door Jo Purnot
Wegkruis Väörsjtraot-Echtersjtraot/Fommesjtraot
Op de hoek Väörsjtraot-Echtersjtraot/Fommesjtraot staat een wegkruis met de tekst “effe d’r goje daag”. Jean Beijers, die toentertijd deze tekst bij het kruis heeft laten aanbrengen, wilde aangeven dat de laatste jaren in ons dorp de sociale omgangsregels zijn veranderd.
Tot ver in de jaren zestig kende iedereen iedereen in ons dorp. De sociale controle was groot en vanzelfsprekend. Voor hedendaagse gevoelens wellicht te benauwend, maar ze had een functie. Die sociale controle gaf een stukje bescherming en geborgenheid in een tijd waarin men sterk van elkaar afhankelijk was. Daarom was het toen heel gewoon dat men elkaar op straat groette. Hield iemand zich niet aan die regel dan zei men al gauw: “Wat méint dae gruûtsje bok ziech waal, méint dae wêrkelik datt’r get is”. Alleen mensen die met elkaar in onmin leefden, keken de andere kant op als zij elkaar passeerden. Ook een vreemdeling werd begroet, maar tevens nieuwsgierig nagekeken: wat zow dae héi motte? Voor geestelijke en wereldlijke autoriteiten werd de hoed afgenomen. Zat men op zondagmiddag voor het huis en meneer pastoor of kapelaan kwam voorbij, dan ging men staan. Ging men een kerk of wegkruis voorbij dan groette men met een kruisteken, de mannen namen hun hoed of patsj af. Dat deed men ook als om twaalf uur s’middags de Ingeldeshiere (angelus) luidde.
Begroeten
Kwam men één persoon tegen dan zei men afhankelijk van het tijdstip van de dag: goje’n daag, goje mörrige, goje miedig, goje n’aovend. Kwam men twee personen tegen, dan werd daar allebéi aan toegevoegd. Waren het meer dan twee personen dan voegde men allemaol toe: goje’n daag allemaol. Ook begroette men elkaar met a, gewoon heel kort a of húi-j, vaak in situaties waar nu “hoi” zegt. Goje nach, zei men alleen als men wegging, nooit als men langs iemand liep. Dat kwam ’s avonds ook niet veel voor. De cafés waren vroeg gesloten en de dorpelingen gingen graag vroeg naar bed. Want het gezegde was: tössje twellef en eng is va n’alles op geng. Het was dus na middernacht niet pluis op straat: het spookte, de weerwolf, de vuurman en dat soort “vreselijke” dingen. Wanneer men afscheid nam, zei men: iech gaon, adiê, of bis mörrige, of bis de kommende wieëk. De ander antwoordde dan steevast: es Godbleef.
Met dank aan: Jean Beijers en Hanneke Butink-Tillie