De kerktoren van Cadier en Keer

Gebouwen en monumenten

Stenen vertellen ons over de geschiedenis
door P.J. (Sjeuf) Felder

foto kerk

  De kerktoren is een van de belangrijkste monumenten in Cadier en Keer. Het is een overblijfsel van een kerkgebouw dat voor het eerst gebouwd werd ergens tussen de 9de en 13de eeuw. Sinds die tijd is er veel gebeurd zowel met ons dorp, de kerk, de toren maar ook met de inwoners. Cadier en Keer werd van een klein boerendorpje een forensendorp. Oude gebouwen werden afgebroken en vervangen door moderne woningen. Nieuwe straten kregen een uiterlijk zoals elders in Nederland. Wat over bleef van het oude Cadier en Keer is een aantal herstelde huizen en de oude toren die eenzaam naast de nieuw gebouwde kerk staat. De oude huizen en de toren zijn als het ware een boek waarin het verhaal is opgeschreven van wat er zoal in het dorp gebeurde. Het lezen van een dergelijk boek is niet eenvoudig, want het is geschreven in lettertekens en in een taal die wij niet op school geleerd hebben. Hieronder zullen we een poging doen een deel van het verhaal van de toren te vertellen.

 

Kennismaking met de kerktoren
Toen wij (red.: het gezin Felder) in 1968 in Cadier en Keer kwamen wonen stond de oude kerktoren reeds naast de nieuwgebouwde kerk. Omdat ik geïnteresseerd ben in stenen viel mij op dat er allerhande stenen gebruikt waren bij de bouw van de toren. Naast diverse veldkeien waren Maaskeien, mergelblokken en als omranding van de ingang Naamse stenen gebruikt. De spits ten slotte was met leien bedekt. Opmerkelijk was de grote verscheidenheid van de bij de bouw gebruikte veldkeien. Duidelijk was bij de eerste kennismaking met de kerktoren dat er veel te vertellen viel over de stenen. Iedere steen die gebruikt is bij de bouw is immers een stukje van het verhaal.
Naast de gebruikte stenen laat de toren ook zien hoe in de loop van de tijd gebouwd en verbouwd werd aan de toren en aan de kerk. Duidelijk is dat er vier fasen te zien zijn. Het onderste gedeelte van de toren is namelijk gebouwd met veldkeien, daarna volgt een gedeelte met mergelblokken, terwijl bij de wijzerplaten op de toren weer een laag met veldstenen te zien is en tenslotte het bovenste gedeelte dat weer met mergelblokken afgewerkt is. Bovenop deze stenen toren is de houten spits geplaatst die bedekt is met leistenen.

De verhalen van de gebruikte stenen

Veldkeien of veldstenen zijn stenen die meestal gevonden werden bij het aanleggen van akkers. Dergelijke stenen legde men aan de rand van de akker en als men stenen nodig had voor een bouwwerk werden ze meegenomen. Andere veldkeien vond men in de steile gedeelten van het landschap, namelijk daar waar de natuurlijke rotsen aan de oppervlakte komen; bijvoorbeeld bij de Hoereberg (Orenberg), de Hiereberg (Heereberg), de Roezekojl (Roezekoel), de Boeënderberg (Bunderberg) en de Sjiepersjberg (Schiepersberg). 
Uit de veelheid aan soorten veldkeien die men gebruikt heeft bij de bouw van de toren is af te leiden dat in Cadier en Keer de bodem opgebouwd is uit verschillende geologische lagen die uit verschillende tijden stammen. Sommige stenen bevatten de overblijfselen van dieren (fossielen). Deze stenen vertellen ons uit welke laag ze afkomstig zijn en in welke tijd ze ontstaan zijn. Sommige stenen komen uit zogenaamde tauw- of touwlagen, dit zijn verharde mergellagen, die soms heel veel fossiele kokerwormen kunnen bevatten.
Andere stenen bevatten resten van zee-egels (zie foto 4). Weer andere stenen zijn opgebouwd uit één mineraal (kiezelzuur) dat bijzonder hard is. Met dergelijke stenen werd vroeger vuur geslagen en daarom werden ze vuurstenen genoemd. Andere stenen zijn opgebouwd uit gruis (zandsteen) en/of een mengsel van andere kleine stenen (conglomeraat) waaruit af te leiden is uit welk gebied de stenen afkomstig zijn.

 

De Maaskeien die gebruikt zijn bij de bouw van de toren (zie foto 3) zijn afkomstig uit grindlagen die in Cadier en Keer in de bodem aanwezig zijn. Vroeger, ruim 400.000 jaar geleden, stroomde de Maas op de plaats waar men veel later Cadier en Keer zou bouwen.
Toen de Maas zich langzaam dieper insneed en bij Heer/Maastricht het Maasdal ontstond, liet ze een laag grind (kiezel) achter, een mengsel van zand, steentjes, stenen en keien. Op plaatsen waar men bij dat grind kon komen werden van oudsher grindgroeven aangelegd om grind te delven dat gebruikt werd bij de aanleg en onderhoud van wegen. Uit het grind werden de dikkere stenen uitgelezen, want ze konden gebruikt worden bij het maken van een bed voor een aan te leggen weg, maar ook bij het maken van funderingen voor huizen of stallen en zoals te zien is ook bij het bouwen van de kerktoren.

Een grindgroeve noemde men in Keer een kiezelkojl en stenen sjtein, terwijl de dikkere stenen klauwe genoemd werden. De naam Maaskeien voor dergelijke grindstenen is een moderne handelsnaam. De meeste stenen die men in een grindgroeve aantreft zijn afgerond en daarom noemt men ze ook wel rolstenen. Hun afgerond uiterlijk laat zien dat ze tijdens het transport door middel van het Maaswater langzaam over de bodem van de rivier rolden en daarbij geleidelijk afgerond werden. Stenen die van ver meekwamen, bijvoorbeeld uit Frankrijk, werden sterk afgerond en die uit België meegevoerd werden zijn nog enigszins hoekig. De verschillen in samenstelling verraden de kenner iets over de plaats waar de stenen vandaan komen. Sommige kwartsieten (soort harde zandsteen, bestaande uit door kwarts aan elkaar gekitte kwartskorrels) komen uit Revin, een plaats in de Franse Ardennen. Uit de Belgische Ardennen komen zandstenen die stammen uit de geologische tijdperken het devoon en het carboon. Het zogenaamde Burnotconglomeraat komt uit de omgeving van het plaatsje Burnot in de Belgische Ardennen. Sommige vuurstenen zijn niet sterk afgerond, ze komen dan ook niet van ver, namelijk uit het bovenste deel van de Voerstreek.

De mergelblokken die bij de bouw van de kerktoren gebouwd zijn kan men herkennen aan de fossielen die erin zitten. Vooral de dunne holle pijpjes van kokerwormen en de witte strepen van zee-egels kan men er gemakkelijk in zien zitten.

    Enkele kleine monsters mergel, die mij ter beschikking gesteld werden (door Jo Purnot) om te onderzoeken op kleine fossielen, bevestigen dat de mergelblokken afkomstig zijn uit de zogenaamde Nekum kalkstenen, een laag mergel die in Cadier en Keer vooral aan de Heerderberg in de ondergrondse groeven Keerderberg-, Heerderberg- en de Scharnderberggroeve ontgonnen werd. De in de kerktoren gebruikte mergelblokken zijn uit een van deze groeven afkomstig. Niet uit te maken is voor mij uit welke van deze drie groeven.

Bij de omranding van de ingang is gebruik gemaakt van zogenaamde Naamse steen, ook wel kolenkalk, blauwe steen, stoepsteen of petit granit genoemd (zie foto 5). Het is een harde kalksteen, die gemakkelijk te zagen is en die vooral in de Belgische Ardennen, in de omgeving van Namen, ontgonnen is en nog steeds ontgonnen wordt. Alle oude grafplaten en grafstenen die rondom de toren geplaatst werden zijn gemaakt uit dezelfde Naamse steen.

Overigens alle moderne grafkruisen op het kerkhof zijn ook vervaardigd uit dezelfde steensoort.
In de Naamse stenen die uit het geologisch tijdperk het carboon stammen kan men ook fossielen aantreffen. Kijk maar eens naar de steen rechts boven de ingang. In deze steen kan men dikkere witte strepen zien (koralen) en dunnere gebogen streepjes (armpotigen of). Deze fossielen laten ons zien dat ze afkomstig zijn uit een koraalrif dat in het geologisch verleden in de Belgische Ardennen aanwezig was.
De leistenen die gebruikt zijn om de houten spits te bekleden zijn afkomstig uit de Belgische Ardennen of uit de Duitse Eifel. In beide gebieden werden eerst leistenen aan de oppervlakte gedolven. Later toen men een betere kwaliteit leien nodig had begon men ondergronds te delven en ontstonden diepe mijnen. Aan de leien van de kerktoren is niet te zien uit welk gebied ze afkomstig zijn.

Overigens alle moderne grafkruisen op het kerkhof zijn ook vervaardigd uit dezelfde steensoort.
In de Naamse stenen die uit het geologisch tijdperk het carboon stammen kan men ook fossielen aantreffen. Kijk maar eens naar de steen rechts boven de ingang. In deze steen kan men dikkere witte strepen zien (koralen) en dunnere gebogen streepjes (armpotigen of brachiopoda). Deze fossielen laten ons zien dat ze afkomstig zijn uit een koraalrif dat in het geologisch verleden in de Belgische Ardennen aanwezig was.
De leistenen die gebruikt zijn om de houten spits te bekleden zijn afkomstig uit de Belgische Ardennen of uit de Duitse Eifel. In beide gebieden werden eerst leistenen aan de oppervlakte gedolven. Later toen men een betere kwaliteit leien nodig had begon men ondergronds te delven en ontstonden diepe mijnen. Aan de leien van de kerktoren is niet te zien uit welk gebied ze afkomstig zijn.


Het bouwen en verbouwen van de kerk en de toren.
Als geoloog leert men niet alleen sporen lezen in stenen maar ook in de volgorde van lagen die op elkaar liggen. Deze kennis maakt het mogelijk ook een volgorde te ontdekken in de bouwwijze van gebouwen. Bij het kijken naar de kerktoren van Cadier en Keer kan men vrij snel zien dat er verschillende keren gebouwd en verbouwd werd aan de toren.
Het oudste gedeelte van de toren zijn de met veldkeien gebouwde delen, hogerop heeft men meer en meer Maaskeien gebruikt. Duidelijk is dat deze stenen door de inwoners van Cadier en Keer bijeengebracht zijn vanuit verschillende plaatsen rondom het dorp. Waarschijnlijk heeft de eerste bouwpastoor een oproep gedaan om zoveel mogelijk veldkeien en Maaskeien te verzamelen. Bij de bouw werden om te beginnen de grootste stenen beneden gebruikt om een stevige ondergrond te krijgen. Sommige stenen werden bekapt om mooie rechte hoekpunten te kunnen maken. Hogerop werden de minder grote Maaskeien gebruikt; het was niet alleen moeilijk zware stenen omhoog te brengen maar het was bouwkundig ook niet nodig. Waarschijnlijk bestond de oudste toren voornamelijk uit veldkeien en Maaskeien. De tussenliggende laag mergelblokken en de mergelblokken bovenaan zijn pas later aangebracht. Het is echter moeilijk na te gaan wanneer deze mergelblokken in de toren aangebracht zijn. De toren is in de loop van de eeuwen vaker verbouwd.
Het is niet meer mogelijk, ten gevolge van de vele verbouwingen, nog te achterhalen wanneer de kerktoren voor het eerst gebouwd werd. Veronderstellingen gedaan door Kamphoven (1966), pastoor Wolfs (1978) en de stedenbouwkundige R. de Wit (1978) dat het oudste gedeelte van de toren vermoedelijk uit de 9de eeuw stamt, zijn aan het bouwwerk zelf niet te bewijzen en dus niet te bevestigen. Enige zekerheid over het tijdstip van het bouwen en verbouwen van de kerktoren kan men verkrijgen als men schriftelijke bronnen raadpleegt. Toen in 1266 Cadier een zelfstandige parochie werd onder de moederkerk van Heugem, heeft men in ieder geval een bestaande kapel vergroot tot kerk met doopvont (pastoor Wolfs, 1978), zodat we zeker weten dat het bouwen (verbouwen) in de 13de eeuw plaatsvond. Omdat we verder weten dat de doopvont in de toren geplaatst was, mogen we ook aannemen dat de kerktoren in deze eeuw gebouwd (verbouwd) werd. Uit schriftelijke bronnen is niet af te leiden wanneer en hoe vaak de kerk van Cadier en Keer vóór de 18de eeuw verbouwd werd, dus blijft ons niets anders over dan aan de toren de sporen van verbouwingen af te lezen. Aan te nemen is echter dat elke vijftig tot honderd jaar een grotere onderhoudsbeurt nodig was. Dat wil zeggen dat sinds de 13de eeuw tot de 18de eeuw de kerk van Cadier en Keer misschien wel zes keren verbouwd werd. Elke verbouwing betekende dat daarmee de voorgaande bouwconstructies weer veranderd werden. Het is nu dus echt niet meer mogelijk alle verbouwingen te achterhalen.

 

 
Links foto 6 rechts foto 7

Twee keer de oude toren.

Toch kunnen we aan de toren nog de belangrijkste verbouwingen zien. Bekijken we die kant van de toren, die naar de kerk toe is gericht, dan zien we twee heel duidelijke lijnen die ingesneden zijn in de mergelstenen (Foto 6 en 8). Deze lijnen laten zien waar indertijd het dak van het kerkgebouw tegen de toren was aangebracht. Verder blijken langs de toren steunberen aangebracht te zijn voor het dragen van dit dak. Ook kunnen we zien dat enkele ramen en/of schietgaten zijn dichtgemaakt.
Vergelijken we nu foto 7 met de voorgaande foto 6 dan zien we heel duidelijk de aangebrachte steunbeer voor het dak en verder dat de schietgaten en/of ramen hier niet dicht gemaakt zijn. Tenslotte blijkt de mergelblokkenlaag hier aanmerkelijk hoger te zijn dan aan de straatkant. Het verschil in dikte van de mergelblokkenlaag wijst erop dat het hier waarschijnlijk gaat om reparaties die in de loop van de tijd uitgevoerd moesten worden aan de oorspronkelijk uit veldkeien gebouwde toren. De inkepingen voor de dakconstructie in de mergelblokken duiden erop dat deze pas gemaakt zijn na de reparaties aan de toren (Foto 8).

Omdat men tot in de twintigste eeuw met kalkmortel de voegen aanbracht verweerden ze regelmatig en braken er soms stukken uit de toren die dan bijgewerkt moesten worden. Bij de grote verbouwing, toen de inkepingen gemaakt werden voor het dak, heeft men waarschijnlijk een grote onderhoudsbeurt aan de toren uitgevoerd en de mergelblokkenlaag aangebracht. De toren die oorspronkelijk in zijn geheel uit veldkeien en Maaskeien was opgebouwd had nu in het midden een laag bestaande uit mergelblokken. Alle voorgaande reparaties werden door deze verbouwing uitgewist. Men maakte echter ook weer nieuwe aanwijzingen, zo werden de mergelblokken aan de binnenkant van de kerk ruw gemaakt (putjes in aangebracht) om stucwerk te kunnen aanbrengen. Met dit stucwerk verborg men alle onregelmatigheden. Nu het stucwerk van de toren is afgehaald kan men de aangebrachte putjes in de mergelblokken zien, maar ook de voorgaande en latere reparaties die hier plaats vonden. Het is moeilijk om deze grote verbouwing precies te dateren maar het is mogelijk dat dit gebeurde in 1735 toen men de kerk in mergelblokken optrok. De oudere kerk was een Romaanse kapel maar uit welke steensoort(en) die opgetrokken was is mij onbekend.
Misschien is tijdens de verbouwing van de kerk in mergelstenen (1735) ook de toren verhoogd en zijn er grotere galmgaten in aangebracht omdat men in dat jaar twee nieuwe klokken zegende waaronder een zware van 831 pond en een van 100 pond (Lei Haesen, 2003). De oude kleinere galmgaten waren voor deze zwaardere klok waarschijnlijk te klein en werden derhalve gedicht en vervangen door nieuwe en grotere.

 

Terugplaatsen van het gerestaureerde torenkruis, begin jaren tachtig. Pastoor Xavier Bogman, Jaak van Geleen en Pieke Hornesch

Minder duidelijk is een volgende grotere verbouwing te zien. Boven de diepe inkepingen bevindt zich namelijk nog een tweede inkeping, hoewel niet zo goed zichtbaar (Foto 8). Deze inkepingen wijzen erop dat het dak nogmaals verhoogd werd. Deze verbouwing gebeurde waarschijnlijk in 1836 toen een dwarspand toegevoegd werd en het koor en de sacristie herbouwd werden (pastoor Wolfs, 1978). Volgens Lei Haesen (2003) werd in 1895 een uurwerk in de toren geplaatst. Een dergelijk uurwerk had overigens geen wijzerplaten aan de buitenkant van de toren, maar zorgde ervoor dat via een van de klokken de uren geslagen werden. Dit slaan was indertijd rondom het dorp goed hoorbaar zodat men in het veld wist hoe laat het was.
Uiteraard werden ook nog verbouwingen aan de toren uitgevoerd nadat de oude kerk in 1957 afgebroken werd. Men bracht namelijk in twee van deze dichtgemaakte galmgaten wijzerplaten aan. Wanneer dat precies gebeurd is kan door mij niet vastgesteld worden maar is misschien nog in het kerkarchief te achterhalen. Immers de wijzerplaten werden pas aangebracht na de verbouwing van de kerk in 1958 (zie foto 1); daarop is te zien dat toen nog geen wijzerplaten aanwezig waren. Waarschijnlijk zijn toen ook enkele openingen waaronder de schietgaten en/of ramen dichtgemaakt met andere mergelblokken. Deze mergelblokken zijn donkerder dan de eerder gebruikte mergelblokken. Ook boven de ingang zijn nog reparaties met Maaskeien uitgevoerd. Ten slotte is de toren in zijn geheel opnieuw gevoegd met cement.

Met dank aan Jo Purnot die mij stimuleerde dit verhaal te schrijven en mij waardevolle raadgevingen gaf.

Gebruikte literatuur:
FELDER, P.J. (Sjeuf) 2001: Delfstoffen in Cadier en Keer. Uitgave: Vereniging Tot Natuurbehoud Cadier en Keer, pp 1 - 128
KAMPHOVEN, R. 1966: Iets uit de geschiedenis. In: gedenkboek Cadier en Keer 700 jaar Parochie, (pagina’s ongenummerd).
WIT, de R. 1978: Streekfunctie op plateauniveau. In gedenkboek Cadier en Keer 150 jaar gemeente (1828-1978) pp 29 - 32.
WOLFS, A.J.W.H. 1978: Kerkelijk leven door de eeuwen heen. In gedenkboek Cadier en Keer 150 jaar gemeente (1828-1978) pagina 51 - 65.
HAESEN, Lei 2003: De kerkklokken. Keerder Kroniek. Jrg. 7, 2003-2004 Nr 1, pp 2 – 13.

Please publish modules in offcanvas position.

Free Joomla templates by L.THEME