Onbekende ziekte eist veel slachtoffers

Besmet putwater oorzaak?
door Lei Haesen

Bij het doornemen van de registers van overlijden zijn er vaker passages die de nieuwsgierigheid wekken en vragen oproepen. In deze bijdrage wordt een opvallend sterftecijfer nader beschreven en tevens getracht de oorzaak op te sporen.Terloops komen ook enkele aspecten van de gezondheidszorg in het midden van de vorige eeuw aan de orde. We beginnen met een grafiek:

jrg2blz119

In deze grafiek is het aantal geboortes, overlijdens en huwelijken over een periode van vijftien jaar verwerkt. Centraal staat het jaar 1845. Voor een zuiver beeld zijn de levenloos ter wereld gekomen kinderen en de kinderen die tijdens de bevalling gestorven zijn zowel bij de geboortes als overlijdens meegeteld.

 

Wat onmiddellijk in de grafiek opvalt, is de piek van het aantal gestorven personen in 1845. Het gemiddeld aantal overledenen in genoemde periode (het jaar 1845 niet meegerekend) is 14 tot 15 personen per jaar. Dit cijfer valt toch al hoog uit door de gang van zaken in de jaren 1840-1842. In die jaren was het geboorteoverschot nihil. Zouden wij het gemiddeld aantal sterfgevallen over een langere periode in beeld hebben gebracht, dan zou dit zelfs minder dan 14 zijn. In 1845 overlijdt het dubbel aantal inwoners (30), waarvan alleen al in de maanden maart en april meer dan de helft. Toeval?
Op zoek naar de oorzaak, zochten we eerst in het register van overlijden van de parochie. Sommige pastoors maakten bij het inschrijven van een sterfgeval wel eens een korte notitie van de doodsoorzaak, maar de toenmalige pastoor Corten (1842-1846) deed dit niet. Verder speurwerk in de archieven van de gemeente en de Provincie had wel succes.

Op 3 maart 1845 ontving de burgemeester van Cadier en Keer een berispend schrijven van de gouverneur van de provincie Limburg, toen nog Hertogdom Limburg. Deze was ter ore gekomen dat in de gemeente een hevige ziekte uitgebroken was die reeds een vijftigtal inwoners had aangetast. Op een totaal aantal inwoners van ongeveer 550 betekende dit dat negen procent van de bevolking ernstig ziek was en een aantal mensen zelfs in levensgevaar verkeerde. De verontwaardiging van de gouverneur betrof het nalaten van het gemeentebestuur om het gouvernement en de provinciale geneeskundige hiervan op de hoogte te stellen. De gouverneur had inmiddels deze commissie opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de aard van de ziekte. Het gemeentebestuur diende onverwijld de vereiste maatregelen te treffen. Burgemeester Gilis Vliegen reageerde onmiddellijk op dit schrijven. Hij verklaarde dat de ziekte sinds enkele dagen plotseling in omvang was toegenomen en hij het plan had naar bevinding te handelen. Een dag later arriveerden twee leden van de provinciale geneeskundige commissie in ons dorp. Hier troffen zij ook twee behandelde geneesheren uit Valkenburg en Eijsden aan. In het rapport van 6 maart schreven de leden dat zij van de artsen hadden vernomen, dat drie weken eerder de eerste inwoners aangetast waren. Bij allen was de ziekte begonnen met hevige hoofdpijn en maagklachten, gepaard gaande met zwaarmoedigheid en gevolgd door koorts. De ziekte had vooral de armste inwoners getroffen en als eerste bewoners van het centrum van het dorp. Dat juist de minst bedeelden het eerst ziek werden, zal ongetwijfeld te maken hebben met onder meer gebrek aan voldoende goed voedsel en het ontbreken van goede hygiënische omstandigheden. De aard van de ziekte konden de artsen niet vaststellen. De ziekte had het karakter van een epidemie, maar van besmetting leek geen sprake. Er waren immers inwoners ziek die niet met andere getroffenen in contact waren geweest. 

De leden van de commissie bezochten getroffen gezinnen. Zij zagen hoe soms vier of meer gezinsleden in kleine dompige vertrekken lagen. Zij waren overtuigd dat de heersende ziekte te maken had met de typhoïde koorts. De oorzaak was ook voor hen echter een raadsel. Van voedselvergiftiging leek geen sprake. De aanhoudend strenge vorst had bederf van voedsel voorkomen en ook andere mogelijke oorzaken sloten de commissieleden uit. Zij bevalen een aantal voornamelijk hygiënische maatregelen aan:
- de kamers niet te warm te stoken
- de kleding goed te reinigen
- het lichaam goed te wassen
- gezond voedsel te nemen in de vertrekken schoteltjes met chloor en azijn te plaatsen

Dokterbezoek2_121

Een bijzonder advies was “de inwoners de gerustheid van gemoed aan te bevelen, daar het genoegzaam bewezen is dat de morele staat der menschen de grootste invloed uitvoert op de verspreiding der ziekte”. De twee leden deelden niet het vermoeden van één van de geneesheren dat de oorzaak van de heersende ziekte gezocht moest worden in het gebruik van water van één zich in het dorp bevindende put, zeer waarschijnlijk de put bij de kerk. De eerste slachtoffers woonden immers in de kern van het dorp. Ook weten wij uit andere zaken dat deze put voor de Provincie vaker een doorn in het oog was. De ligging zo dicht bij het kerkhof - de begraafplaats was vroeger langs de straatkant (Kerkstraat) gelegen – zou gevaar voor de volksgezondheid opleveren.

3609

De put bij de kerk. Bron van besmetting?
Links Maike Goessens en in het midden Fien Haesen. De identiteit van de jongen rechts is niet bekend.

De put werd gesloten en enkele watermonsters werden meegenomen voor een scheikundig onderzoek. De apothekers Dumoulin en Franquinet, twee leden van de eerder genoemde commissie, konden echter niets vinden dat nadelig voor de gezondheid zou kunnen zijn. Op 15 maart schreef de gouverneur dat de put weer in gebruik genomen kon worden. Dat besmet putwater inderdaad de fatale infectieziekte heeft veroorzaakt, is niet met zekerheid vast te stellen. Uitgesloten is het niet. Het scheikundig onderzoek van het water vond ruim een maand na de eerste ziekteverschijnselen plaats. Mogelijk dat het putwater weer op natuurlijke wijze was gezuiverd. In die tijd beschikte men overigens niet over voldoende kennis en had men niet de beschikking over het juiste instrumentarium om alle schadelijke bacteriën op te sporen.

Hoe dan ook, voor veel inwoners kwam de hulp te laat. Op 14 april waren reeds zeventien inwoners aan de ziekte bezweken en verkeerden nog vijf personen in levensgevaar. De gouverneur werd opnieuw hevig verontwaardigd, toen hij vernam dat de vijf doodzieke Keerdenaren sedert veertien dagen verstoken zouden zijn van geneeskundige verzorging. Vermoedelijk, aldus de gouverneur, konden zij door geldgebrek geen arts betalen, maar hij wees de gemeente met klem op haar verplichting in dat geval voor geneeskundige hulp zorg te dragen. De kritiek van de gouverneur was niet bepaald mals. De handelswijze van de burgemeester bij het vervullen van zijn plicht noemde hij in zijn schrijven zelfs laakbaar. Mochten de beschikbare gelden van het Armenfonds en de gemeente ontoereikend zijn, dan zou de Provincie middelen beschikbaar stellen. Opnieuw verweerde Gilis Vliegen zich. Hij stelde dat in weerwil van de berichten de vijf betrokkenen alle noodzakelijke hulp hadden ontvangen en de gemeente hierbij kosten noch moeite had gespaard.

Van januari tot en met april overleden in1845 liefst 22 personen, een veelvoud vergeleken met dezelfde periode in de voorafgaande en volgende jaren. Minstens zeventien Keerdenaren waren reeds voor 17 april aan de ziekte gestorven (volgens opgave van de Provincie) en waarschijnlijk zijn nog enige in levensgevaar verkerende inwoners ná genoemde datum gestorven. Opvallend is dat juist niet onder de kwetsbare groepen van jonge kinderen en oude mensen de meeste slachtoffers vielen. Maar deze te betreuren waren in de leeftijdsgroep tussen 15 en 25 jaar. Hoe het leven van gezinnen door de dodelijke ziekte ingrijpend werd verstoord, laten wij aan de hand van een zestal voorbeelden zien.
1. Het gezin dat het zwaarste getroffen werd, was dat van Egidius Braeken en zijn vrouw Ursula van der Linden. Drie van hun dochters overleden binnen drie weken in maart van genoemd “rampjaar”. Maria Anna (in haar vijftiende levensjaar) op 5 maart, Catharina (ruim 21 jaar) op 12 maart en Elisabeth (bijna 20 jaar) op 25 maart.
2. Michiel Aerts en zijn echtgenote Maria van der Linden verloren twee kinderen: Anna Maria (bijna 19 jaar) op 11 maart en Joannes (ruim 21 jaar) op 6 april.
3. Ook Petrus Willems, gehuwd met Anna Barbara Bergmans, moest een zoon en een dochter afstaan: Johannes (8 jaar) op 9 maart en Anna Barbara (ruim 17 jaar oud) op 5 april.
4. Niet minder triest was de dood van Willem Hijlants (29 jaar) op 2 april. Hij liet twee kleine kinderen en een hoogzwangere vrouw achter.
5. Johannes Lambertus Paulissen werd na vier jaar huwelijk weduwnaar en bleef met twee kleine kinderen achter toen zijn vrouw Elisabeth Lemmens op 12 januari, 31 jaar oud, aan de ziekte bezweek.
6. Helena Geelen, gehuwd met Joannes Bessems en moeder van vier kinderen in de leeftijd van 0 tot 6 jaar, overleed op 19 april en was een van de laatste slachtoffers.

Gaan we nog even terug naar de grafiek. Het hoge sterftecijfer in 1845 had nog enkele gevolgen. Het aantal geboortes daalde het daaropvolgende jaar tot een absoluut dieptepunt . Hoewel onze voorouders nog nooit van anticonceptiemiddelen hadden gehoord, zien we vaker het aantal geboortes sterk teruglopen na het uitbreken van een oorlog of een besmettelijke ziekte. Bevreesd door rampspoed binnen het gezin werd op natuurlijke wijze zwangerschap voorkomen. Natuurlijk werd het lage aantal mede veroorzaakt doordat gehuwden en bijna-gehuwden slachtoffer werden van de ziekte. Het aantal gesloten huwelijken de eerste jaren na 1845 ligt óók onder het gemiddelde.

Bronnen:
Gemeentearchief Margraten: Archief Gemeente Cadier en Keer, inv. Nr. 57: Stukken ingekomen bij het gemeentebestuur, 1843-1895.
RAL; Provinciaal Archief, Verbalen van de Gouverneur, inv.nrs.1982,1894 en 1900.

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME