door Jo Purnot
Niet alleen het Keerder dialect verandert, alle levende talen veranderen. Talen voegen zich naar de veranderende behoefte van de gebruikers. Onze voorouders hadden een andere vocabulaire nodig dan wij. Wie stookt nog sjlâm (kolenslik)? Wie moet nog naar ’t hùiske, nu in elke woning een wc is ingebouwd? Ook de uitdrukking op sjoûf liegke gebruiken we niet meer; de overledene ligt immers gekoeld in een mortuarium opgebaard. Nu bijna iedereen weknemer is, is het úngere (middagdutje) afgeschaft. Zuëmere (aren lezen) is niet meer nodig omdat we ons brood niet meer zelf bakken. Sommige woorden die bij onze voorouders gewoon van hun lippen rolden, vinden we vandaag-de-dag vulgair. Een woord als kakke werd veertig jaar geleden nog vrij algemeen gebruikt. Zelfs een onschuldig woordje als piese is al niet meer fatsoenlijk want alle kleine kinderen plasse tegenwoordig. Vaak schuiven dialectwoorden op naar de Hollandse variant. Hoeëze zijn kouse geworden, viêrdig is nu kloar en stjievele worden laarze genoemd. We gaan niet meer hêiversj, maar nao hoês en liêvend is oôndergood. Vooral in gesprekken met kleine kinderen gebruiken we veel Hollandse woorden.
Welke grootouders hebben het met hun kleinkinderen nog over piêpele? Het zijn nu allemaal vlinders; hoonder zijn kippe en naodenoon is naodemiedeg. We zitten niet meer in de loêr maar in de sjaduw. Kinderen zijn niet jäörig maar jarig en ook niet meer krânk maar ziek. Men gaat niet meer naar de coiffeur maar naar de kapper. Je laat je haren niet meer sjníje, maar knieppe. Zo zouden we nog een hele tijd kunnen doorgaan. Al met al gaan we van plat kalle naar dialek sjprieëke. Daarom kunnen we terecht spreken van een veranderd dialect waarin een aantal dialectwoorden er onder doorgaan.
Een andere bedreiging van het dialect is dat er nauwelijks nog nieuwe woorden bijkomen. Voor woorden als auto, radio, telefoon, koffie of thee, allemaal woorden die we dagelijks in de mond nemen, kennen we geen dialectvariant. Wanneer aan de ene kant woorden wegvallen en aan de andere kant geen nieuwe dialectwoorden bijkomen, dan is de conclusie gauw getrokken.
De sj als typisch dialectvorm
Een bedreiging voor het specifiek Keerder dialect is dat we steeds minder de sj-klank op het eind van een woord gebruiken. Keerder voorbeelden: hêsj (handschoen), flêsj (fles), naâksj (naakt), ândersj (anders), kluûstersj (kloosters), mèinsj (mens), vâlsj (vals), plaatsj (plaats) breursj (broers), kieërsj (kers), bäörsj (beurs), kwepsj (overrijp), vösj (vis) en gaâpsje (nieuwsgierig kijken).
Vooral jongeren laten de sj-klank op het eind van het woord steeds meer achterwege. Jammer, omdat de sj-klank op het eind van een woord ons Keerder dialect onderscheidt van de aangrenzende dialecten van Gronsveld en Maastricht. Komt in Gronsveld dit verschijnsel veel minder voor dan bij ons, in Maastricht gaat het maar over enkele woorden, bijvoorbeeld mösj (mus) en koesj (stil). Binnen de werkgroep Dialect hebben we eens gevraagd de op -sj eindigende woordjes te noteren. Hanneke Butink had 30 woorden, mêister Huub Lemmens 43 woorden, maar Frans Mingels kwam met maar liefst 143 woorden aanzetten. Neem de proef op de som en let maar eens op hoeveel Keerder dialectsprekers, vooral jongeren, in deze tijd van het jaar Kieërsmes zeggen in plaats van Kieërsjmes, zo als het eigenlijk hoort.
Niet alleen verkleinwoorden of meervoudsvormen hebben de äö-klank, ook gewone woorden. Voorbeelden: äöf (gedroogd fruit) - bäöme (hard slaan) - bäöre (beuren) - bäörsj (beurs) - bäört (beurt) – häöm (hem) – käöre (keuren) – sjäör (scheur) – väör (voor) – väöl (veel) – sjpräök (spraak), sjräöm (streepje).
Veel dialectlezers vinden de äö-klank moeilijk, maar in wezen is het dezelfde klank als in het Engelse woordje bird (vogel). Een kwestie van oefenen dus.