet helemaal onbekend met graafwerk in de ondergrond. Bij het delven van mergelblokken in de grotten werd gebruik gemaakt van gedurende vele eeuwen overgeleverde kennis. Ook het slaan van waterputten was weliswaar geen dagelijks werk maar onbekend was dit werk geenszins.
Aagten in ons dorp
De vraag is of er ook in ons dorp één of meerdere aagten zijn geweest. Dat onze voorouders met roversbenden en losgeslagen soldaten te maken hebben gehad, staat wel vast en het ligt voor de hand te veronderstellen dat ze hebben geprobeerd uit hun handen te blijven. Of dat geresulteerd heeft in het aanleggen van vluchtgangen is niet meer met zekerheid vast te stellen.
De enige aanwijzing dat er sprake zou kunnen van een vluchtgang is een ronde opening in de leemwand van de kelder van boerderij Vliegen in de Kerkstraat. Die opening bevindt zich in de kelderzijwand aan de straatzijde. Of het inderdaad om een onderaardse gang gaat die in onzekere tijden als vluchtgang is gebruikt is niet onomstotelijk vastgesteld maar wel waarschijnlijk. Of deze gang in verbinding stond met kelders van andere woningen is ook niet duidelijk.
Een andere indicatie van het mogelijk bestaan van ondergrondse gangen levert de aanleg van de riolering in de jaren 1961-1962 op.
Ronde opening in de kelder van boerderij Vliegen.
Bij het graven van sleuven voor die aanleg werd in de Kerkstraat een holle ruimte aangetroffen die als een deel van een vluchtgang zou kunnen worden aangeduid. Op grond waarvan tot het bestaan van een vluchtgang werd geconcludeerd is niet duidelijk. De betreffende vondst is niet nader beschreven.
Het valt te betreuren dat de ontdekking van deze (vermoedelijke) gang niet verder is gedocumenteerd in rapporten of door middel van foto’s is vastgelegd. Onderzoek door deskundigen heeft destijds niet plaatsgevonden terwijl er wel alle aanleiding toe was. Het werk mocht kennelijk niet stil komen te liggen want dat kostte geld of men onderkende het eventueel belang van deze ontdekking niet.
Helaas kan een onderzoek naar eventueel aanwezige gangen niet meer plaatsvinden omdat deze zijn verstoord. We zullen het dus moeten doen met veronderstellingen.
Veronderstelling Mathieu va Sjiel (Spronck)
Het voorgaande heeft Mathieu tot de gedachte gebracht dat er een vluchtgang tussen de Meusenhof naar de overkant van de Kerkstraat moet hebben bestaan. Hij sluit zelfs niet uit dat er tussen verschillende panden in de Kerkstraat onderling ondergrondse verbindingen zijn geweest. Zo acht hij het hoogstwaarschijnlijk dat deze gangen hebben gelopen zoals hij op een overzichtskaartje heeft getekend.
Overzichtskaartje van Mathieu Spronck
Op zijn tekeningetje is aangegeven dat uitmondingen van een vluchtgang niet alleen hebben bestaan in de kelders van de Meusenhof maar ook bij enkele andere er tegenovergelegen boerderijen. Hij noemt de boerderij Claessens (afgebroken ten behoeve van de aanleg van het Raadhuisplein, op de tekening nr. 13), het huidige café Old Inn (Kerkstraat 111, op de tekening nr. 68) en de voormalige boerderij Vliegen (Kerkstraat 139, op de tekening nr. 14).
Zo er al een ondergrondse gang was die de verschillende panden in de Kerkstraat met elkaar verbond, dan hoeft deze niet in één keer te zijn aangelegd. Niet uit te sluiten valt dat de gang in latere jaren werd uitgebreid naar de buren. Het zal in eerste aanleg gegaan zijn om vluchtgangen; om snel een veilige uitweg te hebben om vervolgens van daaruit veiligheid te zoeken in de huisweide, ’t bakkes of te vluchten naar het buitengebied.
Een vlucht naar de mergelgrotten rondom ons dorp bood soms een oplossing maar alleen voor die gevallen dat men het onheil van tevoren kon zien aankomen en dat was lang niet altijd het geval.
Ondergrondse gangen in de Kerkstraat en boerderij Kessels?
Dat hoeft overigens niet persé te betekenen dat dergelijke openingen voor een vluchtgang niet hebben bestaan. De tijden zijn drastisch veranderd en de noodzaak om vluchtgangen te benutten voor de bescherming van lijf en leden van zichzelf en familieleden is gelukkig voorbij. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat - mochten er vluchtgangen in kelders van panden in de Kerkstraat hebben bestaan - deze in de loop der eeuwen zijn dichtgemaakt of voor altijd aan het zicht onttrokken.
Mathieu maakt ook melding dat een ingang dan wel een uitmonding van een ondergrondse gang te zien is in de kelder van de boerderij Kessels op de hoek van de Limburgerstraat en de Kusterkestraat. Hij volstaat alleen met het melding maken van het bestaan hiervan. Ook hier geldt dat voormalige bewoners aan het aanwezig zijn (geweest) van begin- of eindpunt van een vluchtgang geen herinnering hebben.
Afmetingen
Bij gebrek aan betrouwbare bronnen is het lastig om een aan te geven wat de doorsnee van zo’n vluchtgang bedroeg. Mathieu va Sjiel vermeldt dat deze gangen meestal 60 tot 80 cm hoog waren met een breedte van circa 55 tot 68 cm. Een gang met dergelijke afmetingen was niet alleen nauw maar ook erg kil en vochtig, aardedonker en er zal weinig zuurstof zijn geweest. Voor enige verlichting in de duisternis zullen kaarsen gediend hebben.
Bekend is dat dergelijke gangen hier en daar verbredingen en verhogingen kenden. De bedoeling hiervan was om in deze wat grotere ruimten korte tijd te verblijven tot het weer veilig was. De vluchtgang en een eventueel verblijf hierin - hoe kort ook - zal verre van comfortabel zijn geweest maar het betrof dan ook oplossingen voor noodsituaties.
Aagt in ‘t Gehuuch
In Sint-Antoniusbank werd bij de aanleg van de trambaan Maastricht-Gulpen-Vaals (1924-1925) in de leemgrond een ondergrondse schuilplek ontdekt. In tegenstelling tot de onderaardse gangen in Keer is deze vondst wel gedocumenteerd. Hieruit blijkt dat de ingang zich bevond op een afstand van drie meter van de as van de Zwarte Weg (nabij de kruising met de Bemelerweg en vlak bij de toenmalige halteplaats van de tram) en schuin naar beneden liep. Zijn lengte bedroeg ongeveer 4 meter met een breedte van 60 cm en een hoogte van 75 cm. Deze gang kwam uit in een langwerpig vertrek dat zeer regelmatig in de leem was uitgegraven. Deze ruimte was iets meer dan 3 meter lang met een breedte van meer dan 1 ½ meter; de hoogte bedroeg eveneens zo’n 1 ½ meter. In één van de zijwanden was een vierkant nisje, afgesloten met een driehoek (30 x 35 cm), uitgehakt. Waarvoor dit diende is niet vastgesteld. Opvallend was dat de zoldering niet alleen in deze ruimte maar ook in de vluchtgang in de lengterichting schuin was afgestoken. Vanuit deze ruimte was het begin van een tweede gang te zien; deze kon niet worden gevolgd omdat hij met losse grond was opgevuld.
Kort in de buurt van deze viersprong (links naar Keer en rechts naar Bemelen) is de tramhalte geweest.
Bij de aanleg van deze is meer dan waarschijnlijk iemand betrokken geweest die ervan op de hoogte was dat een spits plafond de druk van de bovenliggende grond beter kan opvangen dan een vlak plafond.Vermoed wordt dat het langwerpige vertrek in de vluchtgang bestemd was om enige tijd te dienen als schuilplaats tot het moment dat het gevaar geweken was. In de schuilplaats werden scherven van aardewerk en beenderen, vermoedelijk afkomstig van maaltijden aangetroffen. De scherven aardewerk zouden dateren van rond 1600. Dat wijst op het tijdperk van de Tachtigjarige Oorlog(1568-1648).
Ten slotte
Dat er in t Gehuuch een ondergrondse vluchtgang met een ‘verblijfsruimte’ heeft bestaan, is met zekerheid vastgesteld. Of in
Cadier en Keer dergelijke vluchtgangen eveneens in gebruik waren, is echter niet zeker. Alhoewel er voor de ronde opening in de kelder van boerderij Vliegen sterke aanwijzingen voor een vluchtgang bestaan, kon dit niet onomstotelijk worden vastgesteld. Het aantonen van het bestaan van dergelijke gangen in andere panden in ons dorp is thans niet meer mogelijk. De reden daarvoor zijn divers; zo hebben er verstoringen plaatsgevonden niet alleen in de ondergrond van de Kerkstraat maar zijn de kelders van de panden in veel gevallen in de loop der tijd aangepast. Behoefte aan een vluchtgang is er niet meer en de openingen hiervoor zullen – indien ze al aanwezig zijn geweest – aan het oog zijn onttrokken.
In nevelen zal dan ook gehuld blijven of de kelders van de Meusenhof en diverse woningen aan de overzijde van de Kerkstraat onderling met elkaar in verbinding hebben gestaan.
Bronnen
- Becker, Wiel: Kent u deze plek?, Keerder Kroniek, jaargang 3, 1999-2000, nr 1, blz. 6-8
- Haesen, Lei: Het monumentale pand Kerkstraat 139, Keerder Kroniek, jaargang 5, nr 3, 2001-2202, blz 134-143
- Klappers van Mathieu va Sjiel va Nandsje (Spronck)
De schrijver dankt Jeannie Prevoo-Spronck, Wino George, John Heijnens, Huub Souren, Jef Vaessen, Tom Kessels en Katrien Brouwers-Spronck voor de door hen verstrekte informatie.