500 jaar onderbetaalde pastoors van Cadier

De gevolgen van de stichtingsakte van de parochie uit 1266 500 jaar onderbetaalde pastoors van Cadier door Lei Haesen
Veertig jaar geleden, om precies te zijn op 21 december 1962, werd pastoor J. W van Frankenhuijsen sma te Heerlen priester gewijd. In mei herdenkt de parochie dit jubileum van onze op 22 februari 1937 in Weerselo (Ov.) geboren pastoor. Wij hopen dat hij, ondanks het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, niet van een overigens welverdiende rust gaat genieten, maar nog vele jaren in goede gezondheid leiding mag geven aan de parochie.
Hoewel de taken van de tegenwoordige priesters in omvang en zwaarte toenemen, hebben zij doorgaans geen grote zorgen meer over hun dagelijks onderhoud. Dat was vroeger met de verre voorgangers van pastoor Jan van Frankenhuijsen sma in Cadier wel anders. Over deze onderbetaalde pastoors handelt dit artikel.
Het oudst bekende en bewaard gebleven document over Cadier is het charter (oorkonde) over de stichting van de parochie in 1266. Onze plaatsgenoot drs. S.A.M. Peters, oud-docent Latijn, heeft dit document bereidwillig voor onze Kring vertaald. Hoewel dit soort 'juridische' stukken niet tot de vlot leesbare of meest ontspannende lectuur behoren, is de vertaling, gezien het historisch belang en de gevolgen ervan in de daaropvolgende eeuwen, toch als bijlage achter dit artikel opgenomen.
Voorgeschiedenis De eerste kerken in onze omgeving zijn uiteraard gebouwd in Maastricht: de St. Servaas- en de O.L.Vrouwekerk. De geestelijken (later ook adellijke personen en belangrijke burgers), verbonden aan deze twee grote kerken, werden kanunniken genoemd en de kerken kapittelkerken. Deze kapittels gingen later in de omliggende dorpen nieuwe parochies oprichten. Het St. Servaaskapittel stichtte bijvoorbeeld een parochie in Heer en het O.L.Vrouwekapittel deed dit in Heugem.
Vermoedelijk op initiatief van de beide kapittels werd vanuit Heer en Heugem in de elfde en twaalfde eeuw begonnen met de ontbossing en ontginning van Keer en Cadier.
67
In Cadier werd waarschijnlijk al kort na de ontginning een (hulp)kapel gebouwd. De pastoor van Heugem kwam er op zon- en feestdagen de mis lezen. Voor de andere diensten moesten de inwoners naar Heugem, zoals voor de uitvaart van overledenen of voor huwelijken.
Afscheiding Dat bovengeschetste situatie niet ideaal was, lezen wij ook in de stichtingsakte. De weg naar Heugem was lang en met name in de wintermaanden hol en modderig. De moederkerk was, wanneer de Maas buiten haar oevers trad, zelfs niet te bereiken. Kinderen overleden zonder doopsel en mensen stierven zonder de laatste sacramenten.
Om die redenen besloten op 1 juli 1266 het bisdom Luik en het O.L.Vrouwekapittel "... dat zij (de bewoners van Cadier) een eigen priester krijgen om hen de goddelijke sacramenten toe te dienen en om de H. Mis en getijden, te samen met andere godsdienstige taken, te houden ....".
Hoewel de inwoners de kerk van Heugem als moederkerk moesten erkennen, was vanaf die datum Cadier een zelfstandige parochie. Men kreeg een eigen doopvont en werd financieel zelfstandig.
Het O.L.Vrouwekapittel ontving van de parochianen jaarlijks de 'tienden', een recht dat van de opbrengst van bepaalde gewassen en vee het tiende deel in geld of natura toekwam aan het kapittel. In beginsel was een deel van de opbrengst van deze belasting weer bestemd voor een bijdrage in het onderhoud van de kerken en de pastoors van de onder het kapittel ressorterende parochies.
Maar ook de parochianen dienden hun steentje bij te dragen. Hiervoor waren twee stichtingen in het leven geroepen. De eerste beheerde de bezittingen van de kerkfabriek (kerkbestuur). De opbrengst uit deze bezittingen werd door de kerkmeesters met name besteed aan het onderhoud van het gebouw. De tweede stichting beheerde de pastoriegoederen. De opbrengsten hieruit waren bestemd voor het levensonderhoud van de pastoor.
Het vermogen van beide fondsen bestond vooral uit omoerend goed en inkomsten uit stichtingen (met name jaardiensten, soms eeuwigdurend!), huwelijken en begrafenissen, offergaven of schenkingen in natura en geld.
68
In een kleine dorpsparochie als Cadier (met Honthem) wogen de inkomsten niet op tegen de kosten. Zonder eigen vermogen en andere inkomsten of een vaste bijdrage van het kapittel zouden de meeste pastoors op de rand van het bestaansminimum leven, zeker in tijden van oorlogshandelingen, misoogsten of andere rampen. Zo ontving bijvoorbeeld pastoor Henricus Oest in 1632 geen inkomsten uit onroerend goed (pacht van landerijen). Hij schreef: "Anno 1632 is geweest die belegeringe vande stat van Maestricht en daaromme tot Cadier destructie en verderffenisse van alle vruchten." Het betreft hier het beleg en de inname van Maastricht door stadhouder Frederik Hendrik. De bevolking van Cadier, Keer en andere dorpen rond Maastricht hebben in de loop van de geschiedenis herhaaldelijk veel te lijden gehad van inkwartiering of legering van troepen.
Aantekening uit de zeventiende eeuw over de kerk- en pastorie landen met de opmerking dat de meeste daarvan zijn "desolaet onwinbaer onbequaem om te taxeeren als sterijl ".
Om de inkomsten te vergroten bedienden verschillende opeenvolgende pastoors van Cadier ook Bemelen, zoals Henricus van Oest (1613-
69
ca. 1650) en Wynand Kikken (1680-1735). Bemelen kreeg eerst in 1730 een eigen priester.
Om verder in zijn dagelijks levensonderhoud te voorzien was de pastoor tevens een kleine boer. Groente haalde hij uit zijn tuin, fruit kwam uit de huisweide, eieren van de rondscharrelende kippen, vlees van een gemest varken en melk van de koe. Verder zal ook hij wel regelmatig een konijn of haas gestrikt of geschoten hebben. Dat de pastoor vroeger over een jachtgeweer beschikte, bewijst een bewaard gebleven processtuk over pastoor Henricus van Oest. Hij gebruikte zijn vuurwapen in de zomer van 1640 wel op een verkeerde manier door op een aantal jongemannen te schieten.
(tekening Jean Keulen)
Ook pastoor Henricus van Oest was een kind van zijn tijd.
70
Met name de pastoors op het platteland waren doorgaans zonen uit eenvoudige boerengezinnen. De gestelde eisen aan het priesterschap en de opleiding hadden nog niet het niveau van latere eeuwen. Als kinderen van hun tijd zondigde ook een aantal onder hen tegen de christelijke waarden en normen. Verschillende voorbeelden van pastoors uit aangrenzende parochies zijn hiervan bekend. De beschuldigingen varieerden van het verzaken van zijn plichten tot dronkenschap en zelfs het verwekken van kinderen.
De werkzaamheden van een dorpspastoor vulden nog geen dagtaak.
Alleen op zon- en feestdagen was er een dienst in de kerk. Dopen, trouwen en begraven was gemiddeld minder dan één keer per maand. Eindeloos overleggen of vergaderen was nog niet ingeburgerd en de meeste taken en functies die het priesterschap tegenwoordig zwaar maken, waren in die tijd nog onbekend.
Gevolgen stichtingsakte De parochie Cadier ontving van het kapittel geen deel uit de opbrengst van de tienden (belasting). Het kapittel droeg vanouds een kwart van de inkomsten aan de pastoor van Heugem af. Toen in 1266 onze parochie een zelfstandig filiaal van Heugem werd, achtte het kapittel zich blijkbaar niet verplicht ook nog bij te dragen aan het onderhoud van de kapel en de pastoor van Cadier. In de stichtingsakte wordt slechts gesproken van de verplichting van de parochianen "...
aan deze priester voor zijn beneficie toe te wijzen 71/2 Luikse marken van jaarlijks inkomen, waarbij in deze 71/2 marken zijn mee berekend de offergaven en toevallige inkomsten, die bij het altaar van genoemde kapel binnenkomen".
Dat leidde in de opvolgende eeuwen regelmatig tot spanningen. Zo deden in 1459 schout, schepen~n en kerkmeesters van Cadier tevergeefs een beroep op het kapittel bij te dragen in het herstel van de kerk. Het antwoord bleef ongewijzigd: de tienden van Cadier kwamen toe aan de moederkerk van Heugem. In ruil voortaan vrij te zijn van alle last voor bouw- of herstelwerkzaamheden aan de toren, het schip, de klokken en onderhoud van de kerkomamenten ontving Cadier acht vaten rogge, ongeveer 160 kilogram, een schijntje van de opbrengst van de tienden. Dat laatste is de uitkomst van een eenvoudig rekensommetje. Er is nog een aantal documenten bewaard gebleven van verpachtingen van de tienden van Cadier. Het innen van deze
71
belasting verpachtte het kapittel vaak aan de hoogstbiedende om zelf van alle rompslomp af te zijn. In 1585 waren de pachters Ruth Kerstkens en CIa es Thijs van Cadier. De pachtsom bedroeg vijf mud rogge, zeven mud haver, twaalf ponden was (kaarsen) en twaalf kapoenen (gemeste gesneden hanen). Eén mud is 24 vaten. Het kapittel inde dat jaar dus 2400 kilogram rogge en eenzelfde gewicht aan haver. Haver is lichter dan rogge. En daarbovenop kwam nog het aandeel voor de pachters Ruth en Claes.
Het besluit van het kapittel werd in 1585 opnieuw betwist. Het kerkgebouw verkeerde weer in een slechte staat. Als pressiemiddel lieten onze dorpsbestuurders een achterstand ontstaan in de betaling van de tienden aan het kapittel en in 1592 werd hierop zelfs beslag gelegd. De inwoners werden echter bij vonnis van het gerecht van Brabant in Brussel veroordeeld.
Pastoor Van Eijk Dan breekt de periode van pastoor Christiaan van Eijk aan. Hij werd in 1735 de eerste kapelaan in Heer. In 1747 volgde zijn benoeming tot pastoor van Cadier. Zijn neef Christiaan Strea volgde hem in Heer op.
Later zou deze zijn oom in Cadier weer opvolgen.
Bij iedere kerk diende een woning te zijn met een stukje grond. In strijd met deze verordening moesten de pastoors van Cadier echter op eigen kosten voor een onderkomen zorgen. Christiaan van Eijk kocht in 1756 van Joannes Vrancken en zijn vrouw Maria van Geleen een huis met koolhof en weide tegenover de kerk voor 800 gulden (nu Kerkstraat 139), waar hij voorheen als huurder woonde en met toestemming van de eigenaars reeds met herstelwerkzaamheden was begonnen Het gebouw werd na aankoop door Christiaan verder gerenoveerd en uitgebreid. De jaartallen 1760 en 1764 in de sluitsteen van de poorten herinneren hier nog aan (zie Kroniek, jaargang 5, nr. 3).
Toen de bouwactiviteiten achter de rug waren, bond de onderbetaalde pastoor Van Eyk de strijd aan met het kapittel van Onze Lieve Vrouw. Bij herhaling klaagde hij mondeling en schriftelijk bij de deken en de kanunniken dat hij sedert zijn benoeming in 1748 geen vast inkomen genoot. Hij moest leven van de opbrengsten uit offergaven, de betalingen voor huwelijken en begrafenissen en nog in-
72
komsten uit de pastoriegoederen. Het kapittel diende als plaatselijke tiendheffer een toelage te betalen aan de pastoor en voor het onderhoud van de kerkomamenten. Het kapittel weigerde eind 1767 definitief en zonder verdere opgaaf van redenen de pastoor tegemoet te komen.
(tekening Jean Keulen)
Pastoor Christiaan van Eijk vurig pleitbezorger voor een vaste toelage.
Van Eijk legde zich bij deze beslissing niet neer en wendde zich in 1768 tot het hoogste burgerlijke gezag: de Staten-Generaal te 'sGravenhage. Alvorens een beslissing te nemen, vroegen zij advies aan de vice-hoogschout te Maastricht. De vice-hoogschout was Willem Prederik de Jacobi, heer van.... Blankenberg en Cadier. Of het door hem uitgebrachte advies geheel neutraal was, weten wij niet,
73
maar (de protestant) De Jacobi vond dat het kapittel een deel van de tienden aan de pastoor diende toe te kennen.
Om een kostbaar en langdurig proces te vermijden werd een procedure gestart om de partijen met elkaar te verzoenen. Dat lukte op 3 augustus 1768 op het stadhuis te Maastricht. Weliswaar hielden beide partijen vast aan hun eigen gelijk, maar om een langdurig en kostbaar proces te vermijden zou het kapittel aan de pastoor en zijn opvolgers jaarlijks 250 gulden betalen. Daarbij kwam nog een toelage van 15 gulden voor middelen nodig voor het houden van kerkelijke diensten.
Pastoor van Ei jk werd door zijn succesvolle actie een voorbeeld voor zijn anlbtsbroeders die in een soortgelijke positie verkeerden. In de jaren die volgden, slaagden verschillende andere pastoors erin een financiële regeling met het kapittel te treffen, als eerste de pastoor van Itteren en als laatste pastoor Halmers van Bemelen. Willem Frederik De Jacobi koos ook hier min of meer reeds op voorhand partij vóór de pastoors en tégen het kapittel.
De poging van pastoor Christiaan Strea in 1775 om een groter aandeel én een bijdrage voor een nieuwe pastorie te krijgen, werd door het kapittel, zich beroepend op de overeenkomst met zijn oom, wél afgewezen.
Bronnen:
GAM: Parochiearcruef van de H. Kruisverheffing te Cadier, inv.nrs. 7, 7a, 7b, 8 en 9.
RAL: Archief van het Onze Lieve Vrouwekapittel, inv.nrs. 1155, 11581162.
RAL: LvO Heer, inv.nrs. 5991 en 5992.
RAL: LvO Cadier, inv.nr. 9774.
I.M. van de Venne: Geschiedenis van Heer, Maastricht 1957.
Th.J. van Rensch: Onderbetaalde pastoors versus het Maastrichtse kapittel van Onze Lieve Vrouwe in de achttiende eeuw (Publications 131, 1995, pag. 93-115).
74
Bijlage
Charter van de scheiding van de kapel van Cadier van de kerk van Heugem en van de oprichting tot afzonderlijke parochie.
Aan allen die voorliggende brief gaan lezen.
Meester Marcoaldus, aartsdiaken van Luik, Meester Renerus, scholasticus uit Tongeren, provisor in geestelijke aangelegenheden van de eerbiedwaardige heer H(enricus III), bij de gratie Gods bisschop van Luik, G. van Nassau, aartsdiaken van Luik, proost van de O.L. Vrouwe te Maastricht, patroon van de kerk van Heughem, en Simon, pastoor-in-titel van dezelfde kerk, kanunnik van de O.L.
Vrouwe te Maastricht.
Heil in de Heer voor altijd.
Jullie moeten weten dat wij, aangezien wij, voornoemde meester en aartsdiaken op grond van ons ambt eraan houden de kerken van ons aartsdiaconaat te visiteren, hebben bevonden dat de priester van de moederkerk in Heughem zowel in zijn eigen kerk als in de kapel van Cadier, die tot z'n eigen kerk behoort, celebreerde. Maar omdat één priester voor de genoemde kerken in het geheel niet toereikend kon zijn, hebben de heer Simon, een wijs man, de voornoemde pastoor-intitel van de kerk van Heughem, en parochianen van Cadier, geleid door het advies van goede mensen, omdat zij de zielen van parochianen tegen gevaren willen behoeden, nederig aan ons gevraagd om hen toe te staan dat de parochianen zelf in de genoemde kapel van Cadier een eigen priester zouden krijgen.
En wij, omdat wij de goddelijke eredienst willen uitbreiden, stemmen met hun verzoek in op de volgende wijze:
- dat zij een eigen priester krijgen om hen de goddelijke sacramenten toe te dienen en om de H. Mis en canonieke uren, te samen met andere godsdienstige taken, te celebreren in bovengenoemde kerk.
- genoemde parochianen worden gehouden aan deze priester voor zijn beneficie toe te wijzen 71/2 Luikse marken van jaarlijks inkomen, waarbij in deze 7'/2 marken zijn mee berekend de offergaven en toevallige inkomsten, die bij het altaar van genoemde kapel binnenkomen.
- bij deze offers en toevallige revenuen zullen de genoemde pastoor, zijn opvolgers en de parochianen van Heughem niets voor de toekomst kunnen vragen of krijgen; noch zullen de genoemde parochianen van Cadier bij de uitvaart van overledenen, bij een bruiloft, op
75
de dag van de inwijding van de kerk van Heughem of bij het feest van de patroonheilige of bij de vier grote plechtigheden van het jaar, gehouden worden naar de genoemde kerk van Heughem te gaan of bij bepaalde offers of toevallige inkomsten, met behoud echter van alle rechten in andere zaken van bovengenoemde moederkerk.
- en omdat sommige kinderen in het bovengenoemde dorp van Cadier zonder doopsel overleden zijn vanwege de lengte van de weg van Cadier naar genoemde moederkerk van Heughem, die hol en modderig is in de winterperiode, stemmen wij - voorzover het van ons afhangt - ermee in en staan toe dat zij in hun genoemde kapel van Cadier een eigen doopvont hebben; met behoud van het recht, zoals gezegd is, van voornoemde moederkerk.
- genoemde parochianen van Cadier echter zullen gehouden worden ieder jaar naar de kerk van Heughem te komen tijdens de synode en de drie kruisdagen, zoals zij tot nu toe gewend waren te doen, en als recognitiepenning zullen zij aan hun pastoor van de moederkerk van Heughem of aan diens vicaris ieder jaar twee Luikse soli di (= gouden munten) betalen.
- de genoemde parochianen van Cadier echter moeten m.b.t. de genoemde 71/2 marken, met daarin berekend de genoemde offergaven en toevallige baten, aan de vicaris die de pastoor-in-titel van Heughem (wie dat voor het moment zal zijn) bij de kapel van Cadier zal presenteren ieder jaar volledig betalen, totdat zij deze 71/2 marken, zowel in offergaven en toevallige inkomsten als in renten, pachtgelden en erfelijke inkomsten, aan deze vicarius op passende wijze hebben toegewezen.
- zij hebben beloofd deze toewijzing gedurende de eerstvolgende vijf jaar te doen. Om dit te doen en uit te voeren hebben de genoemde parochianen van Cadier, om deze reden in onze tegenwoordigheid aangesteld, zichzelf en hun bezittingen uit eigen beweging (spontaan) garant gesteld.
- indien echter genoemde parochianen voor het lichtgeld van genoemde kapel van Cadier iets onttrokken hebben aan het genoemde beneficie of de toekenning daarvan, worden zij gehouden met andere gelden op gelijke wijze voor het eigen lichtgeld te zorgen. - en omdat de vicarius van Heughem tot nu toe gewoon was de genoemde offergaven en toevallige baten te ontvangen en te houden, wordt de genoemde pastoor-in-titel gehouden in plaats van de voorkomende offergaven en toevallige baten aan de vicarius van Heughem deels een schepel (fijn) tarwemeel en deels (een schepel) haver naar Maastrichtse maat (toe te wijzen) uit zijn eigen bezittingen van zijn land en drie Luikse solidi uit zijn eigen bezittingen
76
van jaarlijks inkomen en hij heeft beloofd (dat) voor altijd toe te wijzen.
Zowel de genoemde pastoor-in-titel als de parochianen van Cadier hebben beloofd zich aan alle hiervoor vermelde afspraken op onkreukbare wijze te houden.
En wij, met betrekking tot het verzoek van genoemde parochianen van Cadier, wij keuren goed, bevestigen en bekrachtigen door de beschermende autoriteit van het onderhavige geschrift alle dingen die hierboven vermeld zijn over de instemming van genoemde pastoor-intitel evenals van de eerbiedwaardige heer Gerardus van Nassau, mijn aartsdiaken van Luik, proost van de O.L.Vrouwe te Maastricht, patroon van genoemde kerk van Heughem, en ook over de instemming van het kapittel van O.L.Vrouwe te Maastricht.
En wij, de voornoemde pastoor-in-titel, stemmen eerbiedig en met achting in met de regeling en beschouwen deze als geldig en beloven in naam van ons en van onze opvolgers ons er niet tegen te verzetten, met behoud echter van het recht van genoemde moederkerk zoals boven tot uitdrukking is gebracht.
Ook wij, meester R(everus), voornoemd scholasticus, met het gezag van voornoemde heer bisschop van Luik, staan aan genoemde parochianen van Cadier vol medeleven toe om in de kapel van Cadier een eigen doopvont te hebben, en alle voornoemde zaken, in zoverre zij volgens de riten (regels) gedaan zijn, bevestigen wij met hetzelfde gezag.
En wij, G. van Nassau, aartsdiaken en patroon zoals boven gezegd, stemmen in met al het voorgaande, opdat de verering van de Heer wordt uitgebreid..
Tot getuigenis en bestendige bekrachtiging van al deze zaken, hebben wij, voornoemde meester en aartsdiaken (Marcoaldus), meester en scholasticus (Reverus), G. van Nassau, aartsdiaken en patroon, en Simon, pastoor-in-titel, gemeend onze zegels samen met het zegel van genoemde kerk van O.L.Vrouwe te moeten plaatsen op deze onderhavige brief (geschrift).
Uitgevoerd en gegeven op donderdag na het feest van de gelukzalige apostelen Petrus en Paulus. Anno Domini 1266.
77

De gevolgen van de stichtingsakte van de parochie uit 1266
door Lei Haesen

Veertig jaar geleden, om precies te zijn op 21 december 1962, werd pastoor J. W van Frankenhuijsen sma te Heerlen priester gewijd. In mei herdenkt de parochie dit jubileum van onze op 22 februari 1937 in Weerselo (Ov.) geboren pastoor. Wij hopen dat hij, ondanks het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, niet van een overigens welverdiende rust gaat genieten, maar nog vele jaren in goede gezondheid leiding mag geven aan de parochie. Hoewel de taken van de tegenwoordige priesters in omvang en zwaarte toenemen, hebben zij doorgaans geen grote zorgen meer over hun dagelijks onderhoud. Dat was vroeger met de verre voorgangers van pastoor Jan van Frankenhuijsen sma in Cadier wel anders. Over deze onderbetaalde pastoors handelt dit artikel.

 Het oudst bekende en bewaard gebleven document over Cadier is het charter (oorkonde) over de stichting van de parochie in 1266. Onze plaatsgenoot drs. S.A.M. Peters, oud-docent Latijn, heeft dit document bereidwillig voor onze Kring vertaald. Hoewel dit soort 'juridische' stukken niet tot de vlot leesbare of meest ontspannende lectuur behoren, is de vertaling, gezien het historisch belang en de gevolgen ervan in de daaropvolgende eeuwen, toch als bijlage achter dit artikel opgenomen.

 

Voorgeschiedenis
De eerste kerken in onze omgeving zijn uiteraard gebouwd in Maastricht: de St. Servaas- en de O.L.Vrouwekerk. De geestelijken (later ook adellijke personen en belangrijke burgers), verbonden aan deze twee grote kerken, werden kanunniken genoemd en de kerken kapittelkerken. Deze kapittels gingen later in de omliggende dorpen nieuwe parochies oprichten. Het St. Servaaskapittel stichtte bijvoorbeeld een parochie in Heer en het O.L.Vrouwekapittel deed dit in Heugem.Vermoedelijk op initiatief van de beide kapittels werd vanuit Heer en Heugem in de elfde en twaalfde eeuw begonnen met de ontbossing en ontginning van Keer en Cadier.

In Cadier werd waarschijnlijk al kort na de ontginning een (hulp)kapel gebouwd. De pastoor van Heugem kwam er op zon- en feestdagen de mis lezen. Voor de andere diensten moesten de inwoners naar Heugem, zoals voor de uitvaart van overledenen of voor huwelijken.

Afscheiding
Dat bovengeschetste situatie niet ideaal was, lezen wij ook in de stichtingsakte. De weg naar Heugem was lang en met name in de wintermaanden hol en modderig. De moederkerk was, wanneer de Maas buiten haar oevers trad, zelfs niet te bereiken. Kinderen overleden zonder doopsel en mensen stierven zonder de laatste sacramenten.Om die redenen besloten op 1 juli 1266 het bisdom Luik en het O.L.Vrouwekapittel "... dat zij (de bewoners van Cadier) een eigen priester krijgen om hen de goddelijke sacramenten toe te dienen en om de H. Mis en getijden, te samen met andere godsdienstige taken, te houden ....".
Hoewel de inwoners de kerk van Heugem als moederkerk moesten erkennen, was vanaf die datum Cadier een zelfstandige parochie. Men kreeg een eigen doopvont en werd financieel zelfstandig. Het O.L.Vrouwekapittel ontving van de parochianen jaarlijks de 'tienden', een recht dat van de opbrengst van bepaalde gewassen en vee het tiende deel in geld of natura toekwam aan het kapittel. In beginsel was een deel van de opbrengst van deze belasting weer bestemd voor een bijdrage in het onderhoud van de kerken en de pastoors van de onder het kapittel ressorterende parochies. Maar ook de parochianen dienden hun steentje bij te dragen. Hiervoor waren twee stichtingen in het leven geroepen. De eerste beheerde de bezittingen van de kerkfabriek (kerkbestuur). De opbrengst uit deze bezittingen werd door de kerkmeesters met name besteed aan het onderhoud van het gebouw. De tweede stichting beheerde de pastoriegoederen. De opbrengsten hieruit waren bestemd voor het levensonderhoud van de pastoor. Het vermogen van beide fondsen bestond vooral uit onroerend goed en inkomsten uit stichtingen (met name jaardiensten, soms eeuwigdurend!), huwelijken en begrafenissen, offergaven of schenkingen in natura en geld.
In een kleine dorpsparochie als Cadier (met Honthem) wogen de inkomsten niet op tegen de kosten. Zonder eigen vermogen en andere inkomsten of een vaste bijdrage van het kapittel zouden de meeste pastoors op de rand van het bestaansminimum leven, zeker in tijden van oorlogshandelingen, misoogsten of andere rampen. Zo ontving bijvoorbeeld pastoor Henricus Oest in 1632 geen inkomsten uit onroerend goed (pacht van landerijen). Hij schreef: "Anno 1632 is geweest die belegeringe vande stat van Maestricht en daaromme tot Cadier destructie en verderffenisse van alle vruchten." Het betreft hier het beleg en de inname van Maastricht door stadhouder Frederik Hendrik. De bevolking van Cadier, Keer en andere dorpen rond Maastricht hebben in de loop van de geschiedenis herhaaldelijk veel te lijden gehad van inkwartiering of legering van troepen.

jrg6blz69
Aantekening uit de zeventiende eeuw over de kerk- en pastorie landen met de opmerking dat de meeste daarvan zijn "desolaet onwinbaer onbequaem om te taxeeren als sterijl ".

 Om de inkomsten te vergroten bedienden verschillende opeenvolgende pastoors van Cadier ook Bemelen, zoals Henricus van Oest (1613-ca.1650) en Wynand Kikken (1680-1735). Bemelen kreeg eerst in 1730 een eigen priester. Om verder in zijn dagelijks levensonderhoud te voorzien was de pastoor tevens een kleine boer. Groente haalde hij uit zijn tuin, fruit kwam uit de huisweide, eieren van de rondscharrelende kippen, vlees van een gemest varken en melk van de koe. Verder zal ook hij wel regelmatig een konijn of haas gestrikt of geschoten hebben. Dat de pastoor vroeger over een jachtgeweer beschikte, bewijst een bewaard gebleven processtuk over pastoor Henricus van Oest. Hij gebruikte zijn vuurwapen in de zomer van 1640 wel op een verkeerde manier door op een aantal jongemannen te schieten.

jrg6blz70
Ook pastoor Henricus van Oest was een kind van zijn tijd.
(tekening Jean Keulen) 

Met name de pastoors op het platteland waren doorgaans zonen uit eenvoudige boerengezinnen. De gestelde eisen aan het priesterschap en de opleiding hadden nog niet het niveau van latere eeuwen. Als kinderen van hun tijd zondigden ook een aantal onder hen tegen de christelijke waarden en normen. Verschillende voorbeelden van pastoors uit aangrenzende parochies zijn hiervan bekend. De beschuldigingen varieerden van het verzaken van zijn plichten tot dronkenschap en zelfs het verwekken van kinderen. De werkzaamheden van een dorpspastoor vulden nog geen dagtaak. Alleen op zon- en feestdagen was er een dienst in de kerk. Dopen, trouwen en begraven was gemiddeld minder dan één keer per maand. Eindeloos overleggen of vergaderen was nog niet ingeburgerd en de meeste taken en functies die het priesterschap tegenwoordig zwaar maken, waren in die tijd nog onbekend.

Gevolgen stichtingsakte 
De parochie Cadier ontving van het kapittel geen deel uit de opbrengst van de tienden (belasting). Het kapittel droeg vanouds een kwart van de inkomsten aan de pastoor van Heugem af. Toen in 1266 onze parochie een zelfstandig filiaal van Heugem werd, achtte het kapittel zich blijkbaar niet verplicht ook nog bij te dragen aan het onderhoud van de kapel en de pastoor van Cadier. In de stichtingsakte wordt slechts gesproken van de verplichting van de parochianen "...aan deze priester voor zijn beneficie toe te wijzen 71/2 Luikse marken van jaarlijks inkomen, waarbij in deze 71/2 marken zijn mee berekend de offergaven en toevallige inkomsten, die bij het altaar van genoemde kapel binnenkomen". Dat leidde in de opvolgende eeuwen regelmatig tot spanningen. Zo deden in 1459 schout, schepen en kerkmeesters van Cadier tevergeefs een beroep op het kapittel bij te dragen in het herstel van de kerk. Het antwoord bleef ongewijzigd: de tienden van Cadier kwamen toe aan de moederkerk van Heugem. In ruil voortaan vrij te zijn van alle last voor bouw- of herstelwerkzaamheden aan de toren, het schip, de klokken en onderhoud van de kerkomamenten ontving Cadier acht vaten rogge, ongeveer 160 kilogram, een schijntje van de opbrengst van de tienden. Dat laatste is de uitkomst van een eenvoudig rekensommetje. Er is nog een aantal documenten bewaard gebleven van verpachtingen van de tienden van Cadier. Het innen van deze
belasting verpachtte het kapittel vaak aan de hoogstbiedende om zelf van alle rompslomp af te zijn. In 1585 waren de pachters Ruth Kerstkens en CIaes Thijs van Cadier. De pachtsom bedroeg vijf mud rogge, zeven mud haver, twaalf ponden was (kaarsen) en twaalf kapoenen (gemeste gesneden hanen). Eén mud is 24 vaten. Het kapittel inde dat jaar dus 2400 kilogram rogge en eenzelfde gewicht aan haver. Haver is lichter dan rogge. En daarbovenop kwam nog het aandeel voor de pachters Ruth en Claes.Het besluit van het kapittel werd in 1585 opnieuw betwist. Het kerkgebouw verkeerde weer in een slechte staat. Als pressiemiddel lieten onze dorpsbestuurders een achterstand ontstaan in de betaling van de tienden aan het kapittel en in 1592 werd hierop zelfs beslag gelegd. De inwoners werden echter bij vonnis van het gerecht van Brabant in Brussel veroordeeld.

Pastoor Van Eijk
Dan breekt de periode van pastoor Christiaan van Eijk aan. Hij werd in 1735 de eerste kapelaan in Heer. In 1747 volgde zijn benoeming tot pastoor van Cadier. Zijn neef Christiaan Strea volgde hem in Heer op. Later zou deze zijn oom in Cadier weer opvolgen. Bij iedere kerk diende een woning te zijn met een stukje grond. In strijd met deze verordening moesten de pastoors van Cadier echter op eigen kosten voor een onderkomen zorgen. Christiaan van Eijk kocht in 1756 van Joannes Vrancken en zijn vrouw Maria van Geleen een huis met koolhof en weide tegenover de kerk voor 800 gulden (nu Kerkstraat 139), waar hij voorheen als huurder woonde en met toestemming van de eigenaars reeds met herstelwerkzaamheden was begonnen Het gebouw werd na aankoop door Christiaan verder gerenoveerd en uitgebreid. De jaartallen 1760 en 1764 in de sluitsteen van de poorten herinneren hier nog aan (zie Kroniek, jaargang 5, nr. 3).
Toen de bouwactiviteiten achter de rug waren, bond de onderbetaalde pastoor Van Eyk de strijd aan met het kapittel van Onze Lieve Vrouw. Bij herhaling klaagde hij mondeling en schriftelijk bij de deken en de kanunniken dat hij sedert zijn benoeming in 1748 geen vast inkomen genoot. Hij moest leven van de opbrengsten uit offergaven, de betalingen voor huwelijken en begrafenissen en nog inkomsten uit de pastoriegoederen. Het kapittel diende als plaatselijke tiendheffer een toelage te betalen aan de pastoor en voor het onderhoud van de kerkomamenten. Het kapittel weigerde eind 1767 definitief en zonder verdere opgaaf van redenen de pastoor tegemoet te komen.

jrg6blz73

Pastoor Christiaan van Eijk vurig pleitbezorger voor een vaste toelage.
(tekening Jean Keulen) 

Van Eijk legde zich bij deze beslissing niet neer en wendde zich in 1768 tot het hoogste burgerlijke gezag: de Staten-Generaal te 'sGravenhage. Alvorens een beslissing te nemen, vroegen zij advies aan de vice-hoogschout te Maastricht. De vice-hoogschout was Willem Prederik de Jacobi, heer van.... Blankenberg en Cadier. Of het door hem uitgebrachte advies geheel neutraal was, weten wij niet,
maar (de protestant) De Jacobi vond dat het kapittel een deel van de tienden aan de pastoor diende toe te kennen. Om een kostbaar en langdurig proces te vermijden werd een procedure gestart om de partijen met elkaar te verzoenen. Dat lukte op 3 augustus 1768 op het stadhuis te Maastricht. Weliswaar hielden beide partijen vast aan hun eigen gelijk, maar om een langdurig en kostbaar proces te vermijden zou het kapittel aan de pastoor en zijn opvolgers jaarlijks 250 gulden betalen. Daarbij kwam nog een toelage van 15 gulden voor middelen nodig voor het houden van kerkelijke diensten. Pastoor van Eijk werd door zijn succesvolle actie een voorbeeld voor zijn ambtsbroeders die in een soortgelijke positie verkeerden. In de jaren die volgden, slaagden verschillende andere pastoors erin een financiële regeling met het kapittel te treffen, als eerste de pastoor van Itteren en als laatste pastoor Halmers van Bemelen. Willem Frederik De Jacobi koos ook hier min of meer reeds op voorhand partij vóór de pastoors en tégen het kapittel.
De poging van pastoor Christiaan Strea in 1775 om een groter aandeel én een bijdrage voor een nieuwe pastorie te krijgen, werd door het kapittel, zich beroepend op de overeenkomst met zijn oom, wél afgewezen.


Bronnen:
GAM: Parochiearcruef van de H. Kruisverheffing te Cadier, inv.nrs. 7, 7a, 7b, 8 en 9.
RAL: Archief van het Onze Lieve Vrouwekapittel, inv.nrs. 1155, 11581162.
RAL: LvO Heer, inv.nrs. 5991 en 5992.
RAL: LvO Cadier, inv.nr. 9774.I
J.M. van de Venne: Geschiedenis van Heer, Maastricht 1957.
Th.J. van Rensch: Onderbetaalde pastoors versus het Maastrichtse kapittel van Onze Lieve Vrouwe in de achttiende eeuw (Publications 131, 1995, pag. 93-115).


Klik hier voor de bijlage
Charter van de scheiding van de kapel van Cadier van de kerk van Heugem en van de oprichting tot afzonderlijke parochie.


 

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME