’t Vêld, hègke, sjtiegels en ’t vauwer
Door Jo Purnot
Ook dit keer geen dialectartikel, maar een artikel doorspekt met dialectwoorden over het buitengebied van ons dorp, over omheiningen en hekwerken
Het landschap rond ons dorp is de afgelopen decennia flink veranderd. Veel hoogstambomen, appele-, paere-, kieërsje- en proemebuim, die onze streek een stukje eigen identiteit gaven, zijn om economische redenen gerooid. Laagstamcultuur is ervoor in de plaats gekomen. Ook zijn de laatste jaren nogal wat weilanden opgeofferd ten faveure van de akkerbouw. De ruilverkaveling, in 1999, maakte de kaalslag compleet, want de enkele fruitbomen in particulier bezit die her en der nog stonden, moesten ook het loodje leggen. De Stichting het Limburgs Landschap probeert nu te redden wat er te redden valt door grond aan te kopen en hoogstambomen aan te planten, zoals onder Wolfskop (Wojskop), bij ’t Wiet Klieëf en aan het Groenereinsvoetpad.
De situatie zoals we die nu kennen is niet helemaal nieuw, want tot ver in de negentiende eeuw stonden, in onze buitengebieden (’t vêld) ook nauwelijks fruitbomen. In ieder geval waren er veel minder weilanden (wei-je) dan akkerland (lând).
1.Het buitengebied (’t vêld in de achttiende eeuw
Wanneer we de lègkersj (leggers = lijst van onroerende goederen en hun eigenaren) van de achttiende eeuw bestuderen, dan blijkt dat er in die tijd buiten het dorp nauwelijks weilanden waren. Alleen rond woningen en boerderijen komen we ze tegen en dan ook nog vaak als hoêswei. Praktisch alle vruchtbare grond werd benut voor de teelt van granen (vrûchte) en andere gewassen. Voor weilanden was geen plaats, want men had de grond hard nodig voor akkerland. Men moest toen, zonder kunstmest, de zogenaamde ‘drieslag’ toepassen. Dat betekende dat de akkerbouwers op een perceel één jaar granen verbouwden en het volgende jaar hakvruchten. Het derde jaar liet men het land braak liggen, omdat de grond anders te arm werd. Hooguit verbouwden zij in dat laatste jaar wat klaver (kliê) en wortelen (wottele). Lag het stuk land braak dan mocht de sjiêper er zijn schapen laten weiden. Werd daarna geploegd en gezaaid dan plaatste men een vriewösj (een pluk stro op een paal). Dat betekende dat de sjiêper met zijn kudde van het land af moest blijven.
De akkerbouwers beschermden de vruchten tegen het vee door de percelen te omrasteren. Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat vee en vooral varkens vrij rondscharrelden. Daarom kondigden de autoriteiten van Cadier in 1736 een aantal regelingen af. Zij verordonneerden dat koeien niet op andermans veld mochten ‘pastureren’ (weiden) op straffe van drie goudguldens. Geiten waren helemaal verboden in het veld en mochten alleen maar op het eigen erf rondlopen. Varkens moesten geringd zijn voordat ze onder begeleiding van de vêrkesjong het veld en bos in mochten. Alleen eigenaren en pachters van minimaal vijf bunder (boeënder) grond mochten schapen (sjäöp) houden en dan nog maar vijf schapen per bunder.
Tuënehègke
Om de moestuinen en de veldvruchten tegen ongewenst bezoek te beschermen gebruikte men al vele eeuwen lang gevlochten, houten omheiningen. Zelfs de Romeinen meldden deze omheinmethode al. Die houten omheiningen noemde men tuëne.
Ze werden gemaakt van materiaal dat men in de natuur kon vinden, zoals palen (päöl, bajje), dunne takken (gierde) en twijgen (wietse), het mocht immers niet veel kosten. Deze tuënehèke vergden in ons vochtig klimaat nogal wat onderhoud. Daarom moest men ze om de drie jaar flink onder handen nemen. Omdat het tuëne erg arbeidsintensief was, was dat werk voor in de winter. Ook in de eerder genoemde verordening van 1736 komen we het woordje tuëne tegen.
2. Het buitengebied in de negentiende eeuw
Tot midden negentiende eeuw was nog niet veel veranderd. In 1852 stonden tegenover 693 bunders akkerland¹ slechts 25 bunders weiland. De weilanden werden door het vee beweid, hooi werd niet gemaakt en boomvruchten waren er in dat jaar nauwelijks.
Dertig tot veertig jaar later zakte plotseling de graanmarkt in. Men kon veel goedkoper graan invoeren uit Amerika en Rusland. Een landbouwcrisis was het gevolg. Tevens deed de industrialisatie in de grote steden Maastricht, Luik en Aken de behoefte aan zuivelproducten stijgen. Daarom schakelden veel akkerbouwers van granen over op vee- en fruitteelt. In die tijd zien we de fruithandel in Gronsveld op gang komen. Ook de veemarkten in de grotere plaatsen in deze streek werden steeds belangrijker. De omheining, waar we het hiervoor over hadden, werd nu niet meer gebruikt om het vee buiten maar om het binnen te houden. Dat was een zege voor de meidoornhaag (duënehègk), die kon nu haar dienst bewijzen. Maar ook gemengde hagen van vlierbes (huëletaer), sleedoorn (sjniêbölkes), hondsroos (honsroês) heggerank (rieraank), af en toe afgewisseld met wilgen (wei-je), kwamen voor. Deze gemengde hagen waren vaak ouder dan de meidoornheg. Veel planten zoals brandnetels (nietele), aronskelk, hazelaar, sleutelbloem (sjluuëtelblom) vonden in zo een haag hun stekje. Maar ook meikevers (meikieëversj), rupsen (ruupsje), vlinders (piêpele), wespen (wiespele) en hommels voelden zich erin thuis. Het ongedierte (oongesiêfer) zorgde voor een uitstekende biotoop voor onze insectenetende vogels. Ook voor het vee (viê) had zo een heg voordelen, want de boer liet aan de windkant een gedeelte van de heg extra hoog groeien, zodat het vee bij guur weer daarachter beschutting kon zoeken.
Binnen de bebouwde kom zorgden de duënehègke nogal eens voor overlast, zeker als het smalle voetpaden (paedsjes) of steegjes (gatse) betrof. Een voorbeeld: Wöm Bessems-Sluijsmans had bij zijn woonhuis een levende doornhaag, die langs de Geelensteeg² (’t Sjtaegske) liep. Waarschijnlijk was de gemeente niet tevreden over het onderhoud van zijn heg want ze schreven hem voor dat hij de heg “altijd zal scheren en geschoren houden, zoodanig dat de spruiten niet meer mogen voor den stam uitspringen dan een décimeter en dat de haag niet hooger mag opgroeien dan een meter en zes décimeter.” Wanneer hij zich niet aan zijn verplichtingen zou houden werd van gemeentewege direct ingegrepen en de haag gerooid.
3. Het buitengebied in de twintigste eeuw
Na de tweede wereldoorlog moesten de hagen het steeds meer afleggen tegen het prikkeldraad (puuntdraod). Dankzij de subsidie die tegenwoordig op duënehègke rust (ongeveer 1,75 gulden per strekkende meter, binnen landbouwgebied), is toch nog een aantal behouden gebleven. Langs de Rijksweg, in de tuin van Huize St. Gerlach staat nog een ferme heg en ten oosten van Blankenberg is nog een grote te vinden. De Vereniging tot Natuurbehoud (VTN) heeft deze laatste haag in onderhoud. Elk jaar in september trekt een aantal vrijwilligers onder leiding van Wiel Roosen twee dagen met hègkesjiere, motorzaege, rieëke, kompressor en ander materiaal richting Blankenberg. Uiteraard wordt dan, nadat de klus is geklaard, in een dichtbij gelegen café gretig stof (sjtöp) en zweet (zjweit) weggespoeld.
’t Sjtiegelke, ’t muëleke
Twee soorten sjtiêgels: de niet-draaibare | en de draaibare |
In de tijd dat er nauwelijks weilanden waren, liepen de mensen gewoon langs de akkers, dat was vaak de kortste weg. Door de grondeigenaren werd dit gedoogd, omdat het nauwelijks tot schade leidde. Zo ontstonden regelmatig belopen paden langs akkerlanden. Maar toen de akkerlanden verdwenen en er weilanden voor in de plaats kwamen, moest men deze, om het vee binnen te houden, omrasteren. Dat gaf problemen want de paden die de status ‘openbaar’ hadden gekregen, waren hierdoor niet meer bereikbaar. Om de doorgangen toch voor de voetganger open te laten en het vee niet de kans te geven te ontsnappen werden muëlekes, tournekès, haspels, sjtiêgels, vaekes (een hek dat weer dichtklapt) en uëversjtepkes in de omheiningen aangebracht. Daarom komen we deze kleine landschappelijke monumentjes nu in de directe omgeving van ons dorp tegen.
Het aantal voetpaden dat door weilanden loopt, is door de ruilverkaveling verminderd. Ook pogen eigenaren van de grond, waar zo een voetpad (vootpaad) overheen loopt, het pad weleens af te sluiten. Dat gebruik is van alle tijden. Want in een document lezen we dat op 6 september 1775 dorpsmeester Gerrit van der Linden landbouwer Pieter Brouwers, gehuwd met Catharina van Proemeren, er van beticht een voetpad dichtgemaakt te hebben. Dat pad liep sinds oude tijden over den Steenentuijn gaande naar Mostaertsdelle. Pieter kreeg de opdracht het pad weer open te maken en te laten gebruiken.
In 1861 bekeurde de marechaussee J.H. Ruwet omdat hij met ‘stegels’ had gerommeld.
Het voetpad van de (oude) Eckelraderweg naar Helvendel was in 1879 een doorn in het oog van jhr. Pieter Joseph August Marie van der Does de Willebois, oud-minister van Buitenlandse Zaken en eigenaar van de Meusenhof en van Lambertus Paulussen en de weduwe Laurents Boers-Spronck, beide laatsten landbouwers. Zij verklaarden dat “door het gebruik van het voetpad (zie bijgaande schetstekening) aangeduid door de letters a, b en c lopende langs en door hun eigendommen jaarlijks veel schade aan de eigendommen werd toegebracht, daar bij het geringste nat weer dit voetpad onbruikbaar is en de voetgangers alsdan over de aangrenzende bezaaide bouwlanden gaan.” Zij gaven aan dat het voetpad van a naar c een lengte had van 393 meter, terwijl de weg op de schets aangeduid door de letters a,e,d naar c een lengte had van 542 meter.
Ook toen in 1926 Mathias Vaessen de Meusenhof kocht, deed hij een verzoek aan de gemeenteraad om het Helvendelsvoetpad te verleggen. Ook zijn verzoek werd alleen voor kennisgeving aangenomen. Het voetpad is er nog altijd.
’t Gaerke en ’t vauwer
Bijna ieder huisgezin had voor de Tweede Wereldoorlog een groentetuin (‘ne moostem), in naburige dorpen ook wel koelef, gaard of haof, genoemd. Het toegangshek naar de moostem noemde men e gaerke (verkleinwoord van gaar). ’t Gaerke was van hout en meestal zo breed dat een kruiwagen (kruukar) er doorheen kon. Tegenwoordig zegt men vaak breer of breerke, afgeleid van het Franse barrière.
’t gaerke of breerke
Het toegangshek van het weiland was op karspoorbreedte ’t vauwer of vawer. Ook ’t vauwer was van hout, meestal gemaakt van palen en houten planken en in latere tijden van palen en prikkeldraad.
’t vauwer, breer of gaar
In de achttiende eeuw was zelfs ons dorp afgesloten door een vauwer. We komen dit tegen in documenten van 1740. Dan beklagen dorpsbewoners zich “dat seker vauweren staende aen het overeijnde van het Dorp naer de zijde van Blanckenbergh zedert eenigen tijdt geheel en al vervallen is.” Verder lezend blijkt dat precies geregeld was wie ’t vauwer moest onderhouden, namelijk Gilis Bessems, Jan Kicken, Jehenne Claessens, instructeur Meusens, de pastoor van Cadier, Pieter Pieters en juffrouw Lenssens. Zij kregen drie maanden om de zaak op orde te brengen.
’t toernekètsje of haspel | en ’t uëverstepke |
Terug naar de huidige tijd. Een aantal voetpaden is door de ruilverkaveling verdwenen, zoals onderaan de Dorpsstraat. Hier is het Eindvoetpad, dat van de Dorpsstraat naar de Heerderveldweg leidt, opgeheven. Dat ook eigenaren voetpaden over hun eigendommen pogen af te sluiten is niet zo onbegrijpelijk. Voetgangers houden zich niet altijd aan de regels en gedragen zich niet als gast. Door van de paden af te wijken of hun honden tussen de koeien te laten lopen, veroorzaken ze overlast. Maar degene die regelmatig door onze buitengebieden wandelt, weet de bestaande haspels, sjtiegelkes en toernekètsjes te vinden. Zelfs uëverstepkes zijn er nog, maar dan moet men boven d’n Daal, van Mosterdbêrg via Kaolebêrg, naar de Heerderveldweg lopen.
Bronnen: Wies Lemmerling: Oet vreuger jaore.
RAL: Archief Landen van Overmaas, inv.nrs. 9836 en 9793.
RAL: Provinciaalarchief, jaarverslagen van de gemeente Cadier en Keer.
Gemeentearchief, correspondentie, inv.nr. 57.
Met dank aan: Lèike (van Tèike) Schreurs, Margraten en Jurgen Mingels.
Tekeningen: Jean Keulen.
Noten:
1) 220 tarwe (terf), 190 rogge (koeën) 69 haver, 5,5 boekweit (bokes), 11 gerst (gieërsj), 2,5 paardsboonen (pieërsjboêne), 9 wikken (wiekke), 12 erwten (êrte), 81 paardsvoeder, 39 aardappelen (ierpele), 34 klaver (kliê).
2) De Geelensteeg, in de volksmond 't Staegske genoemd, liep van de Kerkstraat naar de Limburgerstraat, achter de huidige bakkerij Paulissen