Foto uit de dertiger jaren bij de put in Honthem in de Oondersjtroat (Limburgerstraat), nu Honthem 57. De personen op de foto zijn van links naar rechts: Jacobus van Proemeren, Sjeng Duijzing (van Bruisterbosch), Lies Blom, Maria van Proemeren, Jeanne Huijnen en Lies van Proemeren.
Het slaan van een put vereiste veel vakmanschap en ervaring. Het was zware arbeid, zeker op hooggelegen plaatsen. Men moest zich behelpen met eenvoudig gereedschap. Als verlichting werd een luuch (olielamp) gebruikt. Het delven was niet ongevaarlijk. Steenbrokken werden in een houten (ophaal)bak met mankracht naar boven getakeld. Werd een bak niet goed gevuld, dan kon zo'n brok naar beneden vallen. Veiligheidshelmen kende men niet. Was men op grotere diepte bezig en was het weer warm en zwoel, dan kon er gebrek aan zuurstof optreden. Als de vlam van de luuch begon te bibberen, dan was het de hoogste tijd de werker via de ophaalbak naar boven te halen.
In en rondom Cadier en Keer was het extra moeilijk een put te maken. Tussen de mergel bevindt zich hier een vuursteenlaag met een dikte variërend van één tot twee meter. Met het beschikbare gereedschap was het moeilijk door deze laag te komen. Deze vuursteenlaag is zeer goed te zien bij het geologisch monument "De Wolfskop".
Het slaan van een put was ook een kostbare aangelegenheid. In 1869 werd door de gemeente Cadier en Keer een bestek opgesteld voor het maken van een put in de Dorpsstraat. Dit werk werd op 20 oktober van genoemd jaar gegund aan de laagste inschrijver, dorpgenoot Caspar Vliegen, voor de som van fl. 760,-. De totale inkomsten van de gemeente bedroegen dat jaar fl. 1741,-. Het slaan van deze put kostte derhalve 40% van het totaal beschikbare budget.
Geraadpleegde bron: Wies Lemmerling: Oet vreuger jaore, deel 5