Het geloofsleven
“En d’r zin 1ùi-j, wat dat gezieë höbbe”
Dansen met de duivel
door Fons Meijers
Tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw, zaten in veel huizen in ons dorp de mensen tijdens lange winteravonden rond de kachel en vertelden elkaar sterke verhalen over ‘ vroeger’. Vaak waren het oude verhalen die nergens waren opgeschreven, maar mondeling werden overgeleverd. Iedere keer dat deze volksverhalen werden verteld, kwam er wel wat meer fantasie bij. Meestal waren het verhalen waarin bovennatuurlijke dingen gebeurden en waarin figuren als weerwolven, aardmannetjes of heksen een belangrijke rol speelden.
Dit artikel gaat over heksenverhalen. In een volgend jaarboek gaat het over verhalen waarin andere ‘spookfiguren’ voorkomen.
Heksensabbat bij Blankenberg
Niet zo heel lang geleden waren er nog mensen die geloofden dat er vroeger in ons dorp heksen hebben geleefd. Zo heeft Keerdenaar Math Beijers nog in 1970 verteld, dat er vroeger in de buurt van Blankenberg een plek was, waar de heksen ’s nachts kwamen dansen. Beijers was in 1890 geboren en was vroeger boerenknecht geweest. Zijn verhaal is als sage vastgelegd in de Volksverhalenbank van het Meertens Instituut. Daarin zegt hij:
Este noe va Keer op Mêrgraote aageis, zuuste beej Blankebêrg 'n wei liegke, mèt groête perebôum. Oonder de groêtste waor 'ne kreenk roontelum de boum, oe aal platgetroje waor. Dao dansde sjnachs de hekse. En d’r zin lùi-j, wat dat gezieë höbbe.” (Als je van Keer naar Margraten gaat, zie je bij Blankenberg een wei liggen met grote perenbomen. Onder de grootste boom was rondom een kring, waar alles was platgetreden. Daar dansten ’s nachts de heksen. En er zijn mensen die dat hebben gezien).
Heksen dansen met de duivel
Tekening Jean Keulen
De heksen gingen naar Blankenberg hun heksensabbat (dansfeest) houden, op de plek waar een heksenkring was. Die bestond uit een kring van paddestoelen, die van de ene dag op de andere uit de grond was opgekomen. Voor zo een dansfeest werden de heksen midden in de nacht opgeroepen door een geluid, dat alleen zij konden horen. Ze kleedden zich dan uit en smeerden hun lichaam in met een 'toverzalf'. Die zalf maakte dat zij op een bezem naar de heksenkring konden vliegen. Op dat feest ontmoetten zij de duivel, die daar was in de gedaante van een grote zwarte man of van een zwarte bok. De heksen dansten tijdens deze sabbat naakt met de duivel.
Behalve bij Blankenberg zouden ook twee heksendansplaatsen zijn geweest in de buurt van Eijsden; één in een weide achter Breust (‘t Heksewejke) en één ten zuiden van Caestert.
Koojannekes Bet
Geloof en bijgeloof hebben altijd dicht bij elkaar gestaan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het verhaal dat eind jaren zestig van de vorige eeuw in Oonder Os heeft gestaan. Het is in Keerder dialect geschreven door een dorpsgenoot die het pseudoniem ‘de Zwerver’ gebruikte.
Het verhaal van de Zwerver gaat over Bet, de vrouw van Koojan, die in de Oonderstjraot (Dorpsstraat) woonde in een klein wit huisje, dicht bij de Dalekojl. Na de dood van haar man leek het alsof Bet zich in haar huis had opgesloten. De inwoners van Keer zagen haar bijna nooit meer. Van êrremooj en lêid how ze ’t versjtaand verloêre. (Door armoede en leed had ze haar verstand verloren). Wel konden mensen die langs haar huis liepen Bet ‘s avonds horen raoze en temteere (razen en tieren). Ze vlookde en raosde alle dûvele oêt de hil. (Ze vloekte en raasde alle duivelen uit de hel). De mensen wisten niet hoe ze het hadden; ze dachten aan van alles; aan vergief, aan de koej hând en aan nog väöl miê (aan vergif, de kwade hand en aan nog veel meer).
Op een dag was Zjengske, het kindje van Kläöske van Hannekes Treijn ziek; het had de fieteldans (langdurige koorts). Het kind huilde zo veel en werd zo lastig dat Kläöske het niet langer meer kon aanzien en zei:’’V’r guûnt nao de patersj va Riekelt um ‘t te laote uëverlieëze’’ (We gaan naar de paters van Rijckholt om het te laten overlezen). Maar zijn vrouw de Miej stond erop dat zíj zou gaan. Toen de Miej de volgende dag met het kind op weg naar Rijckholt was en langs de weg even uitrustte, gebeurde iets waar de Miej heel erg van schrok. Ze stond als aan de grond genageld, toen ze ineens Koojannekes Bet voor zich zag staan. Bet vroeg haar: “Is dat ’t keend” (is dat het kind?) en voordat de Miej er erg in had, legde Bet haar hand op het hoofd van het kindje. Direct daarna vloog ze joechelentaere wie ‘ne mêrekef doêr de sjtruûk (luid lachend als een vlaamse gaai door de struiken) weg. De Miej kon nog haar zwarte plak zien fladderen in de wind.
Koojannekes Bet, Zjengske en de Miej
Tekening Jean Keulen
Wat later kwam de Miej, nog niet van de schrik bekomen, aan bij de paters van Rijckholt. Daar kreeg ze koffie en kon ze haar verhaal vertellen. De paters wisten haar wat op haar gemak te stellen. Zij zegenden het kind, baden het Sint Jans evangelie en gaove Miej ’n boot van dêrtig daag (en gaven Mie een noveen van dertig dagen).
In de daaropvolgende dertig dagen bad de Miej de boot die ze had opgelegd gekregen en zo waar, na afloop was het kindje weer helemaal gezond. ’t Leep weer uëver d’r sjpreenk en d’r mèstem. (Het liep weer over de opgang langs het huis en over de binnenplaats). Of de Miej geloofde dat haar Zjengske was genezen als gevolg van de zegening door de paters van Rijckholt of door de handoplegging door Bet van Koojan, vertelt de Zwerver niet. De Miej zal dankbaar zijn geweest voor de zegen van de paters van Rijckholt maar waarschijnlijk ook stiekem voor de aanraking van haar kind door Bet van Koojan.
Gieteken uit Eckelrade
Niet in Keer, maar in Eckelrade, speelt zich het verhaal af over Gieteken, die rond Kerstmis 1754 in dat dorp is overleden. Haar neef Peter werd ervan verdacht zijn moeije (tante) te hebben mishandeld, waardoor zij twee weken later was overleden. Die mishandeling zou hebben plaatsgevonden tussen Eckelrade en Herkenrade, toen Gieteken met haar zuster, de blinde Marie op weg was naar ’s-Gravenvoeren.
Peter werd gearresteerd en gevangen gezet in de kerker van het kasteel in Gronsveld. Toen hij, maanden later, voor de schepenbank van Gronsveld terecht stond, hield hij vol part noch deel te hebben gehad aan de mishandeling. Hij beschuldigde Gieteken er juist van, dat zij zich met bovennatuurlijke zaken had bezig gehouden en dat zij veel fantasie, maar weinig verstand had. Ook de getuigen die Peter had laten oproepen verklaarden uit de mond van Gieteken te hebben gehoord, dat zij en Marie diverse zielen uit het vagevuur hadden gered. De geesten van overledenen vertoonden zich aan blinde Marie, die dan de hulp van Gieteken inriep. Na zo een verschijning gingen ze samen op bedevaart naar Mheer, vandaar naar ’s-Gravenvoeren, dan naar Onze Lieve Vrouw van Maastricht en ten slotte naar Cadier. De eerste ziel die zij hadden gered was die van de overleden pastoor Knibben van St. Geertruid. Omdat hij een ‘herder’ was, had hij de weg vrijgemaakt voor andere zielen. Ook anderen, waaronder Cornelis Gerraerts waren door beide vrouwen verlost, nadat hun geest bij Marie was geweest.
De pastoor van St. Geertruid preekte naar aanleiding van deze verhalen over Gieteken en Marie over het verderf door het bijgeloof.
Het is niet bekend hoe het met Peter afliep, maar dat hij en zijn getuigen uit het dorp ervan overtuigd waren, dat blinde Marie en Gieteken heksen waren, is wel duidelijk.
De verhalenverteller Math Beijers op de foto.
Vanaf links: Anneke Schreurs, Maj Beijers-Weits, Math Beijers, Lieske Brouwers, Pierre Brouwers, Anneke Brouwers en Maj Brouwers-Schreurs. Rijksweg, 1944 (voor de bevrijding)
Geloof in heksen oeroud
Het bijgeloof in heksen is heel oud en is van oorsprong heidens. In de tijd van de Germanen hadden heksen nog niets van doen met de duivel. Toen werden natuurkrachten die de macht hadden over donder en bliksem als toverij of hekserij beschouwd. Wanneer landerijen verdroogden en gewassen verloren gingen, was dat de schuld van deze boze machten.
In de middeleeuwen waren het de kruidenvrouwtjes die als heksen werden beschouwd. Ze gebruikten kruiden die in het bos groeiden om mensen van hun kwalen en kwaaltjes af te helpen. De mensen dachten dat deze vrouwen magische krachten hadden.
Kruidenvrouwen wisten ook dat er kruiden waren met een geestverruimende werking. Dat waren kruiden, die we tegenwoordig drugs zouden noemen. Toen de kruidenvrouwen deze kruiden zelf gingen gebruiken, werden ze steeds meer gezien als kwade geesten (heksen). Dat kwam ook doordat het vaak vrouwen waren die, net als Bet van Koojan vereenzaamd waren, bijvoorbeeld omdat ze een lichamelijk gebrek hadden, en/of zich door andere inwoners verstoten voelden. Om hun eenzaamheid te verdrijven, gebruikten ze zogenaamde rookkruiden. Deze kruiden bracht de vrouwen in een andere wereld, waarin zij met reeds lang gestorven dorpelingen konden praten. In die toestand gekomen, dachten ze ook te kunnen toveren en te kunnen vliegen op een bezemsteel.
Het was dan ook niet vreemd dat de mensen in die tijd dachten dat deze vrouwen over magische krachten beschikten en heks waren. Dat maakte de mensen van de ene kant bang, maar dwong van de andere kant ook respect af; de heksen konden immers mensen genezen.
Misschien is het ook zo gegaan met Bet van Koojan. Indien zij zich ook buitengesloten heeft gevoeld door haar dorpsgenoten en geestverruimende rookkruiden is gaan gebruiken, is het niet zo vreemd dat mensen gingen denken dat ze haar verstand had verloren. Wanneer dan de Miej ook nog vertelde dat ze had gezien, dat ze mensen kon genezen, werd al gauw gezegd dat Bet een heks was.
Aan de woning Rijksweg 46 hangt nog steeds dit brandverzekeringsplaatje van de Onderlinge Brand Waarborg Maatschappij
waarop de Aartsengel Michael is te zien die de Duivel overwint
Verbond met de duivel
De kerk moest niets hebben van het bijgeloof in hekserij, omdat dit ten koste van het katholieke geloof ging. Door de priesters werd daarom aan de mensen voorgehouden dat heksen handlangers van de duivel waren. Vanaf die tijd is de angst voor heksen veel groter geworden, maar werd het geloof in heksen niet veel minder.
Een vrouw werd pas heks na een inwijdingsceremonie waarin de vrouw en de duivel een verbond sloten. Daarbij kreeg zij een merkteken op haar lichaam als bewijs dat zij dienares van de duivel was geworden. Dat merkteken kon er uitzien als een wrat of litteken.
Duivelse opdrachten
Een heks kreeg haar opdrachten van de duivel tijdens een heksensabbat als die bij Blankenberg. De uitvoering van deze opdrachten door de heksen bezorgden de boeren vaak veel schade. Boeren waren er ook van overtuigd dat een muizenplaag of een ziekte als veepest in opdracht van de duivel door heksen was veroorzaakt.
Ondanks alle inspanningen die de katholieke kerk in de 15e eeuw heeft gedaan om het geloof in heksen uit te roeien, nam dit bijgeloof alleen maar toe en bereikte zijn hoogtepunt in de 16e en 17e eeuw. Dat kwam waarschijnlijk door de vele misoogsten en onverwachte ziektes waarmee mens en dier in die tijd te maken hadden. De mensen konden niet begrijpen waarom zij zo zwaar getroffen werden. Zij zochten daarom maar een verklaring ‘dichtbij huis’. De oude, lelijke vrouw in het eigen dorp kreeg dan de schuld. Zij was het die duivelse opdrachten uitvoerde en zorgde voor al die kwalijke toestanden in het dorp. Wanneer het een boerin in het dorp niet lukte om boter te maken van de melk, hoe lang ze ook karnde, moest dat het werk zijn van die heks. De koe was ‘behekst’. Ook paarden die met verwarde manen en druipend van het zweet op stal stonden waren in de ogen van de boeren ‘behekst’.
De angst voor de duivel en voor heksen zat diep. De meeste mensen durfden zich ook niet tegen de heksen te verzetten, omdat ze bang waren voor wraakacties. Er waren er genoeg die juist probeerden om bij een heks in het dorp een wit voetje te halen, door deze bij ziektes en andere problemen te raadplegen.
Heksenvervolging
De katholieke kerk is heel ver gegaan in haar strijd tegen de hekserij. De toenmalige paus Innocentius VIII, vaardigde in 1484 een bul uit waarin hij verklaarde dat hekserij een “buitengewone misdaad” was. Met deze bul is een begin gemaakt met een grootscheepse heksenvervolging, die meer dan twee eeuwen zou duren. Vrouwen die van hekserij werden verdacht werden sindsdien gemarteld om hen te dwingen een bekentenis af te leggen. Zo’n vrouw kon al op de brandstapel komen als ze alleen nog maar beschuldigd was van hekserij. Bewijzen hoefden niet te worden geleverd.
De pauselijke bul werd twee jaar later opgenomen in de Malleus Maleficarum (Heksenhamer), het eerste handboek voor heksenjagers. Daarin stond precies beschreven wat heksen waren, wat ze deden, waaraan je ze kon herkennen en hoe je ze tot bekentenissen kon dwingen.
In onze regio zijn ook honderden heksenprocessen gevoerd. Zo is bekend dat in Eijsden, voor het laatst in 1630, verschillende vrouwen wegens hekserij zijn verbrand. Ook deze vrouwen verklaarden tijdens hun verhoor dat zij op een dag een man waren tegengekomen die hen had gevraagd God af te zweren. Die man zou een boel (duivel) zijn geweest, die de vrouwen had meegenomen naar de heksensabbat om daar het ritueel te ondergaan waardoor zij heks waren geworden.
Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw vonden in onze streken geen heksenprocessen meer plaats. Verdachte vrouwen werden vanaf die tijd doorgestuurd naar een ‘heksenwaag’ zoals er in het stadje Oudewater (provincie Utrecht) nog een te zien is.
Bezweren en belezen
Er waren vroeger nogal wat methodes om het kwaad van heksen en van de duivel af te weren. Zo werden voorwerpen als een hoefijzer, een karrenwiel of een ploegijzer aan of in de buurt van de deur van de stal bevestigd als afweermiddel tegen heksen. Vaak ook werd een heksenkruis boven de deur van een huis opgehangen. Enkele voorbeelden van zo een heksenkruisje zijn nu nog in ons dorp te vinden.
Indien een man of vrouw door een heks was bezeten, moest er een heksenmeester aan te pas komen om die persoon te belezen. Zo een heksenmeester werd ook gevraagd om mensen te verlossen van pijnen en ziektes. In elk dorp woonde wel een aflezer of bezweerder die de gave had om mensen van de boze geest te verlossen of van hun pijn te genezen. De meeste mensen gingen naar zo een bezweerder wanneer ze koorts hadden of last van zwerende vingers, verstuikingen, of van reumatiek.
In de Dorpsstraat is boven de poortklopper van een schuur nog dit heksenkruisje te zien
Wanneer een man of vrouw ergens pijn had, legde de bezweerder zijn hand op de zere plek en prevelde een bezweringsformule. Vaak hadden de belezers voor elke kwaal een aparte spreuk. Zo was er in de meeste dorpen wel iemand die de mensen van wratten kon genezen. De persoon streek dan met zijn hand over de wratten en mompelde een spreuk. Meestal was dat een geheime spreuk. Later waren er belezers die in plaats van een spreuk een gebed uitspraken om mensen van hun kwalen af te helpen. Welke gebeden dan gebruikt werden, blijkt uit de volgende citaten uit aantekeningen die bewaard zijn gebleven:
1.Men telle hoeveel wratten er zijn en neme dan zoveel knopen uit het stro gesneden. Men make het kruisteken en bidde dan zoveel onzevaders en weesgegroeten als er wratten zijn en eindige met een kruisteken. Men neme de knopen uit het stro en legge die in de grond.
2 Men snippere een ui in vier delen. Met een deel maakt men kruisjes op de wratten en bidde vijf onzevaders en vijf weesgegroeten voor de arme zielen. Men doet de ui weg in de grond of in de gierput.
3.Men moet zich een stuk spek vragen om gods naam; zich daarmede over de wratten wrijven en dan het stuk spek in den grond steken en dan vijf onzevaders bidden ter eere van de vijf bloedige wonden.
Ten slotte.
Volksverhalen zijn niet meer van deze tijd. Toch is het goed dat van de verhalen die vroeger ook in ons dorp werden verteld, nog iets bewaard blijft. Daarom zal in een volgend jaarboek van de Keerder Kroniek hieraan opnieuw aandacht besteed worden.
Literatuur:
• Schrijnen,Jos: Nederlandse Volkskunde, eerste deel. 1930 en tweede deel. 1933
• Lemmerling, H.W.A: Oet vreuger jaore, deel 1. Volksleven en volkscultuur in het Mergelland. 1978
• Beyers, Math: Heksendansplaats; sage in de Nederlandse Volksverhalenbank van het Meertens Instituut. z.j.
• Purnot, Jo: Dat daank tiech de koekoek; Over bijgeloof. Keerder Kroniek, Jaargang 4 2000-2001, nr 4
• Lakmakers, Fieke, Pleunis Theo en Purnot, Jo: Hekse. Grueles. December 1988
• De Zwerver: De Koej Hând. Oonder Os z.j.