Op de tweede zondag na Pinksteren wordt in ons dorp de Bronk gevierd. De bronkkermis was vroeger veel meer dan tegenwoordig een rustpunt tussen twee seizoenen, het voorjaar en de zomer. In huis was de groête poets aan de kant. De muren, de vloer, het plafond, de huisraad, alles was onderhanden genomen. Alle kasten waren leeggehaald. Zelfs het linnengoed dat het hele jaar alleen maar in de kast had gelegen, was gewassen, gebleekt, gestreken en netjes weer opgeborgen, wachtend op het volgend jaar. In de weilanden hingen de eerste kersen aan de bomen. Op het land waren de krote (bieten) uitgedund, een vreselijk karwei. Rij na rij, kruipend op de knieën, moesten de bietenplantjes, die te kort op elkaar waren gezaaid, worden uitgetrokken. Na dagenlang uitdunnen, waren zere knieën en een pijnlijke rug het resultaat. Hoe bar en boos ook, voor de opgeschoten jeugd was het een gelegenheid een extra bronkcentje te schnabbelen.
Vlaaien
Enkele weken vóór de Bronk werden de buitenkant van de huizen en de boerderijen flink aangepakt; deuren, ramen, poorten en hekken, alles moest strak in de verf. Ook de processiepaaltjes kregen een beurt. Ze werden opnieuw gelakt en de vaantjes gestreken. Op donderdag en vrijdag voor de Bronk werden de vlaaien gebakken. De huisgezinnen met achter het huis ‘ne briekke-oeëve bakten zelf. Anderen brachten de vlaaien naar de bakker, die deze alleen maar in de oven hoefde te schuiven. Voor het hele dorp moeten dat ieder jaar weer honderden vlaaien zijn geweest. Terwijl de jeugd op zaterdagmiddag het veld in trok om bloemen te plukken voor het processiestrooisel, kregen de straten en de gödde (straatgoten) een laatste schrobbeurt. Rond vijf uur begon in de grote gezinnen het plensfestijn. Alle kinderen, in volgorde van leeftijd en beginnend bij de jongste, moesten in de keuken de têin (een zinken wastobbe) in. Wanneer daarna de rommel was opgeruimd en iedereen een beetje tot rust was gekomen, ging moeder-de-vrouw als beloning de eerste vlaai aansnijden. Tegen acht uur klonken dan plotseling hevige knallen. De Bronk werd met de kamersj ingeschoten. Het dorp was er klaar voor.
Kamersj-sjete
Kamerschieten is een stukje Limburgse folklore dat tegenwoordig nog maar in enkele plaatsen voorkomt. Het gebruik gaat terug tot in de late Middeleeuwen. Volgens een folkloristisch woordenboek is “kameren” een overblijfsel van een oude vruchtbaarheidsrite. Zover als het geluid gehoord kon worden en zover het kruitdamp dreef, werden de boze geesten verdreven. Maar voor de meesten zal het gewoon een uiting van vreugde zijn geweest, vreugdeschoten dus.
Kamers-sjete
De naam kamer is afgeleid van het achterstuk van een Middeleeuws kanon, dat men de kamer noemde. Men sprak volgens Wies Lemmerling in het Limburgse ook van sjeetbus, knalbus, kartow. Een kamer was een korte stalen of gietijzeren bus, die de vorm had van een afgeknotte kegel met twee aan elkaar in verbinding staande openingen. Eén grote opening aan de bovenzijde en één kleine aan de onderzijde. Het gewicht van een gewone kamer was één tot twee kilo. Maar onze zegsman in Honthem beweerde dat men daar kamers gebruikte die bijna vijf kilo zwaar waren. Verder waren nodig pôlfer (buskruit), een aantal kleine houten afsluitpennen, krantenpapier en wat geschikte leem. De kamersj werden tot ontploffing gebracht met e sjeet-iêzer, een lange stok met aan de bovenkant een stukje ijzer. Wanneer men de kamers laadde, werd eerst de pôlfer in de kamer gedaan, ongeveer de inhoud van een borrelglaasje. Daarboven op kwam een prop krantenpapier zodat geen vocht bij de pôlfer kon komen. Die prop sloeg men met een houten hamer en een passende pen vast. De nog opengebleven holte vulde men met gezeefde, rulle leem die de juiste vochtigheidsgraad moest hebben. Ook de leem moest worden aangeslagen.
Het kamerschieten was geen ongevaarlijke bezigheid. Vóór gebruik moest nauwkeurig worden nagekeken of er geen scheurtjes of barstjes in de kamers zaten. Voor die inspectie schuurde de schutter de kamers goed op en wreef ze daarna in met petroleum en krijt. Eventuele gebreken kwamen zo aan het licht. Kamersj die niet meer helemaal in orde waren, moesten direct de schroothoop op.
Het gebeurde ook dat men niet zo nauw keek en met oude doorgeroeste kamers schoot, die dan tegen de ontploffing niet meer bestand bleken te zijn. Ook werd weleens te veel pôlfer genomen. Men dacht blijkbaar: hoe zwaarder de knal hoe groter de hulde. Dat liep weleens verkeerd af. Voerendaal is hier een voorbeeld van. Men schoot daar vrijwel midden tussen het feestvierend publiek. Verder is bekend dat er gewonden vielen in Nieuwenhagen, Kerkrade, Meerssen, ’t Rooth en Sint Pieter. In Margraten werd zelfs in 1931 de gehuwde 49-jarige Giel Janssen gedood. De kamer explodeerde en hij werd door rondvliegende splinters dodelijk getroffen. Na dit ongeluk is in Margraten geen vergunning meer gegeven voor het schieten van kamers.
tekening: Jean Keulen
Kamerschieten gebeurde vroeger vooral bij kerkelijke festiviteiten: bij het inhalen van een nieuwe pastoor, bij een kerkwijding en tijdens de eerste heilige mis van een neomist. Bij de inwijding van onze huidige kerk (1958) schijnt dit niet meer gebeurd te zijn. Wel schoten ze in Keer wanneer een dorpszoon zijn eerste mis opdroeg. Maar de belangrijkste functie had het kamerschieten met de Bronk. De mensen die wij ondervroegen, noemden het schieten onder de processie steeds als voornaamste gebruik. Geschoten werd er op bronkzaterdag rond acht uur 's avonds, op bronkzondag bij het krieken van de dag en tijdens de bronkprocessie als de zegen bij rustaltaren werd gegeven. Het kamerschieten gaf een apart cachet aan de processie en heeft bij velen een blijvende herinnering achtergelaten. De schutter trok van rustaltaar naar rustaltaar. Hij stelde zijn vaak vijftien kamers op in een wei in de buurt. Vóór de oorlog transporteerde Sjeng Spronck de kamersj met kar en pony. De kamersj werden in het algemeen door dezelfde persoon geschoten. Vaak ging dat over van vader op zoon. De echte schutters gaven niet gauw hun geheimen prijs. Zij konden aan de pôlfer de kwaliteit proeven. Een zurige smaak betekende een hoog salpetergehalte. Ook wisten ze de juiste leem te vinden. Er waren schutters die voor het aansteken van de kamers een gebed prevelden om alles toch maar goed te laten verlopen. De geladen kamers moesten op een ondergrond staan die iets meegaf. Voorkomen moest worden dat de kamers wegsprongen; zij moesten kunnen omvallen. De onderlinge afstand was belangrijk. In gebukte houding werden de kamers met een schietijzer, waarvan de ijzeren punt rood gloeiend was gemaakt, aangestoken. Wanneer men de kamers kort bij elkaar zette en tussen de kamers een paadje van pôlfer strooide dan kreeg men een aantal knallen achter elkaar. Men noemde dat een sjarsj.
Pie van Sjang va Kläöske
De laatste echte Keerder schutter was Pie Bisscheroux. Hij was geboren in ons dorp op 1 september 1907 als zoon van Johannes Hubertus Bisscheroux en Maria Agnes Hubertina Halders. Aan de naam waarmee Pie in Keer door het leven ging, is niet alleen af te leiden dat zijn vader Sjang heette, maar ook de naam van zijn grootvader: Kläöske (Nicolaas). Pie was getrouwd met Mai Heijnen. Hij had van zijn vader het beroep van radmaker geleerd, zeker in die tijd een erg moeilijk vak. Maar zijn grootste hobby was ongetwijfeld de handboogschutterij. Zeventig jaar lang was hij lid van Amicitia.
Pie haalde de leem die hij voor zijn kamers nodig had in de Duûsjtersjtaeg (Duistersteeg). Hij wist daar in de helling een holte onder een wilde kroesjelesjtroek (kruisbessenstruik), waar leem van de juiste kwaliteit te vinden was. Wanneer hij niet in de buurt van een rustaltaar moest schieten, dan stelde hij zijn kamers op achter Meussenhof. Hij ging dan de ijzeren punt van ze sjeetiêzer in de sjmieds van Sanderke Huijnen, tegenover de kerk, aansteken. Ook schoot hij vaker in een wei achter zijn voormalig ouderlijk huis in de Limburgerstraat. In die wei (tegenwoordig de Prins Bernhardstraat) was een kleine helling die bij het afgaan van de kamers enige dekking gaf.
Pie Bisscheroux
(1907-1993)
In Honthem hadden ze hun eigen kamers. Ook daar schoot men op zaterdagavond de Bronk in en tijdens de bronkprocessie wanneer in de kapel de zegen werd gegeven. Als schutters werden genoemd Jules Pinckaers en Willem Brouwers. De kamers van Honthem, gemerkt met een H., werden aan Banholt uitgeleend en zijn nooit meer teruggekomen. De laatste kamers zijn in ons dorp niet geschoten onder een bronkprocessie, maar tijdens het inluiden van carnaval begin jaren negentig. Er was toen al niemand meer in ons dorp beschikbaar, zodat men genoodzaakt was om Gerard Seegers en zoon uit Gronsveld te huren.
Literatuur: Volksleven en volkscultuur deel 7, H.W.A. Lemmerling
Folkloristisch woordenboek, K. Terlaan
Diverse krantenartikelen.
Mondelinge informatie van Aloys Lemmerling, Jo Janssen, Frans Mingels, Willem Brouwers, Jo Geelen, Wiel Becker en Lei Schreurs (Margraten)