Verschillen in dialecten
door Jo Purnot
Eind 2001 is een goed boek over het Maastrichts dialect verschenen: Mesjtreechs, eus moojertaol van Flor Aarts. Een prima boek voor degenen die iets meer over de achtergronden van het dialect willen weten, en dan natuurlijk vooral het Maastrichts.
Pas toen een jaar of veertig geleden de suburbanisatie goed op gang kwam, veranderde dit. Vreemd dat dit zolang geduurd heeft, want het Maastrichts dialect is voor andere dialectsprekers niet moeilijk. Er zitten weinig vreemde klanken in, behoudens dat men een aantal klinkers erg laaank trekt. Omgekeerd heeft het dialect van Gronsveld, Eijsden of zelfs van Meerssen voor een Maastrichtenaar een paar bijna onneembare ‘klankhobbels’.
Vroeger kon de stadsmens, in het algemeen, niet op zo bijster veel sympathie van de dorpelingen rekenen. Ook vonden zij het Maastrichts dialect ordinair. Daar tegenover stonden de ‘boeren’, zoals iedere dorpeling in de stad genoemd werd, bij de Maastrichtenaar ook niet in hoog aanzien. Zeker tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw deed de rivaliteit zich voor. De dorpsjongens die vijftig jaar geleden (rond 1950) langzamerhand de mulo en de ambachtsschool in Maastricht gingen volgen, weten daarover mee te praten. Kliekvorming tussen aan de ene kant de stadsjongens en aan de ander kant de boerenjongens was een normaal patroon. Dat werd nog in de hand gewerkt, doordat alleen de laatste groep tijdens de middagpauze mocht overblijven.
De meisjes waren voor vervolgonderwijs niet op de stad aangewezen. Zij konden terecht in de huishoudscholen en mulo’s die door de zusters in Eijsden, Keer, Margraten en Eckelrade werden gerund.
Verschillen tussen Keersj en Mesjtreechs
Een van de grootste verschillen die misschien het minst opvallen is het gebruik van de sj. In het Keersj zeggen we sjtökske (stukje), sjlechter (slager) en Mesjtreech in het Maastrichts zegt men stökske, slechter en Mestreech. Want in het Maastrichts komt de sj gevolgd door een medeklinker veel minder voor en zegt men slek, statie, stom in het Keerder dialect sjlek, sjatie, sjtom.
Ook de sj op het eind van een woord kom je in het Maastrichts veel minder tegen dan in het Keers. Gruuts (trots) en weurs is Maastrichts, gruutsj en woersj is Keersj.
In Keer hebben we over aad (oud), zaat (zout) en in Maastricht over aajd en zaajt. Overigens zaat betekent in Maastrichts, net als in ’t Keers, ook: dronken. Alleen wordt in het Maastrichts aan de aa wat langer getrokken.
In Maastricht heeft men de ó-klank, wanneer in Keer de oe-klank wordt gebruikt. In Maastricht lótsj (speen), pótse (poetsen), snóts (snot) en króf (bochel) en in Keer loetsj, poetse, sjnoets en kroef.
lótsj (Maastricht) en loetsj (Keer)
De lange ee-klank in Maastricht wordt vaak een ieë-klank in Keer. Vergete, beter en Geer (U) in het Maastrichts wordt vergieëte, bieëter en Gieër in het Keerder dialect.
De Maastrichtse u-klank is in Keer soms ö, zoals in stum (stem) en un (ui): sjtöm en ön. Maar zun (zonden) en vrun (vrienden) wordt in beide plaatsen hetzelfde uitgesproken.
Tenslotte, want er zijn zoveel verschillen aan te geven, nog twee voorbeelden van woordjes die ook in verhaal van volgende week voorkomen. In Maastricht zegt men ich daon (doe) dat, in Keer iech doon dat. In Maastricht wordt d’n haos gebroje en in Keer wordt d’n haas gebraoje.