Veldnamen
door Jo Purnot
De Keunestraat werd vroeger Keunesjtaeg (steeg) genoemd. We komen de naam Keune in de oude archieven van de schepenbank Heer en Keer een aantal keren tegen. Keun is afkomstig van een hoeve die ten oosten van de huidige Keunestraat lag. In 1750 is zelfs sprake van de Oude Keun en de Nieuwe Keun. Is de Oude Keun afgebrand?
Eeuwen geleden was men niet altijd even consequent met de straatnamen. In 1740 is sprake van de Gatse naar ’t Rooth als de huidige Keunestraat bedoeld wordt. De benaming gatse duidt op een vrij smalle weg, waarschijnlijk een karrenspoor. In 1781 spreekt men van een ‘waeter gat’. De Keunestraat was dus min of meer een droogdal, ontstaan door afvoer van regenwater.
Verder naar beneden wordt de Keunestraat doorsneden door het tracé van de oude trambaan (zie het artikel over de tramweg in de vorige Kroniek). Beneden in het dal heet het: Oonder de Roezekojle. De weg slingert zich verder vrij steil naar boven en leidt ons naar het plateau van ’t Rooth, naar de Roserije.
De Roserije is te lokaliseren op het plateau tussen ’t Rooth en Keer. Naar de betekenis kunnen we alleen maar gissen. Feit is dat we op meer plaatsen in ons land die veldnaam tegenkomen. In ieder geval is de naam erg oud; in het belastingregister van het Sint-Servaaskapittel van 1588 staat deze al vermeld.
De landbouwgronden op de Roserije werden bewerkt door boeren van het Plateau. De helling was voor Keerdenaren met kar en paard een te groot obstakel.
Het woord kojl (kuil) duidt op een laag punt. Dat kan ‘n kojl zijn die op natuurlijke wijze - wegspoelen van grond - is ontstaan. Maar kojl kan ook verwijzen naar een gewezen kièzelkojl, dus een plaats waar kièzel (grind) gewonnen is. Kièzel was vroeger onmisbaar voor het onderhoud van de wegen.
- Keunestraat 2.Oonder Roezekojle 3. Roezekojle (Rozenkuil) 4. Roserije 5. Koobèrg 6. Julianagroeve 7. Koobèrgwieëg (Koebergweg)
8. Boddekamersjlowwieëg (Bolderkamerslooyweg) 9. Sjiepersbèrg (Schiepersberg) 10. Knöppelbrökske (Knuppelbruggetje)
11. Koowieëg (Koeweg) 12. Sangerijsbèrg 13. Achterbèrgwieëg 14.Achterbèrg 15. Verlengde Achterbèrgwieëg 16. Mösjepöt (Mussenput)
17. Aan Belkeskamp 18. Kaampwieëg (Kampweg)
Hier heeft de gemeente in 1912 een waterput gebouwd. De jaren ervoor hadden aangetoond dat zo een extra put hard nodig was, omdat tijdens droge zomermaanden de bijna twintig waterpoelen in ons dorp droog stonden. De Keerdenaren waren dan voor het drinkwater voor hun vee aangewezen op de Fontéin in de Daor waar ook de Honthemenaren gebruik van moesten maken. In de ernstigste situaties gingen ze naar de Maas water halen. De dorpelingen mochten niet zomaar gebruik maken van de waterput Oonder Roezekojle. Toen Johannes Bessems, die in de Keunestraat (achter de huidige Fatimakapel) woonde, toestemming vroeg om er voor huishoudelijk gebruik water te halen, moest hij vooraf 2,50 gulden aan de gemeente betalen.
De waterput Oonder Roezekojle. Aan een van de bomen hangt al vele jaren een door Hub Lemmens (oud-hoofdonderwijzer) geschilderde Mariabeeltenis.
Foto 2012
Koobèrg, in 1741 de Koeijenbergh genoemd, is de heuvel rechts van de weg naar ’t Rooth. Koobèrg strekt zich helemaal uit tot de Boddekamersjlowwieëg (de weg van het dal naar Klein Welsden). In tegenstelling tot wat wel eens beweerd wordt, inclusief de Julianagroeve.
Uit de naam Koobèrg is af te leiden dat deze heuvel vroeger niet bebost was, maar dienstdeed om er koeien te laten grazen. Dat gebeurde onder het toeziend oog van een koohèrd (koeherder) of ‘ne zjweitzer (knecht die voor de koeien moest zorgen).
Na de Tweede Wereldoorlog zijn er bomen geplant. Tegenwoordig is weer een gedeelte van de ‘berg’ teruggebracht in de toestand van vóór de Tweede Wereldoorlog. Koeien komen we op Koobèrg niet meer tegen, wel wordt het Mergellandschaap als grazer ingezet. Hierdoor krijgt het kalkgrasland weer een nieuwe kans. Kalkgrasland – schrale grond met een uitzonderlijk grote plantenrijkdom waaronder orchideeën – komt op onze onbeboste hellingen veel voor.
Aan de noordzijde van de Koobèrg ligt een kleine kalksteengroeve (dagbouw) die vroeger gebruikt werd door boeren om mèlleger (kalksteen) te winnen.
Met die mergel mèllegerde (bemestten) ze hun akkers en weilanden. In 1935 besloot de gemeenteraad hier een kalkoven te plaatsen. In 1953 is gestopt met de werkzaamheden met de kalkoven.
Foto 2012
Het gebied is in beheer bij Stichting Het Limburgs Landschap.
De Julianagroeve, het meest zuidelijk deel van Koobèrg, is een open mergelgroeve met prachtige, hoge wanden. Het is een van de mooiste geologische bezienswaardigheden van ons land. Men kan er werkelijk in de aarde kijken. Kenners kunnen er, naar gelang variatie en kleur, een zestal soorten mergel onderscheiden. Wat opvalt, zijn de zogenaamde ‘orgelpijpen’. Dat zijn verticale kokers die ontstaan zijn doordat de kalk oplost en met grond gevuld wordt. Vooral bij ondergrondse mergelwinning was men erg beducht voor de orgelpijpen, omdat die het instortingsgevaar vergrootten.
Links de westelijke wand van de Julianagroeve.
Foto 2012
In deze groeve werd vanaf 1930 tot 1960 kalksteen gewonnen om landbouwkalk van te maken.
In het Keerder dialect de Boddekamersjlowwieëg, bosweg van Koebergweg naar Klein-Welsden, is een typische holle weg zoals we die in het Zuidlimburgse heuvelland veel tegenkomen. Deze wegen zijn ontstaan door wegspoelen van bermmateriaal en door wegverkeer. Na een fikse regenbui is deze weg naar Klein-Welsden moeilijk begaanbaar en ligt hij vol met kiezel en klawwe (grote stenen).
De Sjiepersbèrg is de helling / heuvel waar vroeger de herder zijn schapen lieten grazen.
Deze foto dateert van ca. 1930 en is gemaakt op Koobèrg of Sjiepersbèrg.
De herder met volledige uitrusting en hond zou Bèrke Kicken zijn (maar gelet op de leeftijd is dat onwaarschijnlijk).
Deskundigen menen dat deze foto gespiegeld is. Dit laatste is moeilijk na te gaan
Na de ruilverkaveling kreeg de VTN het gedaan dat bij Sjiepersbèrg vanaf de Koebergweg een voetpad is aangelegd naar de Verlengde Achterweg. Hiervoor hebben de VTN-ers een knuppelbruggetje moeten maken om de sjloont die voor de waterafvoer zorgt te overbruggen. De Historische Kring stelt aan de Gemeenteraad voor dit pad dat nog geen naam heeft het Moèsgröbvootpaad (Muisgrubvoetpad) te noemen, omdat het pad door de Moèsgröb loopt.
Dit boomkruisje hangt dicht bij het knuppelbruggetje van de VTN. Het is door een Keerdenaar voor een speciale intentie daar opgehangen.
Iemand vond het nodig het onderste gedeelte van het corpus af te breken. Hoe verward kan men zijn…
Foto 2012
De Sangerijsbèrg is genoemd naar een in de buurt gelegen voormalige hoeve. De laatste resten van die hoeve zijn bij de aanleg van de Rijksweg in 1826 geruimd. De hoeve was eeuwen geleden, samen met een deel van de omliggende landerijen (Trichterveld), eigendom van de cantoren (zangers) van Sint-Servaas in Maastricht. Vandaar de naam Sangerij.
De naam zegt het eigenlijk al: vanuit Keer gezien was het de achterste berg.
Mösjepöt (Mussenput) duidt op een vroegere waterput die niet alleen voor de buurtbewoners toegankelijk was, maar waar iedereen gebruik van mocht maken.
Aan de jarenlange exploitatie van de Julianagroeve, waar menige Keerdenaar als (los)arbeider een boterham heeft verdiend, hebben we geen aandacht gegeven. Wellicht dat we daar in een apart artikel op terugkomen. Ook het belang ervan voor de natuur is maar zijdelings aan bod gekomen. Maar dit onderwerp vergt nog aparte studie en aandacht. Ook over de Sangerij zal in een volgende Kroniek een afzonderlijk artikel verschijnen
-Jo Purnot, De schapencultuur: Keerder Kroniek, jg. V, pag. 145-156
-Natura 2000-gebied Bemelerberg & Schiepersberg
-Wiet Klieëf, verenigingsblad VTN