Vogelnamen in het Keerder dialect

door Jo Purnot

Het Keerder dialect gaat verloren. De specifieke Keerder dialect-klanken worden weggedrukt door andere plaatselijke dialecten. Logisch, want er wonen in ons dorp meer volwassen Keerdenaren die hier niet geboren zijn, dan de zogenaamde “echte”. Wat ons rest is het Keersj plat vast te leggen voor het nageslacht. Binnen onze kring is de werkgroep dialect daar druk mee bezig.

Het Limburgs dialect “an sich” zal het voorlopig nog wel redden, maar ook dat staat sterk onder invloed van het AN (Algemeen Nederlands) en –als we naar nieuwe moderne woorden kijken- het Engels. Het dialect is in het nadeel, omdat het voornamelijk een gesproken taal is, weinigen schrijven of lezen wel eens een artikel in het dialect. Niet verwonderlijk, want we hebben het niet geleerd. Maar, eigenlijk is niemand te oud om te leren………

 

Vooral bij de jeugd gaat de achteruitgang erg rap. Zelfs dialectsprekende jongeren kijken je aan alsof je Chinees praat als je het woordje hoon gebruikt in plaats van kip. En bij het gebruik van het woordje sjroêt voor kalkoen, denken ze dat je van een ander planeet komt. Daarom staan op het eind van dit artikel een rijtje dialectwoorden, in dit geval vogelnamen. Vogels die we tegenwoordig nog in en rond ons dorp tegenkomen.

Bij de voorbereiding van dit artikel is gebruik gemaakt van een interview met Bennie Essers († 22-09-1998). Tijdens dit gesprek kwam ook het onderwerp vogels aan de orde. De geïnterviewde was van kinds af aan met vogels bezig geweest. Met Sinterklaos (6 december) kreeg hij zelfs ’n klepkûiwke (kooi om vogels te vangen) cadeau. In die tijd was het vogelvangen een geaccepteerde hobby. Toen kwamen hier nog hele zwermen vogelsoorten voor, waarvan je nu nog maar een enkele vogel ziet. Bezig zijn met vogels was een hobby die niet veel geld kostte. Misschien werd deze “tak van sport” daarom, voor de Tweede Wereldoorlog, in deze contreien uitgebreid beoefend. Zo waren er vogelverenigingen in Heer en Eckelrade. Iedereen had wel ’n mieëlder (merel), ’n booveenk (vink), e sijske (sijsje), ’n héiveenk (kneu) in ’n koûw of in de volière zitten. Wanneer iemand iets bijzonders gevangen had, ging dat als een lopend vuur door het dorp. Een uitzondering werd gemaakt voor de nachtegaal. Van deze vogel bleef je af, ook al waren er genoeg. De nachtegaal was immers de koning onder de zängersj (zangvogels) en een koning vang je niet. Ook het däölke (kauwtje) hoorde tot het soort dat vaak werd gehouden, vooral omdat deze gezellige vogel gemakkelijk tam te maken was. Daole hielden zich vaak op bij schoorstenen en gebruikten deze ook als nestelplaats. Als men dan in het najaar de kachel weer wilde opstoken, moest eerst het nestmateriaal worden weggehaald. Ondanks dat däölkes veel voorkomen in ons land, zie je ze in ons dorp nog maar zelden. In de Julianagroeve kom je ze nog tegen.

jrg3blz109

In 1936 kwam een nieuwe vogelwet. Alleen mösje (huismussen), sjpriêwe (spreeuwen), miêwe (meeuwen) en nog enkele kraoje-soeërte (kraaien-soorten) mocht men nog vangen. En Kersjes, de gemeente-veldwachter, deed van zich spreken als men die wet overtrad. Wildzang in de volière kweken mocht wel. Daarom roofde men in het veld de eieren uit de nesten om ze vervolgens door een kanarie te laten uitbroeden. Zodoende kreeg men toch wildzang zonder dat men het risico liep bij het vangen betrapt te worden.

In België ging het vogelvangen gewoon door. De echte liefhebber ging daarom vaak in Teuven kijken, waar de Teuvenaren midden in het dorp met grote netten in de weer waren. Men ging in het algemeen ruw met de beestjes om. Na de vangst werden alleen de vogels gehouden waar iets aan was te verdienen. De andere werden ter plekke de nek omgedraaid, zodat ze geen tweede keer in het net terecht konden komen. Zondags trok men naar de vogelmarkt in Luik, waar duizenden vogels werden verhandeld. Als men wat had gekocht was het oppassen geblazen wanneer men met de nieuwe aanwinst op ’t Hollends kwam. Want toen Bennie Essers een keer op de terugweg in Gronsveld door de politie werd aangehouden, was hij zijn vogeltjes en een weeksalaris aan boete kwijt.

Ook nu zijn er in ons dorp nog heel wat vogelliefhebbers te vinden. Dat blijkt uit de grote belangstelling voor de vogelcursus die de VTN (Vereniging tot Natuurbehoud Cadier en Keer) voor het tweede opeenvolgende jaar organiseert. De liefhebbers trekken nu niet meer met de klepkoûw, maar met het fototoestel en de kijker het veld in.

jrg3blz110

Tegenwoordig gunnen we de vogeltjes dat ze “een graantje meepikken”. In het verleden was dat anders. In de jaarverslagen die de gemeente in de negentiende eeuw elk jaar naar de Provincie stuurde, stond steevast vermeld, dat de kraoje (roeken) veel schade aanrichtten aan de landbouw. Men deed er alles aan om dat te voorkomen. Afschieten was hiervoor de doeltreffendste remedie. Verder gebruikten de boeren natuurlijk vogelverschrikkers. Als je tegenwoordig nog voeëgelversjriekkersj (vogelverschrikkers) op het land ziet staan, zijn dat grote aardappelen of  krote met veren ingestoken. Vroeger gebruikte men als afschrikmiddel ‘ne kepotte voeëgel (dode vogel), meestal ‘ne kraoj, aan een paal gebonden. Overigens wordt hier in het dialect geen verschil gemaakt tussen de roek en de zwarte kraai. Beide vogels worden kraoj genoemd. Is de zwarte kraai een einzelgänger of verkeren ze in groepjes van één gezin, de roek daarentegen is wellicht de meest sociale vogel die we kennen. Ze leven in echte leefgemeenschappen. Daarom is de plaatselijke benaming kraoje-bösjke (tussen Eckelrade en Honthem) géén kraaien- maar een roekenkolonie, die daar al sinds mensenheugenis is.

 Vogelverschrikker_3-111 

                        Vroeger gebruikte men als afschrikmiddel een dode vogel
(tekening: Jean Keulen)

 Een vogelsoort dat de laatste decennia in aantal flink is achteruitgegaan zijn de mösje. Niet zo verwonderlijk nu het aantal boerderijen drastisch is verminderd. Ook kunnen ze door het isolatiemateriaal steeds minder onder de dakpannen nestelen. Toen er mösje bij de vleet waren, deed men er alles aan om hun aantal te verminderen. Zo wilde Fredrick de Grote in 1774 dat elk gezinshoofd zoveel mussenkoppen inleverde als dat het gezin aan leden telde. In 1950 nog was in China iedereen verplicht jaarlijks een mus te vangen. Trouwens een mussenpaartje blijft hun hele leven, dat normaal 11 jaar duurt bij elkaar.

Een wel heel bijzondere vogel is de lachduif (streptpelia risora). Hij lijkt veel op de turkse tortel, maar is kleiner en crèmekleurig. ’t Lâch-dûifke was een favoriete vogel die in veel huisgezinnen werd gehouden, omdat het water waar deze vogel zich in baadde, goed was tegen reuma en jicht. De vogel had daarom altijd een grote kom water in zijn kooi staan.

De plattelandsbevolking stond vroeger veel dichter bij de natuur dan tegenwoordig, getuige de vele spreekwoorden en gezegden die ze gebruikte. Ook over vogels zijn nog wat uitdrukkingen en wijsheden bewaard gebleven. Zo wist men precies wanneer de zwaluwen terugkwamen uit het warme zuiden en wanneer ze weer naar Afrika vertrokken: Slevrouwe reup de zjwalbere en sjiek ze oûch truuk (25 maart Maria Boodachap en 8 september Maria Geboorte). Ook zag men de zwaluwen als weervoorspellers: vliegen ze hoog dan wordt het goed weer, vliegen ze laag dan is regen te verwachten. Overigens van de koekoek zegt men: Op 15 april maog er komme, meh op 20 april moet ‘r d’r ziên. Op Sint Jan (24 juni) is hij vaak weer weg.

 Spreekwoorden en uitdrukkingen:

Oûch ’n loes (slim) hoon lègk waal ins in de niêtele

Iedereen maakt wel eens een foutje.

D’n êine kraoj piek d’n ândere géin oug oet.

Je familie doe je geen kwaad.

‘ne Sjtek oe de nachtegaal dréij jaor op geflût haet.

Degelijk materiaal.

Maak diech géin zörreg uëver ongelagde éier

Maak je van te voren geen zorgen.

Dao mote nog hiel get mösjkes kakke die noûw nog gêi vödsje höbbe.

Het kan nog een hele tijd duren.

‘ne Vlegende kraoj vingk miê dan ‘ne ziettende.

Om iets te bereiken moet men ook iets doen.

Oe hègke ziên, ziên oûch mössje.

Kijk uit voor luistervinken.

Nederlands     Keersj Nederlands     Keersj
Appelvink diekbek Kramsvogel krammes
Barmsijs berbke  Kwikstaart kwieksjtart
Boomklever boûmklaever  Lijster liêster
Boomkruiper boûmkroêper   Meeuw miêw
Duif doûf    Merel mieëlder
Eend aend     Nachtzwaluw geitemêlleker
Ekster aekster Patrijs petrijs
Europese kanarie siêneke Pimpelmees blauwmeis
Fazant fezânt    Putter diestelveenk
Gans gajs Roek kraoj
Geelgors gieëlveenk Roodborstje roedbuursjke
Gekraagde roodstaart    wientepperke Roofvogel sjtoetvoeëgel
Goudvink bloodveenk Snip sjnep
Grasmus briemetaatsj  Spreeuw sjpriêw
Groene specht miertsvuële Torenvalk beîjvoeëgel
Groenling greunveenk Tuinfluiter griêske
Heggenmus hègketaatsj Uil úil
Huismus mösj  Vink booveenk
Kalkoen sjroêt   Vlaamse gaai mêrrekef
Kauw daol, däölke Wielewaal goudmieëlder
Keep kwaeker  Winterkoninkje weenterkuëningske
Kip hoon Witte kwikstaart akkermenneke
Kneu vlasveenk, heiveenk    Woerd weenderik
Koolmees kiêsmeijke Zwaluw zjwalber
Kraanvogel kroenekraan Zwarte kraai Zwarte kraai
Zwarte roodstaart sjouwevaeger

Bron:
Interview door Mon Mourmans en Bennie Essers (van Pietsje) met Bennie Essers.
Contactpersoon vogelcursus VTN: Jurgen Mingels, tel. 043-4072700
Met dank aan: Jean Keulen, Frans Mingels en Jean Janssen.

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME