Dekolonisatie Nederlands-Indië: de jongens kwamen in een oorlog terecht
"Ich gaon", zei de 19-jarige Leo Pinckers in 1945. Zo nam de jonge Limburger uit Cadier en Keer afscheid. Hij vertrok naar Indonesië. Zijn vader antwoordde net zo bondig: "Adiëe wa". Een simpel 'adieu' maar dan in het Limburgs.
Leo behoorde tot de negentien jongens uit het boerendorp bij Maastricht die de dekolonisatieoorlog van 1945 tot 1950 meemaakten. Twee van hen waren vrijwilliger, de rest moest er heen, als dienstplichtig militair.
De voorbereiding in Nederland was in de meeste gevallen beperkt. Twee keer naar de schietbaan in Roermond, waar niet geschoten kon worden vanwege de drukte. Exerceren in de sneeuw. Wat toevallige instructies van een oudgediende die op het troepenschip tijdens de heenreis enkele ervaringen deelde.
Alle Indiëgangers, zoals men ze noemde, werden jaren geleden geïnterviewd door twee leden van de Historische Kring Cadier en Keer. Bijna allemaal zijn ze overleden of niet meer in staat over hun ervaringen te praten.
De soldaten kwamen uit een dorp waar heel weinig gebeurde. Echte boerenjongens. Ze hadden net een oorlog achter de rug: Cadier en Keer werd in september 1944 bevrijd. Indië zou een reis naar het avontuur moeten worden. De jongens hadden in de meeste gevallen geen idee wat ze te wachten stond.
Er waren zaken waar ze niet over wilden praten.'
De jongens kwamen in een oorlog terecht. Met geweld aan beide kanten. In de brieven aan huis werd in bedekte termen over de zuiveringsacties geschreven. Een enkeling was openhartiger en vertelde jaren later hoe het er bij het binnenvallen van een kampong aan toeging. Dat een dorpeling die op de vlucht sloeg zonder meer neergeschoten moest worden. Hij weigerde dit te doen en dat kwam hem op een berisping te staan.
Een ander hield dingen in zijn agenda bij: in september 1947 schreef hij over een beschieting door het Indonesische Nationale Leger; flink beschoten door T.N.I., geen verliezen. Een maand later meldde hij dat tijdens een patrouille een verdacht persoon werd doodgeschoten.
Jo Purnot (links) en Harry Beckers (rechts) (foto Pauline Broekema, NOS).
“De heren worden bedankt”
In het overwegend katholieke dorp leefde men met de jongens mee. Achter in de kerk hingen hun foto's. Voor een behouden terugkeer werden bij het Mariabeeld kaarsjes ontstoken. De winkeliers bewaarden verpakkingsmateriaal, zoals blikken trommels. Daarin gingen de goede giften uit het dorp. De sigaretten kwamen groen uitgeslagen in Indonesië aan.
Sommige jongens verbleven lang in de Oost. Zoals de toen 22-jarige Frans. Drie jaar van zijn leven gaf hij en bij terugkeer in 1950 kreeg hij van een hooggeplaatste militair slechts te horen: "De heren worden bedankt".
Bijna veertig soldaten uit zijn bataljon waren gesneuveld en zeker driehonderd raakten gewond. "Een wel heel zwaar offer voor een zaak die van tevoren al verloren was", zou Frans later zeggen.
Bij thuiskomst van Miel Lemmerling was het huis versierd (foto eigen collectie).
Welkom thuis
Het dorp zelf verwelkomde de jongens een stuk hartelijker. De mannen van het dorp versierden het huis van de gerepatrieerden met vlaggen, kransen en papieren rozen. Die rozen waren gemaakt door de vrouwen.
Harry Beckers en Jo Purnot, beiden uit 1943, maakten als jongetje zo'n ontvangst meerdere keren mee. "Het waren toch een soort helden die terugkeerden. Die waren in Indië geweest, dat wist je. Dus we gingen kijken. Soms moesten we uren wachten. Want een vrachtwagen leverde meerdere Limburgse jongens bij de dorpen af. En overal stopten ze om mee te vieren en wat te drinken", vertellen ze aan de NOS.
In Cadier en Keer was het een vast ritueel. De fanfare speelde, de burgemeester, de voorzitter van de fanfare en de pastoor hielden een toespraak. "De mensen uit het dorp hebben negentien keer hetzelfde verhaal gehoord. Ach, maar wat gaf het", zegt het tweetal.
(Foto Pauline Broekema, NOS).
In de kerk werden kaarsjes voor de jongens gebrand
Alle jongens uit Cadier en Keer kwamen behouden terug. Maar bleken bij lange na niet de helden die men van ze had gemaakt. Eén van de jongens had in Indonesië al geworsteld met de vraag: vecht ik niet aan de verkeerde kant?
Een ander vroeg zich verbittert af: waar heeft het allemaal toe gediend? Slechts een enkeling had het over zijn tijd daar als "unne gooije tied" waarin hij het leven had leren kennen onder moeilijke omstandigheden.
Ervaringen werden diep weggestopt en bleven daar. Dat gold voor veel mannen, ook toen ze werden geïnterviewd door de Historische Kring.
Beckers herinnert zich de tranen van een veteraan, telkens als de Indische jaren ter sprake kwamen. Voor veel mannen was 'het boek Indonesië' na terugkomst voorgoed gesloten en werd er zelfs tegenover de familie nooit over gesproken. Ook tegenover de interviewers bleven verhalen verborgen.
Voor jongeren
Beckers en Purnot vinden het grote, veelomvattende onderzoek van het NIOD, KITLV en NIMH vooral van groot belang voor jongeren. Beckers: "Het is ontzettend belangrijk om het verhaal van beide kanten te zien. Wat het betekent als jongens volkomen onvoorbereid aan zoiets beginnen. Ik vind het heel goed als de jeugd daarmee ziet dat oorlog geen spelletje is."
"Naar Indië gaan was avontuur voor de jongens", vervolgt Beckers. "Hier in het dorp was weinig te zien, te beleven. Als je naar daar ging dan maakte je het mee. Nou, ze hebben het meegemaakt. Maar op een heel andere manier."
Bron: nos.nl.
Dit artikel van verslaggever Pauline Broekema verscheen op 14 september 2017 op nos.nl. Aanleiding was dat die dag het startschot werd gegeven voor een breed opgezet onderzoek naar de dekolonisatieoorlog in Indonesië van 1945 tot 1950. Pauline Broekema interviewde Jo Purnot en Harry Beckers over het onderzoek dat zij enkele jaren daarvoor deden naar de lotgevallen van de jongemannen uit Cadier en Keer die in die periode in Indië verbleven.