door Lei Haesen
De Historische Kring beschikt over een uitgebreide collectie bidprentjes, gemaakt ter nagedachtenis van hier geboren of gewoond hebbende voormalige dorpsgenoten. Deze kleine grafische producten hebben een lange voorgeschiedenis, maar eerst in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw laten ook de eerste ‘gewone’ mensen een bidprentje voor hun dierbare overledene drukken. De geschiedenis van het bidprentje – bij ons doorgaans nog doodsprentje genoemd – wordt aan de hand van ‘Keerder’ voorbeelden in dit en in de komende nummers van de Kroniek onder de loep genomen. Hierbij komt zowel de beeldzijde als de tekstzijde aan bod.
Velen herinneren zich nog het kerkboek van hun ouders of grootouders. Bidprentjes bewaarden zij zorgvuldig tussen de bladzijden van het missaal. Tijdens het doorbladeren van het niet zelden uitpuilend kerkboek viel al snel het oog op zo een prentje en herdacht men de overledenen in zijn gebeden. Nu bergt men een bidprentje na de begrafenis op en alleen bij een opruimactie kan er weer het oog op vallen. Het is niet meer dan een herinnering aan een familielid, vriend of kennis. In tegenstelling tot tegenwoordig was de functie van een bidprentje vroeger drieledig:
tijdelijke zonden, die anders na de dood in het vagevuur uitgeboet moesten worden. Het
geloof in het bestaan van het vagevuur – hier werden de zondige zielen eerst gezuiverd
om uiteindelijk in de hemel te komen – was sterk verankerd binnen onze geloofsgemeen-
schap. Door hier te bidden en aflaten te verdienen verkortte men het
verblijf in het vagevuur van zijn of haar dierbare.
2. Het bidprentje was (en is?) ook een manier om achterblijvers te troosten, een vorm van
rouwverwerking. De inhoud van het prentje gaat vaak in op het leven en sterven van de
overledene, die daarmee blijft voortleven in de herinnering.
3. Het prentje was ook nuttig voor het heil van de lezer. Hij kon door het gebed een aflaat
voor zichzelf verdienen.
Ontstaan
Het bidprentje is ontstaan uit een devotieprentje. Dit zijn prentjes waarop voorstellingen van Christus, heiligen en bijbelse taferelen zijn getekend en later gedrukt. Reeds in de veertiende eeuw worden door kloosterlingen deze prentjes met de hand vervaardigd, maar eerst na de komst van de kopergravure is het mogelijk de prentjes in grotere hoeveelheden te maken. De gewone, vaak ongeletterde katholiek droeg vroeger zo een prentje vaak bij zich als bemoediging en troost in moeilijke tijden of voor het vragen om bescherming en genezing.
Devotieprentje van machinaal vervaardigd ‘kantwerk’ met een afbeelding van de H. Theresia (en op de achterkant een kort gebed).
Ook na de uitvinding van de drukkunst worden de prentjes nog tot de negentiende eeuw met de hand ingekleurd. Daarna verdwijnt de handmatige vervaardiging en geschiedt de productie volledig machinaal.
Later worden de prentjes ook gemaakt als herinnering aan een bijzondere gebeurtenis, zoals ter herinnering aan de eerste heilige Communie, het Vormsel, een priesterwijding of een gehouden bedevaart. En wie zijn lagere schooltijd heeft doorgebracht op een door kloosterlingen opgerichte school, herinnert zich waarschijnlijk nog, dat de zusters of broeders vaker devotieprentjes aan leerlingen schonken als beloning voor hun ijver bij het leren van de katechismus.
Bidprentje
Aanvankelijk gebruikt men daarvoor een devotieprentje. Op de achterkant schreef men eenvoudige tekst ter nagedachtenis van de overledene en vroeg om een gebed. Het devotieprentje ter herinnering aan het overlijden van een dierbare wordt daarom steeds vaker bidprentje genoemd. Het gebruik om bidprentjes te maken is ontstaan in Nederland in de achttiende eeuw. De oudste zijn, op een enkele uitzondering na, afkomstig uit Amsterdam en omgeving, in die tijd het centrum van de drukkunst. Toen was openbare uitoefening van het katholieke geloof verboden. Mogelijk dat het bidprentje een manier was op een onopvallende wijze bekendheid te geven aan zijn geloofsovertuiging en zo van een voortdurend gebed verzekerd te zijn. Het prentje is een katholieke ‘vinding’. Protestanten kennen dit gebruik niet.
Aanvankelijk worden ze slechts gemaakt voor leden uit welgestelde families en voor priesters. Eerst tegen het eind van de negentiende eeuw laten geleidelijk meer mensen een bidprentje voor hun overledene drukken. Toch bevinden zich in de collectie van de Historische Kring weinig prentjes van vóór 1900, reden om te veronderstellen dat eerst na die tijd hier het gebruik meer algemeen werd. Het oudste prentje is van de in 1847 overleden pastoor Mattheus Spits (zie jaargang 3, pag.43).
Soorten
1. Knekelprentjes
In de achttiende eeuw gebruikt men reeds afbeeldingen die met sterven en dood te maken hebben. De doodssymboliek wordt in vele variaties uitgebeeld. Deze prentjes zijn vooral waarschuwingsprentjes voor de nabestaanden: Heden ik, morgen gij!
Afbeeldingen van doodshoofden, geraamtes en beenderen zorgden ervoor, dat de achterblijvers zich moesten realiseren, dat de dood zowel afschrikwekkend als onontkoombaar is.
Knekelprentje
2. Kerkhofprentjes
Deze verschijnen in het midden van de negentiende eeuw. Het betreft voorstellingen van kerkhoven met (verzakte) graven of afzonderlijke graven en tombes. Bij de graven of tombes staat vaker een biddende en treurende persoon, de Christus-figuur en/of engelen. Een bijzonder fraai voorbeeld is te zien, waarbij ‘boven’ het kerkhof Maria met haar gestorvenzoon is afgebeeld.
De tweetalige tekst was in de negentiende eeuw hier geen uitzondering.
De tekst op de oudste prentjes is beknopt. De eerste vermelden alleen de naam van de overledene en de leeftijd of sterfdatum, aanvankelijk zelfs met de hand geschreven. Later gaat men meer biografische gegevens vermelden, zoals datum en plaats van geboorte, de naam van degene met wie de overledene gehuwd was of was geweest, de datum en plaats van overlijden en het lidmaatschap van een broederschap.
De kop van de tekstzijde van het bidprentje is decennia lang: Jesus-Maria-Joseph, soms nog gevolgd door de naam van een heilige: de patroonheilige van de parochie of een heilige met wie de overledene tijdens zijn leven een speciale band had of die hij of zij in het bijzonder vereerde.
Dan wordt de bedoeling van het prentje duidelijk gemaakt: Bid voor de ziel van zaliger… Vanaf de Tweede Wereldoorlog wordt deze tekst gemoderniseerd: Laat ons bidden voor….
Na de persoonsgegevens volgen aanvankelijk citaten of teksten uit de bijbel of uit werken van kerkelijke schrijvers. Het was een ongeschreven wet dat de tekst ontleend moest zijn aan de H. Schrift. Er zit zelden een persoonlijke gedachte bij. Wij treffen vaker dezelfde soort teksten aan, vermoedelijk overgeschreven van andere prentjes. Of bestonden er toen voor begrafenisondernemingen reeds voorbeeldboekjes? Zij stelden immers de tekst voor het prentje samen. Zinnen en zinsdelen uit de bijbel worden regelmatig uit het verband gerukt en toegepast op gestorvene. Over de doden niets dan goed! De overledene lijkt zelf de status van een heilige te krijgen. De uitdrukking “Liegen als een bidprentje’ komt in zwang
Bidprentje uit 1921 met citaten uit de bijbel.
De tekst van het onderstaand bidprentje van Hubertus Dupuits uit 1913 is op een andere manier samengesteld. Men gaat vooral in op zijn brave en christelijke levenswandel, waarbij verder zijn vaderschap wordt geprezen en op de geduldig doorstane beproevingen van de overledene. Tenslotte komt de overledene zogenaamd zelf aan het woord, waarbij hij zijn echtgenote en kinderen toespreekt en vraagt om een gebed. Van een persoonlijke noot is nog geen sprake. Eerst na de Tweede Wereldoorlog verschijnen er bidprentjes waarvan de tekst door de nabestaanden is opgesteld en waarbij ook de directe familie persoonlijk wordt toegesproken.
(wordt vervolgd)