Velen betreurden afscheid na 350 jaar
door Lei Haesen en Jo Purnot
De majestueuze oude linde van Keer
Er zullen in onze provincie weinig bomen zijn waar zoveel over geschreven is als over de oùw lin, zoals in de volksmond de grote linde (tilia curopaca) bij onze oude dorpskerk werd genoemd. In deze linde klopte het hart van ons dorp. In de achttiende eeuw vergaderden onze voorouders nog onder deze boom en werd door schout en schepenen rechtgesproken.
“…werd er door schout en schepenen rechtgesproken”
(tekening Jean Keulen)
In zijn Wandelingen door Nederland verhaalt J.Craandijk (1883) aldus over de oude linde: “Een merkwaardigheid van Keer en Cadier is de reusachtige linde, wier stam vijf en een halven meter omtrek heeft en wier kroon bij éenen storm niet minder dan vijf wagens vol hout verloor. “t Is een van de oudste en schoonste boomen van Limburg, en in verband met de vele sporen van een oeroude bevolking laat zich gissen, dat hier sinds eeuwen een heilige linde stond, onder wier schaduw de geweide offerplegtigheden werden volbragt”.
Vooral als de najaarsstormen over ons dorp raasden, kon de oude linde te keer gaan. Hij stond dan zo te loeien en te kraken, dat omwonenden vreesden dat afgebroken takken hun huisjes zouden vernielen. In 1920 wilde de gemeenteraad overgaan tot het rooien van de oude linde. Staatsbosbeheer wilde deze “zeer fraaien boom”echter zo lang mogelijk behouden. Na een ter plekke ingesteld onderzoek adviseerde zij de ketting, die reeds een deels losgescheurde zijtak met andere takken verbond, te vervangen door een stalen band of zware ijzeren stang die door schroeven strak gespannen kon worden. Op 7 oktober 1920 besloten B&W hiermee akkoord te gaan.
De oùw lin met rondom de schoolgaande jeugd op klompen
In het najaar van 1921 werd opnieuw geconstateerd dat de boom in een gevaarlijke toestand verkeerde. Wethouder Frijns durfde niet langer de verantwoordelijkheid te dragen voor de schade die de linde bij een storm aan de aangrenzende woningen kon toebrengen. Met een grondige snoeibeurt werd ook dit gevaar bezworen en het leven van de boom nog een tiental jaren gerekt. Dat niet iedere Keerdenaar begrip kon opbrengen voor deze ingrijpende operatie, blijkt uit een artikel in het blad De Bouwwereld van dat jaar.Onder de kop Vandalisme in Limburg schreef een dorpsgenoot: “Toen ik verleden zondag naar de kerk ging, werd ik getroffen bij den aanblik der verwoesting, welke men door het afzagen van takken aan de oude linde bij de kerk heeft teweeggebracht. Takken met een dikte van forsche boomen heeft men verwijderd, en de eerbiedwaardige boom is voorgoed geschonden. Waarom? Zoo vroeg ik me af. Moest dat gebeuren? Is er wel iets in het werk gesteld om dat vandalisme tegen te gaan? Kon de oude linde, de roem van ons dorp, niet gespaard blijven? Het is nu gebeurd. De machtige breede kruin, die zoo goed paste bij den ontzagwekkende stam, is verwoest. Is het niet genoeg? Moest dat éénige ook nog vernield worden? Men heeft nu wat brandhout voor den komende winter! Ik vind het evenwel treurig”.
Wies Lemmerling weet nog dat de linde een omtrek had van meer dan zes meter. Bij een straal van 1 meter 40 en een gemiddelde jaarringdikte van vier millimeter kan veilig worden aangenomen dat de boom een leeftijd had van ongeveer 350 jaar. Op meer dan dan vijftig meter afstand van de boom kwamen nog armdikke wortels aan de oppervlakte. In de vergadering van 27 juli 1931 nam de gemeenteraad het advies van de Inspecteur van Staatsbosbeheer over om de linde tegenover de kerk te vellen. Men betwijfelde of men in het dorp een koper kon vinden omdat het volgens deskundigen slecht brandhout was. Met een aantal raadsleden als tegenstemmer werd besloten in de Limburger Koerier een advertentie te plaatsen. Kort voordat de linde uiteindelijk geveld werd, verscheen in een regionale krant een aardig afscheidsartikel, dat we de lezer niet willen onthouden. Deze pennenvrucht van een onbekend schrijver, zeer waarschijnlijk een Keerdenaar, bevat een schat aan informatie en kent veel elementen die een beeld geven van het leven van onze voorouders.
Afscheid
“Nog sta ik hier – hoog en trouw de kruin geheven – uw oude lindeboom, als de roem en de trots van uw dorp. Nog leeft in mijn doode takken de oude glorie, nog bewondert ieder mijn reuzenstam. Van mijn verheven standplaats heb ik eeuwen lang uw nederig dorp met zijn eenvoudige bewoners gadegeslagen. Stilzwijgend heb ik beluisterd het diepe leed en de vroolijke vreugde van mijn trouwe vrienden.
Eeuwenlang hield ik stand aan den opgang van het Godspaleis en was ik de waarachtige getuige van het onwrikbaar Rooms geloof uwer Vaderen, dat in U, hunne kinderen, nog onverzwakt voortleeft. Uw voorouders heb ik als dartele kleinen zien spelen rondom mijn breeden voet en als afgeleefde grijsaards zien aandragen om te komen rusten in mijn gastvrije schaduw. Aan mijn forsen tronk slapen nog de ouden dooden van eeuwen…. Allen en in maanlichte, huiverstille nachten zong de wind in mijn twijgen het moederlijk wiegelied, het requiem over de kille zerken. Aan den overkant van den doodenakker staat nog steeds mijn oude vriend, de grijze toren, de eenige tijdgenoot mijner jeugd die steeds trouw met mij de wake hield over de parochie. Nauwelijks was hij zelf in de dertiende of veertiende eeuw - precies herinnert hij het zich niet meer – geboren als de vrucht van vurigen geloofsijver en volhardende vlijt uwer vrome voorvaderen, of hij zag mij van kleinen lindentelg opgroeien tot een fleurigen gezonden boom en mij spoedig ontwikkelen tot een reus, wiens kruin in hoogte wedijverde met zijn spits en kruis. Hoe menig blonden pastoor hebben wij zien grijs worden en op het kerkhof of in den tuin devoot zien heen en weer brevieren voor zijn dierbare parochianen! Hoe vaak hebben wij in stilte geluisterd naar het lied der vogelen in mijn takken of met vreeze naar den storm, die langs zijn flanken gierde en door mijn takken bulderde! Hoe vaak hebben wij de gelovigen zien toestromen, nadat hij met bronzen stem hen ter kerke riep. Hoe trotsch was ik er op, na den dienst, onder mijn uitgespreid looverdak, een rustig en schaduwrijk plaatsje te bieden, waar de jongelingen post vatten om de uitverkorenen huns harten te bespieden bij het verlaten der kerk, en de ouderen het wel en wee der afgeloopen week bespraken of plannen smeedden voor de volgende! Ook ving ik al die geheimpjes op, welke de jonge meisjes elkaar bij het draaiende putwiel toevertrouwden, als zij het frissen water uit de diepe bron aan den punt mijner wortelen omhoog kneuvelden. Hoe genoot ik, toen de schooljeugd op mijn plein onder de linde feest kwam vieren en toen ik achtereenvolgens, in mijn hoogen ouderdom, mijn jongste spruiten de Wilhelmina – en de Julianalinde zag geboren worden die mijn plaats zullen gaan innemen. Ja, zij moeten met mijn jongen zwakken broeder mijn taak overnemen, want ik gevoel dat ik sterven ga. Sedert een halve eeuw heeft de tijd, doodend-diep, de voren gegraven in mijn knoestigen stam en wreedaardig gewroet in mijn binnenste. Aan uw medelijden mijn dierbare dorpelingen, aan uwe verpleging is het te danken, dat ik mijn leven nog zoo lang heb mogen rekken. Gij hebt mijn spieren nog willen stalen met ijzeren banden, gij hebt mijn gapende wonden nog willen helen met cementzalf. Maar helaas! De harde tijd versmaadde de geneesmiddelen, waarmede gij het verderf in stam en takken wilde tegenhouden, de wreedaard wil mijn dood. Mijn forsche armen zullen worden afgekapt, mijn stoere stam zal vallen onder het wreede staal. Ja, ook ik, de eeuwentarter, zal sterven na een lang en zelfbewust bestaan. Vaarwel, mijn dierbaar Keer, ik sterf getroost in de vaste overtuiging dat ik in uwe herinnering en in uwe geschiedenis blijf voortleven als uw trots, uw roem, uw koning. Nog een laatsten groet aan mijn koninklijken vriend, den ouden trouwen toren, symbool van uw onvergankelijk Rooms-Katholiek Geloof.”
De oude linde met zijn drie metgezellen
De oùw lin werd in de laatste jaren van zijn bestaan geflankeerd door drie beduidend jongere lindebomen. De eerste, de zogenaamde kléin lin (tilia cordata), werd aangeplant bij de kroning van Wilhelmina (1898). De boom stond ongeveer twintig meter ten oosten van de oude linde. Daarnaast kwam een herdenkingsboom bij gelegenheid van de geboorte van prinses Juliana (1909). Uit raadsverslagen weten we dat beide bomen in het bijzijn van de schooljeugd feestelijk werden geplant. Van de derde metgezel van de oude linde – in het afscheidsverhaal van de onbekende Keerdenaar “mijn zwakke broeder” genoemd – weten wij niet wanneer en eventueel bij welke gelegenheid deze werd aangeplant. Ook navraag bij oudere inwoners leverde tot op heden geen antwoord op. Bekend is evenmin wanneer de bomen gerooid zijn. Na het kappen van de oude linde werden nog twee bomen aangeplant . Twee weken voor de geboorte van prinses Beatrix (1938) stelde raadslid Spronck voor opnieuw een linde te planten. De burgemeester vond dat de weersomstandigheden daar niet geschikt voor waren. Hij meende dat dit nog altijd kon gebeuren bij de eerste verjaardag van de te verwachten prins of prinses. Of dit ook daadwerkelijk in 1939 of toch in 1938 gebeurd is, weten we niet. In 1945 werd tijdens het bevrijdingsfeest ook een linde geplant. In 1961 stonden er nog twee linden. Deze laatste zijn tijdens reconstructiewerkzaamheden van de weg gerooid.
Tegenwoordig is de lindeboom bedreigd; immers het hout is geen timmerhout en wat weinig economische waarde heeft, is vaak gedoemd te verdwijnen. Dat is jammer, want oude lindebomen zijn kleine natuurmonumenten. Lovenswaardig is het initiatief van de Vereniging tot Natuurbehoud die enkele jaren geleden een lindeboompje plantte bij de Blasiuskapel. Door het comité Restauratie Waterput werd in 1994 een linde geplant bij de put bij de kerk. Wanneer wij immers nu niet investeren in tijd door jonge (linde)bomen te planten, zullen onze kindskinderen geen oude bomen meer tegenkomen.