door Jo Purnot
Al een jaar of vijf (sinds 1996 ) komt een zestal in Keer geboren en getogen kringleden bij elkaar om maandelijks te praten over hun dialect. Het dialect dat hier tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw algemeen werd gesproken. Zij verzamelden materiaal om te zijner tijd een woordenlijst of misschien zelfs een woordenboek samen te stellen. Het groepje is nu (2001) zover dat ze bijna het hele alfabet hebben doorgewerkt. Hun volgende taak is het materiaal te ordenen, te digitaliseren en opnieuw controleren en waar nodig aan te vullen. De maandelijkse gesprekken zijn met een cassetterecorder opgenomen. Op de bandjes staat ook veel informatie over het wel en wee van ons dorp. Het resultaat is dat we tot nu toe ruim vijftig bandjes hebben verzameld.
Van links naar rechts: Jean Keulen, Frans Mingels, Jean Janssen, Christien Beijers-Broers,
Bij het afluisteren van het materiaal valt op dat ’t Keerdersj van enkele decennia terug een fikse verandering heeft doorgemaakt. In het hedendaagse dialect zijn vaak echte Keerder elementen niet meer te herkennen. De dialecten van deze streek gaan steeds meer op elkaar lijken. Een van de charmes van het Limburgs dialect, de diversiteit, verdwijnt. Jammer, maar niet tegen te houden. De oorzaken kennen we, daar is in de Keerder Kroniek al vaker over geschreven.
Als we de Keerder woordenschat vergelijken met die van onze buurdorpen dan wijkt die nauwelijks af. Wel zijn de dialecten van Oonder de bêrreg (Gronsveld, Eijsden) en zeker ook dat van Maastricht wat rijker aan woorden afkomstig uit het Walenland (Waolepij-ie). Het is vooral de klank dat ’t Keerdersj onderscheidt van die andere dialecten. Zegt een Keerdenaar: “Iech höb waal m’n kaarte laote liegke…”, in Gronsveld zegt men: “Ich heb waol m’n käörte laote ligke…”. De Keerdenaar zegt: “Dae kieël ziet achter de maedsjes aa.” , in Gronsveld: “Dae käël zit ater de mèitskes aon”. De woorden zijn nagenoeg gelijk, het verschil zit in de uitspraak.
De waarde van een toekomstig Keerder woordenboek bestaat dus niet in het zo volledig mogelijk zijn met woorden. Want als het om de woorden gaat, komen ook de Groéseldèr Diksjener of d’n Diksjenaer van Maastricht van nut zijn. Maar een Keerdersj woerdebook moet meer een gids zijn die specifieke klankverschillen aangeeft. Tevens zou zo een boek een stuk informatie kunnen geven over het dorp, de mensen die er woonden, hun gewoonten en gebruiken.
Fragmenten uit ’t Keerdersj
heemkundige informatie: HI
topografische bijzonderheden: TB
ID De Keerdenaar spreekt de n op het eind van een woord vaak niet uit.
Iech höb tiech gezieë (Ik heb je gezien)
Aad beer = donker bier. Vreuger woeërd in de ougstiêd väöl aad beer beej ’t ieëte
gedroonke. Aad good = kachelas. Aad mennekeshoes = Bejaardenhuis voor mannen.
Aad leech = Afgaande maan. Aad vel (neg.) = oude man of oude vrouw. Aad voêl =
oud vuil. De behandels miech wie e sjtök aad voêl. Aad wief = 1. Oude vrouw. 2. Veel
prater, mond voorbijprater. 3. (te) slim kind.
Aafbuërsjtele (buërsjtelde aaf, aafgebuërsjteld)
1. Afborstelen. Dao ziette vetse op d’ne jas, buërsjtel diech aaf.
2. Pak sllag geven. Dae haet ze aafgebuërsjteld krieëge.
ID: In het Keerder dialect zien we in tegenstelling tot in Gronsveld en Maastricht dat
de s na een r, sj wordt: buërsjtele, iersjte (eerste), vieërsj (vers), Kieërsjmes
(Kerstmis).
1. Afnemen. Vreuger dege de manslui d’n hood aaf es ze lang e vêldkruus keme. V’r
moeste ekere daag kliê (klaver) aafdoeë vuur de keu.
2. Iemands vertrouwen verloren. Dae haet vuur miech aafgedoeë.
Gezegdes: 1. Iemes ’t vêl aafdoeë. 2. Dao kinste d’n patsj vuur aafdoeë.
Aalverderf. Gele ganzebloem. (Chrysanthemum).
HI: De plant dankt zijn naam aan zijn slechte reputatie, het was de schrik van de
akkerbouwer.
1. Verliezen. Tieëge häöm liek-ste ’t aaf.
2. Term bij kaarten. Was bies-toch ’n sjtomme kaarter, de höbs tiech de veer boere aafgelag.
3. Dode opbaren. Aafliegke waor vreuger ’t wêrrek van de naobersj.
2. Klein kind
ID: Het woordje aap lijkt op het eerste gezicht als dialectwoord niet interessant,
omdat niet verschilt van het Nederlands. Maar in het Keerdersj krijgt het in het
meervoud en als verkleinwoord een andere klinker: ‘ne aap, twie ieëp, e ieëpke. Dit
zelfde verschijnsel doet zich ook voor met het woordje baard: ‘ne baard, e
bieërdsje. Bij het woordje daak (dak) alleen in de verkleinvorm, twie daker, e
dieëkske.
Aasjpenner.
1. Trekdier voor wagen/ploeg.
2. Paardenknecht.
3. Nieuweling op het werk
omgeven wordt door heuvels en dalen, moesten de karren en oogstwagens door twee
of meer paarden worden getrokken. Ook voor beladen karren die van Maastricht
kwamen, stond onderaan de Keerderberg extra trekkracht gereed om boven te komen.
Achterbêrreg. (toponiem). Achterberg.
TB: De Achterberg ligt achter de Sangerij richting Klein Welsden. De naam geeft de
ligging van de heuvelrug weer, namelijk in het “achterste “ gedeelte van het vroegere
Keer.
TB: Deze weg leidt nu van de Keunestraat (Fatimakapel) over de Hoof, Papendel, de
Lange Del, en sluit bij de Muisgrub op de Fommestraat aan. Tot begin jaren zestig
van de twintigste eeuw begon de weg aan de Gilissensteeg (nu Beatrixstraat) over
de Groene Rein, langs Bunderdel, over Wangraaf , langs de Wan, tot aan de
Keunesteeg en dan verder zoals boven.
Aedsje. Azijn. Kniên moot e paar daag in d’n aedsje liegke.
Aelske. Els, Limburgse kruidendrank. E aelske is good vuur de maag.
Agaons. Voorlopig. Iech wil diech agaons neet mie zieë.
peul op mögkejach (muggenjacht).
Aoke. Aken. Vuur dat de Sjtieëwieëg waor aangelag leep de wieëg van Mesjtreech nao
Aoke uëver de Echtersjtraot
Amie. Amby. Wijk van Maastricht. Voor de annexatie van 1970 een zelfstandige gemeente.
Aprènsje. Aanstalte maken. Hieë magkde gein aprensje öm te vertrèkke.
leggerboeken wordt deze plaats Rasseweide genoemd. In de achttiende eeuw “agter
Rassenhoef”(LvO9788).
Auwmennekeskrengde. Vergroting van de prostaat.
Auwwiever. Appelsoort.
gekozen.